Naar het platteland verhuizen, terug naar de natuur
Het lijkt zo logisch. Onze moderne, geïndustrialiseerde levensstijl is duidelijk de oorzaak van de klimaatverandering. Wat kan er dus beter zijn dan je daarvan af te keren? Waarom niet naar een huis op het platteland, waar we onze eigen groente kunnen verbouwen en afstand kunnen nemen van de menselijke plaag die de aarde bevolkt?
Toch is dit een misvatting en is het maar goed dat we dat niet allemaal doen. Metropolen mogen dan weliswaar grootproducenten van CO2 zijn, toch is de uitstoot van broeikasgassen er per hoofd van de bevolking veel lager dan in de buitengebieden. Dat komt omdat we er juist zo dicht op elkaar wonen. Een vrijstaand huis moet zich constant wapenen tegen de kou van buitenlucht en bodem, terwijl appartementen en flats elkaars warmte delen en zo veel minder energie verbruiken. Woningen die gestapeld zijn of dicht op elkaar zijn gebouwd, kunnen bovendien veel gemakkelijker collectieve systemen inrichten als het gaat om warmte en elektriciteit. Ook zijn de afstanden in de stad veel kleiner. Vaak zit je dichter bij de werk, school, winkels en vrienden. Dat scheelt een heleboel CO2 die het gevolg is van vervoer met bijvoorbeeld auto of trein. En ten slotte is er natuurlijk het ruimtebeslag. Wonen in het groen onttrekt veel oppervlakte aan ons waardevolle landschap waar in de vorm van bomen ook CO2 opgeslagen zou kunnen worden.
Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven
Het is dan ook opmerkelijk dat de showcases van energieneutraal wonen bijna altijd vrijstaande woningen zijn met een bijzondere architectuur (Google maar eens). Inmiddels weten we wel dat kapitaalkrachtige medeburgers hun villa of monumentale boerderij klimaatvriendelijk kunnen maken tegen een disproportioneel hoge investering. Nu moeten we ons met een belangrijkere vraag bezighouden, namelijk: hoe maken we het voor de middenklasse weer aantrekkelijk om gestapeld te wonen in de buitenwijken van onze grote steden?
Allemaal veganistisch worden
Steeds vaker wordt het klimaatprobleem gekoppeld aan het eten van vlees. Een kilo vlees vraagt gemiddeld vijf kilo aan plantaardig materiaal, zo meldt Milieucentraal bijvoorbeeld. Veganisten lijken dan ook het gelijk aan hun zijde te hebben als ze aandringen op een plantaardig dieet. Maar is het alternatief wel zoveel beter? Om die vraag te kunnen beantwoorden moeten we ons eerst realiseren dat landbouwdieren een cruciale schakel vormen in het wereldwijde, complexe plaatje achter onze voedselproductie. Denk bijvoorbeeld eens aan het volgende:
– Om gewassen te kunnen laten groeien is er mest nodig. Die komt voor het overgrote deel van de veeteelt. Wanneer veeteelt verdwijnt moet dat worden opgevangen door kunstmest, een mengsel van stikstof, kalium en fosfaat. Het maken van stikstof kost enorm veel fossiele energie en draagt zo bij aan de CO2-uitstoot. Fosfaat en kalium zijn grondstoffen die worden gewonnen uit bronnen waarvan het einde inmiddels in zicht is. Biologische landbouw, dus zonder kunstmest, biedt ook geen soelaas omdat daarvoor het beschikbare landbouwareaal verveelvoudigd zou moeten worden.
– Een groot deel van het plantaardige voedsel dat bij boerderijdieren op het menu staat, zijn afvalproducten die nooit door mensen geconsumeerd zouden kunnen worden: bladeren, stelen, schillen. Van een twee meter hoge maisplant kan de mens alleen de kolf eten. Varkens en koeien eten de hele plant en zetten dat om naar hoogwaardige eiwitten in de vorm van vlees of melk. We weten inmiddels dat zulke plantenresten niet gemakkelijk om te zetten zijn in biobrandstof of elektriciteit. Vaak kost het verzamelen en verwerken meer energie dan het oplevert. Ook afval uit de voedselindustrie wordt verwerkt in veevoer, daarvoor geldt hetzelfde verhaal.
