‘Soms voel ik me bekocht. Toen ik Twan ontmoette had ik geen enkel vermoeden van zijn aanleg voor depressies. Hij vertelde me wel dat hij als kind depressieve episodes had meegemaakt, maar hij weet dat aan zijn jeugd. Toen ik hem tegenkwam zat hij in een van de langste periodes ooit dat het wel goed met hem ging. We leerden elkaar kennen bij de bloedafnamepoli in het ziekenhuis. Heel romantisch, inderdaad. Ik viel half flauw in de wachtruimte, ik kan namelijk geen druppel bloed zien, en hij bood me een zakje chips aan om mijn bloedsuikerspiegel weer op peil te krijgen.
Twan was lief, zorgzaam en had een heerlijk gevoel voor zelfspot. Ik viel als een blok voor hem. En hij voor mij, want na onze eerste date vroeg hij of ik het druk had de aankomende tijd. Toen ik niet meteen antwoordde voegde hij eraan toe: ‘De komende tachtig jaar ofzo. Want anders kunnen we misschien wat leuks doen, Samen.’
Dat was het moment dat ik wist dat ik verliefd was. Twan maakte me voortdurend aan het lachen. Al snel woonden we samen. Dat ging allemaal heel organisch. Ik denk dat we allebei warmte zochten. Ik doordat mijn moeder op jonge leeftijd was overleden, Twan door zijn nare jeugd. We waren echt maatjes, wij tegen de rest van de wereld. Samen konden we alles aan.
We waren dolverliefd en konden niet wachten om zelf een gezinnetje te stichten, waarin hij zou alles anders doen dan zijn eigen ouders. Hij zou hockeyvader worden, hulpouder, wat er ook maar nodig was. Hij wilde voor honderd procent betrokken zijn bij het leven van onze kinderen. En ik, ik werd alleen maar verliefder op hem. Waar had ik dit lot uit de loterij aan te danken? Toen onze dochter Roos was geboren konden we ons geluk niet op. En de eerste twee jaar zweefde ik ook echt op een roze wolk. Twan was de liefste vader en de beste man die ik me kon wensen.
En dan nu…Ons leven is zo anders dan ik het me had voorgesteld. Ik weet dat hij er niets aan kan doen. Hij drinkt niet, slikt trouw zijn medicijnen en gaat regelmatig naar zijn psychiater. Niets helpt. In het begin dacht ik nog: ‘we komen hier wel doorheen.’ Ik merkte natuurlijk wel dat Twan minder lekker in zijn vel zat, maar ik wist niet waardoor. Alles ging eigenlijk goed, er was geen aanwijsbare reden voor de verandering die zijn gemoedstoestand doormaakte. En toch was hij afwezig, en zijn kenmerkende droge humor leek te zijn verdwenen. Hij leek doodmoe te zijn, maar ik werd vaak ‘s nachts wakker omdat hij maar lag te draaien en te zuchten door de slapeloosheid. Ook reageerde hij vaak buitenproportieel heftig op normale dagelijkse dingen. Zoals die keer dat Roosje had gevingerverfd en er wat blauwe verf op zijn MacBook was gekomen. Je kon het er zo afvegen, maar het leek bijna of Roos dat ding met accuzuur had overgoten, Twan flipte volledig.
Naderhand voelde hij zich dan ontzettend schuldig en moest ik hem en Roos tegelijk troosten, omdat ze allebei overstuur waren. Twan beloofde dat hij met iemand zou gaan praten. Hij vertelde me dat hij zijn gevoelens herkende van toen hij als kind depressief was geweest. Het zou beter worden als hij hulp zocht, daar waren we beiden van overtuigd. En ik zou er voor hem zijn. Want ik hield van hem. Zo vreselijk veel. Dit was slechts een hobbel in de weg die we samen zouden nemen.
