Waarom het essentieel is om te kunnen vluchten – al is het enkel in jezelf

We hopen vaak dat we door te reizen ook mentaal iets kunnen achterlaten. Maar vluchten van jezelf is niet zo simpel. Gelukkig biedt dat ook voordelen.

The reason for leaving sometimes, is to return, only to return.’

Ik kon een half uurtje weg uit de drukte van mijn jonge gezin. Half zwevend, half murw, omdat de slechte nacht nog in mijn vezels zit en de koffie nog niet werkt, struin ik de H&M binnen.

‘De reden om te vertrekken is soms om terug te keren, enkel om terug te keren.’ Vanaf een beigegrijs hemdje staren de woorden me aan. Yrsa Daley-Ward, staat erbij. Ik pak mijn telefoon, google, vind een jonge Amerikaanse dichteres. Ik lees het shirt nog eens. Kijk op, zucht.

Verdorie.

Ik ben een vluchter, altijd al geweest. Als kind al verslond ik boeken vol sprookjes, reizen en magie. Dat de wereld zó veel verhalen bevatte, zó veel vluchtmogelijkheden, was fantastisch, fascinerend en verslavend. Maar het overdonderde me ook: op een bepaald punt besefte ik dat ik in mijn leven nooit alle bestemmingen, alle mensen en alle boeken die er zijn zou kunnen kennen.

In diezelfde tijd sloeg echter ook een andere gedachte in als een bom: dat ieder mens een oneindige wereld in zijn eigen hoofd heeft. Hoe kan een brein in een schedeldak, iets dat zó opgesloten zit, toch zo onbegrensd zijn? Hoe is het mogelijk dat je als mens kunt vluchten naar het allerverste buiten, én naar het allerdiepste binnen? En dat er dus miljarden van dat soort vluchtmogelijkheden bestaan? Het duizelde me.

Na uren gesteggel is mijn kindje eindelijk in slaap gevallen. Radeloos van vermoeidheid én stijf van de adrenaline zit ik op de bank.

Schrijver John Koenig bedacht een woord voor deze realisatie. Zijn The Dictionary of Obscure Sorrows is een fantastische verzameling van nieuwe termen voor herkenbare, complexe emoties. Bij de S staat het woord sonder: ‘Het besef dat elke willekeurige voorbijganger een leven leidt dat net zo levendig en complex is als het jouwe, een episch verhaal dat zich onzichtbaar om je heen voortzet als een mierenhoop die zich diep onder de grond uitstrekt.’

moe

Twintig jaar later staar ik wezenloos de nacht in. Na uren gesteggel is mijn kindje eindelijk in slaap gevallen. Radeloos van vermoeidheid én stijf van de adrenaline zit ik op de bank. Nu het eindelijk kan, slaap ik niet, sterker nog: ik ben ervan overtuigd dat ik het nooit meer zal kunnen – onzin, uiteraard, maar wie denkt helder als hij moe is?

Het ouderschap is prachtig, maar het is ook allesverslindend. Je moet door, en verlangt rust. Je wilt aanwezig zijn, én verdwijnen. Je wilt blijven, én weg kunnen.

Er zijn talloze romans geschreven over dat conflict. Zoals Kleine haperende vluchten van Femke Brockhus, waarin een jonge moeder steeds dromeriger wordt en daarna ‘oplost’ in haar omgeving. Of Een geest in de keel van Doireann Ní Ghríofa, dat je – letterlijk – bij de keel grijpt: tussen het kolven en het slaaptekort door krijgt een moeder een obsessie met een achttiende-eeuwse dichteres.

En in Ik hou van je maar ik kies het duister van Claire Vaye Watkins laat de hoofdpersoon man en kind bewust achter, om nooit meer terug te keren. Ik las het, legde het weg, begon opnieuw, verstopte het. Te heftig, maar toch: waar dat gevoel vandaan komt, die plek, die ken ik wel.

Vanaf de bank hoor ik hoe de merels zachtjes beginnen te fluiten. Ga weg, ik wil jullie niet.

