John van ’t Schip, wie herinnert zich hem niet als die sierlijke rechtsbuiten van Ajax. Geboren in Canada en getooid met de liefkozende doch weinig creatieve bijnaam Schippie. Maar liefst elf jaar, vanaf het seizoen 1981-82, speelde hij in de Watergraafsmeer in het eerste van de recordkampioen. Sjaak Swart, ook al rechtsbuiten, moet af en toe hebben gevreesd dat hij de eretitel Mister Ajax op den duur zou kwijtraken aan deze schoonzoon van Willeke Alberti .
Gekheid natuurlijk, want een levenlang Ajax was voor John van ’t Schip niet weggelegd. Begin jaren negentig gaf hij er namelijk steeds vaker blijk van dat-ie het als rechtsbuiten in het typische 4-3-3-systeem van Ajax eigenlijk wel gezien had. ‘Ik heb genoeg van de krijt aan m’n schoenen’, liet hij meermaals beeldend optekenen.
In de zomer van 1992, nadat hij met Ajax ten koste van Torino de UEFA Cup had veroverd, kreeg John van ’t Schip z’n welverdiende transfer. Hij vertrok, in navolging van onder anderen Ruud Gullit, Frank Rijkaard zijn boezemvriend Marco van Basten, naar de Italiaanse Serie A. Niet naar een absolute topclub zoals Milan, Inter of Juventus, maar naar Genoa. Dat was (en is) na Sampdoria de tweede club van havenstad Genua. Het was bovendien de club die hij met Ajax een paar maanden eerder in de halve finale van voornoemde UEFA Cup had verslagen.
Schips Italiaanse avontuur kende niet wat je noemt een pikstart. De neergaande lijn van Genoa was een jaar eerder namelijk al ingezet. Met de Amsterdammer erbij – niet dat dat zijn schuld was, hoor – ging het alleen nog maar slechter. In het seizoen 1992/93 stond de club na een half jaar voetballen zelfs troosteloos bij onderste drie op de ranglijst. Roemloze degradatie leek in het verschiet te liggen.
Het was, kortom, geen situatie waar je als nieuweling bij een club/stad/land verzeild wilde raken. Van ’t Schip was nog maar koud binnen, of z’n trainer werd al ontslagen. Omdat boze tifosi dreigden de trainingen te verstoren en de spelers te belagen, werden die oefensessies sinds kort achter gesloten deuren afgewerkt. En als klap op de vuurpijl hadden de spelers gezamenlijk besloten om de kritische Italiaanse pers te boycotten. Dat zou ze leren, die persmuskieten.
Alle reden dus voor VI om de 29-jarige John van ’t Schip eens met een bezoekje te vereren. Op donderdag 25 februari 1993 vlogen fotograaf Focko van Dantzig en ik naar Malpenza Airport in Milaan. Met een huurauto vervolgden we de reis richting het zuiden. Voor wie het nog nooit heeft gereden: prachtige route. Een absolute aanrader, die A7 van Milaan naar de Ligurische kust. Met name de laatste tientallen kilometers zijn een waar genot, vooral als je van iets te hard rijden op een bochtige snelweg houdt, en niet vies bent van de geur van verbrand rubber.
Rond het middaguur zaten we al bij Bello Johnny op de koffie in het allerschattigste dorpje Celle Ligure, en bespraken we ons programma voor de komende dagen. Die middag zouden we een rondje met ‘m gaan golfen (‘Ook leuk voor de foto’), en op vrijdagochtend konden we de training van Genoa bekijken. Vrijdagmiddag konden we dan mooi het interview doen, zodat ik dat op zaterdag op m’n hotelkamer kon uittikken. ‘Kunnen we zaterdagavond nog wel een hapje gaan eten samen’, stelde Van ’t Schip voor. De zondag zouden we tenslotte afsluiten met de thuiswedstrijd tegen Lazio Roma, met daarin niemand minder dan oud-clubgenoot Aron Winter op het middenveld. Van ’t Schip keek ernaar uit, naar het weerzien met Arie, die tegenwoordig trouwens Van ’t Schips assistent is in Griekenland.
Van ’t Schip zit heel zielig in Genua’, zo had Tonnie Bruins Slot, assistent-trainer van Cruijff in Barcelona, laten optekenen. Zat er nou een kern van waarheid in al die verhalen?
We wilden die donderdag natuurlijk wel alvast even weten wat er nou waar was van die geruchten dat-ie het in Genua niet naar z’n zin zou hebben, dat z’n vrouw Daniëlle er zat te verpieteren en dat hijzelf last had van heimwee. ‘Van ’t Schip zit heel zielig in Genua’, zo had Tonnie Bruins Slot, assistent-trainer van Cruijff in Barcelona, bijvoorbeeld laten optekenen. Zat er nou een kern van waarheid in al die verhalen?