Tegenwoordig sta ik er niet meer zo onverdeeld optimistisch in. We zijn nu bijna drie jaar verder en is er weinig verbeterd. Natuurlijk zijn er nog wel momenten waarin ik heel even weer de oude Twan zie. Als hij een grapje maakt, of als hij Roos een boekje voorleest. Ik zie dat hij zo zijn best doet om weer de oude te worden. Hoe hij worstelt. Maar toen ik een keer een opmerking maakte in de trant van: ‘Volgens mij gaat het weer wat beter, toch?’ Zei Twan dat hij zijn depressie vergeleek met een oude auto: ‘De roest heeft me helemaal aangevreten, maar ik ben er inmiddels aan gewend.’ Daarna moest ik zo huilen, al heb ik hem dat niet laten zien. Ik dacht dat hij zich beter voelde, maar in werkelijkheid heeft hij dus slechts berust in het feit dat hij zich slecht voelde. Hoe triest en eenzaam is dat?
Als ik daaraan denk, valt mijn eigen eenzaamheid in het niet. Het is trouwens niet zo dat Twan me verbiedt om over zijn depressie te praten, ik wil het zelf niet. We hebben veel kennissen, maar echt goede vriendinnen die ik dit zou toevertrouwen heb ik niet. En tegen zomaar een kennis vertellen dat mijn man depressief is, dat doe ik niet. Dat zou voor mij voelen alsof ik hem zou afvallen, en daarbij wil ik niet dat mensen die ik oppervlakkig ken denken dat ik zielig ben. De enige met wie ik hier wel eens over praat is de vertrouwensarts op mijn werk en Twan’s psycholoog. Maar een echte oplossing is er natuurlijk niet. Gemiddeld duurt een depressie een maand of acht, maar aanhoudende depressies kunnen wel jaren duren. Er valt niets te zeggen over wanneer Twan zich beter gaat voelen, ook al gaat hij nu wekelijks naar therapie. Het kan morgen zijn, maar ook nooit.
Twan’s psycholoog zegt dat als mensen meer dan een jaar depressief zijn, de depressie vaak erg lang gaat duren. Dat betekent overigens niet dat een langdurige depressie hopeloos is, maar hij zei ook dat het effect van therapie veel geringer is dan mensen vaak denken. Depressies hebben nu eenmaal een bepaald verloop, therapie en medicatie kunnen dat proces soms versnellen, maar het is geen garantie. Het idee dat het nooit beter wordt? Daar wil ik nog niet aan. Zelfs mensen die vijf jaar depressief zijn geweest kunnen beter worden. Maar ik zeg wel eerlijk dat ik bang wordt als ik aan de toekomst denk. Voor nu klamp ik me nog vast aan het idee dat we hieruit komen, al zegt een stemmetje in me steeds harder: ‘Is dat wel zo? En ook: hoe lang houd ik het nog vol?’
De laatste tijd hebben Twan en ik bijna geen normale gesprekken meer, als hij al de moeite neemt om zijn hart tegen me te luchten gaat het voortdurend over geld. Over wat hij zal doen als hij zijn baan verliest, over alles wat met geld te maken heeft. Hij is geobsedeerd door geld en door hoeveel ik uitgeef, ook al werk ik parttime en zijn we al twee jaar niet op vakantie geweest. En, als hij niet over geld praat, zegt hij dat hij beter dood kan zijn. Dus dat is ook niet heel erg constructief. De eerste keer dat hij daarop zinspeelde schrok ik me wild. Ik durfde bijna het huis niet meer uit, bang voor wat ik zou aantreffen als ik terug zou komen. Maar nadat ik hem een paar keer flink duidelijk heb gemaakt dat hij op die manier ook onze dochter Roos zou opzadelen met een levenslang trauma, heeft hij me beloofd dat nooit te doen. Hoewel ik nog steeds mijn twijfels heb, dwing ik mezelf om hem te geloven. Als verstop ik nog steeds alle medicatie als ik wegga. Gewoon, voor het geval dat.