Al deze boeken spelen met één wens: vluchten. En het hebben van die wens is geen teken van zwakte, vind ik. Een vluchtroute hebben, of je die nu gebruikt of niet, is een noodzaak. Is dat we dromen niet het bewijs? Hoe rationeel we ook zijn, ons brein vlucht, iedere nacht weer, naar de meest onlogische en vreemde einders.

Dat is ook wat gebroken nachten zo zwaar maakt: dat je door slaapfases van twee of drie uur niet meer droomt. Oppervlakkige dutjes heten niet voor niets zo, denk ik. Geen diepe slaap, geen diepe wereld in je hoofd.

Vanaf de bank hoor ik hoe de merels zachtjes beginnen te fluiten. Ga weg, ik wil jullie niet. Ik wil de nacht, de slaap, de rust. Omdat ik het zat ben om moe te zijn, ja. Maar vooral omdat ik weer wil kunnen vluchten, in de oneindige mierenhoop van mijn brein.

zwerftocht

We hopen vaak dat we met de fysieke handeling van reizen ook mentaal iets kunnen achterlaten. Dat we zodra auto, trein of vliegtuig vertrekt compleet iemand anders zijn. Ik ook: zodra ik op Arnhem Centraal de ICE zie, is mijn brein al ingestapt. Weggaan van alles, naar het oneindige onbekende – het is een verleidelijk, romantisch idee.

Maar reizen om te vluchten kan flink tegenvallen, wist zelfs de Stoïcijn Seneca al. In On Travel as a Cure for Discontent trekt hij van leer tegen iemand die na jaren globetrotten nog niet gelukkig is: ‘Vraag je je af waarom zo’n vlucht je niet helpt? Dat komt dat je met jezelf mee vlucht.’ Want, zo citeert hij Socrates: ‘De reden van je zwerftocht zit je altijd op de hielen.’

Als ik op vakantie ga, stel ik me altijd voor dat ik iemand anders ben.

In De kunst van het reizen beschrijft filosoof Alain de Botton hoe hij op vakantie in Barbados nog stééds blijft ruziën met zijn vrouw, zich zorgen blijft maken over de toekomst en zich blijft frustreren over zijn pijnlijke lijf. Was het nou echt nodig zo ver weg te gaan?, vraagt hij zich af. We lijken ‘nog het best in staat ergens te verblijven als we niet voor de opgave staan daar ook lijfelijk aanwezig te zijn’.

Je reist altijd met jezelf mee. Dat kan heftig zijn. Maar het heeft ook één groot voordeel: zo kun je overal vluchten, waar je ook bent, op een strand op Bali, op de camping in Lutjebroek of in je eigen bed.

Als ik op vakantie ga, stel ik me altijd voor dat ik iemand anders ben. Wat nou als ik hier zou wonen? Dan was dát mijn apotheek, zat dáár mijn supermarkt, en ging ik naar díé boekwinkel. Dan stapte ik vast af en toe dát kapelletje binnen, voor mijn wekelijkse vlucht naar boven en naar binnen. Ik wentel me in mijn sonder, laat mijn brein gaan en duik in de ontelbare andere levens die ik ook had kunnen hebben.

Maar nooit met het doel om écht van leven te ruilen. Ik vlucht in mijn droom, en keer terug. Meer uitgerust, geïnspireerd, vrij. Vol van potentie, die ik nooit zal vervullen – maar voor even is dat genoeg.

iets wezenlijks

Terug in de H&M. Ga ik nou echt bezwijken voor een in Bangladesh geproduceerd topje met een print die er naar drie keer wassen waarschijnlijk alweer af ligt?

Ik lees opnieuw. ‘The reason for leaving sometimes, is to return, only to return.’

Ik staar een moment voor me uit. Til de hardplastic kleerhanger wat hoger, en pak mijn portemonnee. Yrsa Daley-Ward, je hebt het voor elkaar. Je hebt iets wezenlijks weten te verwoorden, in ieder geval voor mij.

Een eerdere versie van dit essay verscheen op 11 juli 2024 in het Nederlands Dagblad.

Mijn gekozen waardering € -

Robin van Deutekom (1988) is journalist, essayist en cultuurwetenschapper. Ze schrijft over kunst, cultuur en identiteit.