Van ’t Schip verzekerde ons dat dat echt allemaal onzin was. ‘We voelen ons hier prima. Ik heb tien jaar bij Ajax gevoetbald om dit te bereiken, om zo’n contract uit het vuur te slepen. Dat gooi je niet zomaar weg. Ik zou dit voor geen goud willen missen’, zei hij. Het klonk oprecht en we geloofden hem.
Het was die donderdag trouwens nog redelijk weer. Weliswaar grotendeels zwaar bewolkt, maar het was tenminste droog. Dat was een dag later – net als zaterdag en zondag trouwens – niet meer het geval. In mijn artikel van 28 jaar geleden lees ik: ‘In het gebergte dat de havenstad omzoomt sneeuwt het dikke witte vlokken, in het centrum zelf regeert de druilerigheid. Een gure wind houdt huis, de pijpenstelen vallen onophoudelijk.’
Guur is het ook op het viaduct waar Van ’t Schip ons die vrijdag naartoe heeft gestuurd. ‘Vanaf daar kun je de training op een afstandje bekijken’, had hij gezegd. Pers en fans waren immers niet welkom op het complex van Genoa Cricket and Football Club, dat later dat jaar z’n eeuwfeest zou vieren. Nu maar hopen op lijfsbehoud dan, want een fuifje voor een honderdjarige degradant is ook zo wat. Op dergelijke feestjes wordt vaak niet meer dan koffie en cake geserveerd.
Fotograaf Focko en ik waren trouwens niet de enigen op het winderige viaduct. Er stond ook een handjevol giornalisti en wat diehard fans te blauwbekken.
Fotograaf Focko en ik waren trouwens niet de enigen op het winderige viaduct. Er stonden ook een handjevol giornalisti en wat diehard fans te blauwbekken. Wat wij hier kwamen doen, wilde één van die tifosi weten. We vertelden dat we uit Nederland kwamen, Olanda ja, en dat we John van ’t Schip met een bezoekje vereerden. Dat we hem hadden geïnterviewd, dat-ie zich er sportief gezien wat meer van had voorgesteld, maar dat-ie vast van plan was om met Genoa in de Serie A te blijven en z’n contract hier uit te dienen. Si, si, lachte de fan. Of-ie m’n visitekaartje mocht? Maar natuurlijk. ‘Grazie, grazie’, zei de man. ‘En veel plezier bij de wedstrijd zondag.’
De training zelf leek van onze afstand overigens niet al te veel voor te stellen. Beetje rondjes lopen, wat overspelen in tweetallen, en een niet al te scherpe partij in de blubber en stromende regen. Bezigheidstherapie, zouden wij wijsneuzen in Nederland daarover zeggen.
Het interview op vrijdagmiddag verliep rimpelloos en de restaurantkeuze van Van ’t Schip op zaterdag verdiende een tien met een griffel. Werkelijk heerlijk gegeten – vis, als ik het me goed herinner – en gezellig gekeuveld.
Pas de volgende ochtend ontstond er – om het zachtjes uit te drukken – enige ruis op onze onderlinge lijn, toen op m’n hotelkamer in alle vroegte de telefoon ging. Veel later dan half acht, en dat op zondagochtend, zal het niet geweest zijn. Ik lag, uiteraard, nog in diepe slaap.
Tring-ring, tring-ring. Tring-ring, tring-ring.
‘Pronto…?’, kreunde ik.
‘Ja, met mij.’ Met mij? Slaapdronken als ik was had ik werkelijk geen idee wie ik aan de lijn had. ‘Wat flik jij nou?!’, werd er geroepen aan de andere kant.
De boosheid in de stem was onmiskenbaar, maar ik had nog steeds geen idee wie mij toeblafte. ‘Wat flik ik nou? Wat flik jij? Weet je wel hoe laat het is?’
Ik was langzaam wakker aan het worden. En zo zoetjes aan kreeg ik in de gaten wie ik aan de lijn had.
‘Je hebt een interview gegeven!’, brieste Van ’t Schip. Die hoorbaar écht woedend was. Daar was geen misverstand over.
‘Ik heb wát…?’, stamelde ik. Waar ging dit over?
‘Een interview gegeven! Aan de plaatselijke krant hier! Over mij!’
Nog steeds niet helemaal wakker probeerde ik voor mezelf duidelijk te krijgen waar dit over ging. Een interview? Ik? Aan de plaatselijke krant?