Ik doe mijn uiterste best om lief voor Twan te zijn. Hem te ondersteunen. Maar soms trek ik het gewoon niet meer. Dan loop ik de slaapkamer in en zie ik hem daar weer liggen, in bed met de gordijnen dicht. Dan voel ik medelijden, maar ook weerzin. Ik kan steeds minder hebben en krijg de laatste tijd soms de impuls om hard te gaan gillen. Het is niet dat ik niet meer van Twan houd. Ik weet dat die lieve, humoristische man ergens heel diep verborgen zit, en het gevecht van zijn leven voert om zijn weg naar ons terug te vinden. En het frustreert me zo ontzettend dat ik maar niet de magische formule kan vinden om hem terug te toveren.
Ik maak mezelf gek met de gedachte dat ik tekort schiet, waarom kan ik hem niet helpen? Maar tegelijkertijd maakt het me gek om hem daar zo te zien liggen, vaak uren in dezelfde houding, met die nietsziende blik.
Ik doe alles alleen in huis, inclusief de opvoeding van Roos, terwijl Twan slaapt, met behulp van en slaappil, of eindeloos Netflix kijkt. Ik weet dat hij ziek is, echt. Maar ik kan het niet helpen dat ik steeds vaker denk: ‘Dit is niet het leven waar ik voor heb gekozen’ en dat ik me afvraag of het nu echt zo ondoenlijk voor hem is om Roos een keer naar balletles te brengen of een boodschapje te doen.
Wat ook niet helpt is dat ik er met niemand echt over kan praten. Zoals ik al zei is mijn moeder overleden, zij is de enige die ik in vertrouwen had durven nemen. Met mijn vader ben ik niet zo close en vrienden hebben misschien wel hun vermoedens, maar de weinige keren dat iemand een zinspeling maakte op Twans geestesgesteldheid ontweek ik die. Ik heb het gevoel dat ik hem verraad als ik zou vertellen wat er werkelijk bij ons thuis speelt en hoe moeilijk ik het daarmee heb.
In plaats daarvan maak ik voortdurend excuses voor hem. Ik verzin smoesjes over waarom hij niet op verjaardagen of andere feestdagen komt opdagen. Zelfs bij het etentje voor mijn mijn verjaardag afgelopen jaar, waarvoor hij op het laatste moment afhaakte, verzon ik een smoes. Twan heeft een veeleisende baan en niemand weet dat hij al maanden thuiszit, dus ik gebruik zijn werk altijd als excuus. Ondertussen vraag ik me vaak af of meer mensen het weten dan ik denk. Dat moet bijna wel.
Twan brengt de meeste weekenden door in bed. Ik ben heel sociaal, maar door de situatie vermijd ik het zoveel mogelijk om mensen bij ons thuis uit te nodigen, en uitnodigingen van anderen sla ik tegenwoordig ook meestal af met een smoes. Ik zie er tegenop weer te moeten liegen over waarom Twan niet meekomt, en ik vind het ook niet prettig om altijd maar bij anderen af te spreken en zelf nooit iemand uit te nodigen. Mijn grootste droom is een warm, gastvrij huis vol mensen, maar dat zal niet gebeuren zolang Twan er op deze manier aan toe is. Sociale gelegenheden zijn zijn grootste nachtmerrie, omdat dat gepaard gaat met vragen als: ‘Wat doe je tegenwoordig’ of ‘Waarom zien we je nooit?’ Dit leg zoveel druk op hem dat hij zichzelf het liefst volledig voor de rest van de wereld verstopt.
Ook voor Roos, onze dochter van vijf, vind ik de situatie afschuwelijk. Voor haar is deze situatie normaal. Ze weet niet beter, maar juist dat vind ik zo triest. Pasgeleden kwam er een buurmeisje langs. Het was een uur of half drie ‘s middags, ze waren boven aan het spelen en onze slaapkamerdeur stond open. Ze vroeg: ’Hee, waarom ligt je vader in bed?’. Roos zei heel nonchalant: ‘Gewoon. Papa ligt altijd in bed.’