– Niet alle landbouwgrond is geschikt voor het verbouwen van gewassen. Eigenlijk maar relatief weinig zelfs. Neem de waterige graslanden in Noord- en Zuid-Holland. Daar groeit al sinds 1400 nauwelijks gewas meer, als gevolg van verzilting. Het resulterende grasland is de basis van de Nederlandse zuivelcultuur. Het afschaffen van de veehouderij betekent dat wereldwijd grote delen van de landbouwgrond hun rol verliezen in de voedselproductie. En zijn er wel alternatieven?
In een Amerikaans onderzoek uit 2017, gepubliceerd in PNAS, werd berekend wat de klimaatgevolgen zouden zijn als elke Amerikaan veganistisch zou worden. De uitkomst was dat niet de volledige CO2-belasting van dierlijke productie zou verdwijnen, maar slechts de helft daarvan. Daarbij speelde met name de mest en de verwerking van plantaardig afval een rol. Naar het bodemgebruik werd nog niet eens gekeken.
Wat het onderzoek illustreert is dat de simpel lijkende keuze tussen wel of geen vlees produceren voorbij gaat aan die delicate balans in de wereldwijde landbouw. Het afschaffen van alle dierlijke productie verstoort deze op een heleboel manieren, waarvan we sommige waarschijnlijk nog niet eens kunnen voorspellen.
Kunnen we dan onbekommerd vlees blijven eten? Dat niet, want de balans is nu doorgeslagen naar de andere kant. Dieren produceren (in elk geval in Nederland) te veel mest en krijgen te veel plantaardige producten die wel degelijk ook voor menselijke consumptie geschikt zouden kunnen zijn. Het verminderen van de vleesconsumptie zou daarom in eerste instantie zeker klimaatwinst opleveren. Er is echter wel een afnemende meeropbrengst. Die bereikt een soort van kritisch punt wanneer de mestproductie onder het minimum komt, CO2-houdende reststoffen ongebruikt blijven en grasland vrijkomt op plekken waar geen gewas groeit.
Verstandiger is het om toe te werken naar een kleinere veestapel met een functionele plek in de agrarische keten, zoekend naar de juiste balans. Daarbij lijkt het logisch om ook diervriendelijkheid en het terugdringen van bijvoorbeeld antibioticagebruik mee te nemen. Voor de consument betekent dat minder, maar wel hoogwaardigere dierlijke producten.
Geen kinderen krijgen
Gemiddeld genomen heeft elk mens in zijn of haar leven een negatieve CO2-balans. Puur cijfermatig bekeken is het dus goed voor het klimaat wanneer er minder mensen zijn. Vanuit die redenering wordt vaak gezegd dat minder, of geen kinderen krijgen, goed is voor de planeet.
Dat valt echter te bezien. Om te beginnen is de opwarming geen probleem voor de planeet aarde. Die heeft in haar lange leven al aanzienlijk gekkere dingen meegemaakt op klimaatgebied en de natuur bleek zich elke keer weer uitstekend aan te passen. Opwarming is vooral een probleem voor de mens zelf. Stel echter dat we allemaal besluiten om geen kinderen te nemen, dan is het klimaatprobleem wel opgelost, maar is er straks niemand meer over om dat constateren. Operatie geslaagd, patiënt overleden.
Er moet dus nog wel een zekere hoeveelheid kinderen geboren worden, daar zijn we het waarschijnlijk over eens. Maar is het dan verstandig dat juist klimaatbewuste burgers besluiten van kinderen af te zien? Het logische gevolg is dan dat kinderen alleen nog maar geboren worden en opgroeien in een gezin waar het klimaatprobleem geen rol speelt of misschien zelfs wordt ontkend. Als dat de komende generatie van bestuurders en CEO’s wordt, dan is het de vraag of je reproductieve restrictie per saldo veel heeft opgeleverd. Ideeën volgen in veel opzichten immers dezelfde Darwiniaanse weg als organismen.