‘Waar heb je het over? Ik heb helemaal geen interview gegeven!’, wierp ik nu ook enigszins boos, verontwaardigd maar vooral nog steeds vol onbegrip tegen.
‘Je beslaat de hele voorpagina van de sportkrant. Geert Jan Darwinkel van Voetbal International, helemaal foutloos gespeld. Grote foto van jou erbij! Een heel interview over mij!’
Ik was inmiddels klaar wakker, maar mij begon het nu toch te duizelen. Het was wel duidelijk dat Van ’t Schip dit niet uit z’n duim zoog, maar ik had werkelijk geen flauw benul waar dit nou toch allemaal over kon gaan.
‘Hier ben ik lekker mee’, bleef Van ’t Schip fulmineren. ‘Straks kom ik er vanmiddag naast te staan vanwege jouw interview!’
‘Ik-ben-niet-geïnterviewd!’, herhaalde ik nog maar eens, maar ik bood Van ’t Schip alvast m’n excuses aan, terwijl ik me als een razende Roeland aankleedde.
‘In welke krant staat dat verhaal?’, vroeg ik hem. Hij gaf me een naam, die me helaas is ontschoten. Maar ik repte me, nog voor acht uur op zondagochtend, naar het centrum van Genoa. Ik werd niet teleurgesteld. Al bij de eerste kiosk had ik beet. Koortsachtig sloeg ik de zondagkrant, die het formaat had van een Nederlandse zaterdagkrant, open. Op zoek naar het sportkatern.
En verdomd. Van ’t Schip had niets te veel gezegd. Op pagina 43, op de voorpagina van het sportkatern van het Genovese sufferdje, stond ik in vol ornaat. Mijn naam groot in de kop. Geert Jan Darwinkel van Voetbal International, settimanale di calcio Olandese. Met een citaat waarin de naam Van ’t Schip voorkwam, maar waarvan ik de betekenis niet begreep. Maar dat ik het was, was wel duidelijk. Onmiskenbaar. En nu kon ik die foto ook plaatsen. Die was gemaakt op het viaduct bij het trainingscomplex, terwijl ik wat koetjes en kalfjes uitwisselde met – wat ik dacht – een Genoa-supporter, maar wat achteraf dus de schrijver van het gewraakte epistel bleek.
Wel verdomd. Was ik daar even mooi ingetuind.
Nou had ik weinig verteld en al helemaal niks schokkends, maar wist ik veel wat die kwiebus er uit mijn mond nog allemaal had bij verzonnen…? In ieder geval voldoende om Van ’t Schip in woede te doen ontsteken. Hij vreesde zelfs voor z’n basisplaats van later die dag.
Pff, wat een pak van m’n hart was dat, want daar stond-ie gelukkig, met nummer 2, als rechtsback, gewoon in de basis van Genoa: John van ’t Schip
Ik kreeg terstond een nare smaak in m’n mond en een wee gevoel in m’n maag. Het angstzweet brak me uit. Heb ik dat nou? Ik zag me al weer binnenkomen op de redactie van VI, die maandag. ‘Van ’t Schip deed niet mee? Waarom niet, hij heeft tegenwoordig toch een basisplaats?’ ‘Nou, eh ja, vanwege mijn ‘uitspraken’ in de Italiaanse pers.’
Dat weeë gevoel ging die zondagochtend ook niet meer weg. Die steen onderin m’n maag verdween pas toen ik eenmaal in het stadion een uur voor de wedstrijd de officiële opstelling onder ogen kreeg. Pff, wat een pak van m’n hart was dat, want daar stond-ie gelukkig, met nummer 2, als rechtsback, of vleugelbestrijker, gewoon in de basis van Genoa: John van ’t Schip.
Dit geintje was dus maar net met een sisser afgelopen. Ik slaakte een zucht van verlichting. En nog één.
Overigens was Genoa-Lazio, ondanks het abominabele weer en het halflege stadion Luigi Ferraris, het aangluren best waard. Helaas voor Van ’t Schip eindigde de wedstrijd in 3-2 voor de Romeinen. Genoa nam via Padovano en Skuhravy nog wel een 2-0 voorsprong, maar dankzij twee keer Riedle en een strafschop van Signori ging de volle buit mee naar de hoofdstad.
Overigens vierde Genoa later dat jaar z’n eeuwfeest gewoon in de Serie A. Hoe ze het deden mag Joost weten, maar de ploeg klom in het voorjaar alsnog op naar de dertiende plek, en slaagde erin om maar liefst vijf ploegen onder zich houden. Degradatie naar de Serie B volgde – nog steeds met John van ’t Schip in de gelederen trouwens – pas twee jaar later. Waarvan akte.