De Egyptische overheid lijkt definitief te hebben besloten dat het maar eens afgelopen moet zijn met de Egyptische revolutie. Zowel op de rotonde in Rabaa als op het Tahrir-plein is een monument neergezet, de ene als symbool voor de ‘eenheid’ in het land en de ander ter ere van de ‘martelaren van de revoluties op 25 januari en 30 juni’. Oftewel: geef het volk twee hopen steen en het land kan verder waar het gebleven was.
Het monument in Rabaa moet twee handen met een bal in het midden voorstellen en symboliseert het leger (de bovenste hand), de politie (de onderste hand) en het volk (de bal). Het is een letterlijke verbeelding van de in Egypte na 30 juni populaire kreet dat het leger, de politie en het volk ‘een hand’ zijn. En dat op de plek waar honderden burgers door datzelfde leger en de politie zijn doodgeschoten.
Als ik op 14 november – precies drie maanden na de bloedige ontruiming van de zitstaking in Rabaa – ga kijken, staat er groene afrastering omheen. Ik vraag een paar verkeersagenten waarom het monument alweer is ingepakt. Het is nog geen twee dagen te zien geweest. Ze hebben geen idee en zijn vooral verbaasd wat ik hier kom doen. ‘Je bent helemaal hierheen gekomen vanuit het centrum om naar dat ding en de moskee te komen kijken? Heb je niks beters te doen?’
Lelijk
‘Ik had in de krant gelezen dat het een erg mooi monument en een mooie moskee waren, dus ik wilde even komen kijken’, lieg ik. Ik vraag wat ze van het monument vinden. De een vindt het lelijk (‘veel te modern’), de ander vindt het wel mooi (‘maar ik heb niet zoveel verstand van kunst’). ‘Het is leuk dat wij ook een hand hebben’, vindt de meest praatgrage van het duo.
De moskee is ook gesloten, want alleen geopend tijdens het gebed. Ik schrik van de ‘renovatie’. Het is zichtbaar haastwerk geweest: de verf is onzorgvuldig tegen de muur aan gekwakt en de tegeltjes op de trap naar de ingang liggen niet allemaal waterpas. Zonde, want het was ooit een mooie moskee.
Oproerpolitie
Na een paar minuten kletsen met de verkeersagenten komt een politieofficier aangelopen. Voor de gerenoveerde moskee staat een paar dozijn oproerpolitie en die hadden mij uiteraard binnen anderhalve nanoseconde gezien. Het was een kwestie van wachten tot hun meerdere poolshoogte kwam nemen.
‘Hallo. Wat kom je hier doen?’ Hij klinkt eerder streng dan vriendelijk, maar is niet onbeleefd. Ik zit midden in mijn zwetsverhaal als er een boze man komt aangebeend. ‘Dit monument betekent niks. Het vertegenwoordigt niemand en het heeft geen enkele significantie’ schreeuwt hij in mijn gezicht, woest gebarend naar het monument.
De verkeersagenten staren ongemakkelijk naar hun schoenen als de man is uitgesproken. De legerofficier maant de man weg te gaan, sleurt hem vervolgens aan zijn overhemd naar het zebrapad en beveelt hem over te steken. Dat doet hij. De officier biedt mij excuses aan voor de man zijn geschreeuw. Hoogste tijd om op te stappen, besluit ik.
Tahrir
Ook het monument dat op het Tahrir-plein wordt neergezet zorgt voor veel verhitte discussies. Het is bedoeld om de ‘martelaren van de 25 januari en 30 juni revoluties’ te eren, maar veel mensen zien het als een belediging van 25 januari. ‘We willen democratie, maar worden nu afgescheept met een lelijk monument’, verwoordt een vriend het.
Het stenen gevaarte wordt binnen twee dagen in elkaar gezet en officieel geopend door de premier in gezelschap van een horde bobo’s. Diezelfde avond, maandag 18 november, is er een herdenking voor de slachtoffers van rellen die in november 2011 en november 2012 plaatsvonden in de Mohammed Mahmoudstraat, op steenworp afstand van het Tahrir-plein. De herdenking heeft plaats op een plein in de buurt, maar na afloop verplaatst de menigte zich uiteraard naar het Tahrir-plein.
Binnen no time wordt daar het nieuwe monument overspoeld door demonstranten en ligt het houten trapje waarmee het monument was te beklimmen in stukken op de grond. Gedurende de avond wordt het stenen bouwsel beklad, de gedenksteen er af gesloopt en de omringende muur een paar centimeter kleiner gemaakt.
‘De martelaren van de revolutie horen te krijgen waar ze voor gestorven zijn. Brood, vrijheid en sociale rechtvaardigheid willen we, geen lompe hoop stenen’, weet een groep jongeren me te vertellen terwijl ze monument te lijf gaan.
Pijn
Als ik de dag erna ‘s ochtends vroeg de schade ga bekijken komt er een man van middelbare leeftijd naast me staan. Hij is gekleed in pak en heeft een aktetas onder zijn arm. Hij ziet eruit alsof hij op weg is naar zijn kantoorbaan. ‘Jij voelt hier als niet-Egyptische vast niks bij, maar voor ons is dit heel erg. Dit doet heel veel pijn hier’, zegt hij, met zijn hand op zijn hart.
‘Dit geeft precies aan hoe weinig respect de overheid heeft voor ons’, legt hij al wijzend naar het half gesloopte monument uit. ‘Hoe weinig ze van ons – en vooral van de jeugd – begrijpen, om zo’n belachelijk monument neer te zetten.’
‘Zoveel verspilde levens, jongeren voor wie het leven vaak nog niet eens echt begonnen was. En in plaats van gerechtigheid krijgen ze dit stenen misbaksel. En niet alleen hier he? Ook in Rabaa.’ Dat laatste woord fluistert hij me toe, bang dat mensen om ons heen het zullen horen.
Wie ook maar enig begrip toont voor de Moslimbroederschap of de slachtoffers van Rabaa kan tegenwoordig rekenen op hoongelach of blinde woede en wordt bestempeld als terrorist. Onder het motto ‘wie niet met ons is, is tegen ons’. De man blijft nog even naar het monument staan kijken, wrijft dan een traan van zijn wang en vervolgt zijn weg.