Toch kan het terugdringen van de bevolkingsgroei op wereldschaal natuurlijk wel degelijk bijdragen aan een verantwoord klimaatbeleid. De beste manier om dat voor elkaar te krijgen is echter om ervoor te zorgen dat arme, onderontwikkelde economieën een flinke stap voorwaarts maken. Het demografische gevolg daarvan is een forse daling van het geboortecijfer, zoals we gezien hebben in alle ontwikkelde samenlevingen van de wereld. Meehelpen aan de ontwikkeling van een land als India is daardoor voor Westerse landen niet alleen meer een daad van mededogen, maar ook van lijfsbehoud.
Minder consumeren, economie afbouwen
Weer een keuze die heel logisch lijkt. Vrijwel elk product zorgt immers voor CO2-uitstoot. En zijn we niet allemaal veel te materialistisch? Al die spullen, vakanties en festivals… nergens voor nodig. ‘Consuminderen’ lijkt de oplossing. Terug naar een simpelere tijd waarin we blij waren met een avondje Mens-erger-je-niet bij kaarslicht.
Toch is het nog niet zo eenvoudig. Immers, wanneer we massaal onze economische activiteit terugschroeven heeft dat ingrijpende gevolgen voor de economische basis van onze samenleving. Is dat erg? Ja. Uit de Environmental Performance Index (EPI) blijkt dat de best scorende landen op het gebied van Environmental Performance tevens ook de rijkste landen zijn. Er is dus een direct verband tussen de economische prestaties van een land en de bereidheid van burgers om in klimaatmaatregelen te investeren.
Als je erover nadenkt is dat eigenlijk niet zo vreemd. De meeste van ons kennen de Piramide van Maslow wel, een iconische theorie van de Amerikaanse psycholoog Maslow uit het midden van de vorige eeuw. Hierin wordt vastgesteld dat de behoeften van mensen een bepaalde volgorde kennen. Eerst zijn voedsel, onderdak en warmte belangrijk, dan komt veiligheid en zekerheid, daarna behoefte aan sociaal contact en zo verder. Pas als aan de onderliggende behoefte is voldaan, krijgen we ruimte in ons hoofd om naar de volgende behoefte te streven.
Het tegengaan van klimaatverandering bevindt zich duidelijk niet aan de basis van de piramide. Wie honger heeft of vreest voor zijn of haar veiligheid zal zich niet al te veel om het klimaat bekommeren. Ook behoeften als werk, een partner en waardering van je omgeving zullen voor de meesten van ons waarschijnlijk belangrijker zijn dan een probleem dat zich geleidelijk en met een onduidelijke impact, manifesteert.
Door die psychologische hardwiring krijgt afzweren van de consumptiemaatschappij een averechts effect. De ontmanteling van de economie zorgt voor onzekerheid, basale behoeften zullen voor veel mensen niet langer kunnen worden vervuld. Meer idealistische behoeftes die hoger op de ladder staan, worden onbereikbaar. De postmaterialistische samenleving wordt niet het arcadische paradijs dat sommigen in gedachten hebben, maar zal eerder lijken op het harde, kleurloze bestaan van de Oost-Europese landen in de postcommunistische tijd. Hoeveel klimaatbewustzijn houden we dan nog over?
Niet mínder consumeren is daarom het devies, maar béter consumeren. Kies voor producten en diensten die je ideeën en wensen met betrekking tot het klimaat ondersteunen en zorg er zo voor dat de hele economische machinerie een stukje de goede richting op wordt gestuurd. Als consument heb je geld en dus macht. Geef die niet uit handen, maar gebruik hem voor het juiste doel.