Mijn hart zonk op dat moment echt in mijn schoenen. Twan kan ook niets van haar hebben, als ze te hard op de gang lacht krijgt ze al een snauw. Ik hoop zo dat dit haar niet schaadt. Gelukkig heeft ze veel vriendjes en vriendinnetjes op school en is ze heel sociaal, en ik waak er als een havik over dat dat zo blijft. Voor haar probeer ik vrolijk en blij te blijven. Ik wil het haar niet aandoen om twee ouders te hebben die in zak en as zitten. Hoewel ze volgens mij regelmatig vergeet dat Twan er ook nog is. Vanaf dat ze twee is, Roos is nu vijf, laat hij zich amper zien.
Ik probeer sterk te blijven, maar ik krijg steeds vaker het gevoel dat ik aan mijn tax zit. Ik weet dat Twan er niets aan kan doen, maar ik maak me zo’n zorgen. Hij heeft een vreselijke jeugd gehad met een alcoholistische vader en een narcistische moeder, en ik vraag me echt af of zijn depressie niet voortkomt uit een diepgeworteld jeugdtrauma dat niet met medicijnen kan worden behandeld. En als ik die gedachten krijg, word ik nog banger. Stel dat het echt nooit beter wordt? Dat dit mijn leven is? Tenminste, als ik bij hem blijf..
Ik ben zo bang dat mijn leven nooit meer zorgeloos en leuk zal zijn. Dat ik altijd bedolven zal blijven onder de steeds zwaarder wordende deken van Twan’s depressie. Dat ik altijd smoezen zal moeten blijven bedenken voor de keren dat hij midden op de dag in bed ligt.
Ik droom steeds vaker over een normaal leven. Niets speciaals, maar gewoon de dingen die voor anderen vanzelfsprekend zijn. Gezelligheid met bevriende stellen waarmee we kunnen afspreken en dat ik niet altijd in mijn eentje hoef te socializen terwijl ik halve waarheden vertel omdat ik mijn man niet wil afvallen. Dat ik niet een of ander overdreven vrolijk toneelstuk hoef op te voeren als we ‘s avonds samen aan de eettafel zitten, omdat ik Roos niets wil laten merken. Het is waarschijnlijk heel egoïstisch van me, maar ik besef steeds meer dat mijn leven misschien wel altijd zo zal blijven als ik bij Twan blijf: vol van verdriet over hoe het had kunnen zijn. Wanneer ik terugdenk aan hoe het was, aan de manier waarop Twan me elke dag liet lachen, en aan hoe het nu is, nu zijn ironische gevoel voor humor op zijn beste dagen nog het meest wegheeft van snijdend sarcasme, dan vraag ik me af of het ooit weer zo wordt als toen.
Ook seksueel stelt onze relatie niets meer voor. Ik houd van Twan, echt. Maar er is niets meer over van de frisse, sportieve vent waar ik verliefd op werd. Daarbij ziet hij mij ook niet meer staan. Hij maakt soms wel een opmerking dat hij snapt dat voor mij ook niet makkelijk is, maar daar blijft het bij. Zelfs een knuffel kan er niet meer af, en zijn libido is tot ver onder het vriespunt gedaald door de depressie en zijn medicatie. Ik vind hem op mijn beurt ook fysiek niet meer aantrekkelijk.
Wanneer hij al uit bed komt, strompelt hij door het huis in een joggingbroek en zelfs zijn tanden poetsen is vaak al teveel gevraagd. Maar dat wil niet zeggen dat ik geen behoeftes heb. Ik ben pas 33. Veel te jong om levend begraven te zijn. Ik snak er ondertussen naar om aangeraakt te worden. Bemind te worden. Door Twan, maar ik ben bang voor het moment dat er iemand anders komt die die gevoelens in me losmaakt. Ik zeg altijd dat ik daar totaal niet voor open sta, maar als het aan mijn deur klopt, dan ben ik daar eerlijk gezegd niet zo zeker van. Ik snak ernaar om weer jong en onbezorgd te zijn, te genieten. Soms als ik thuiskom uit mijn werk zie ik er al tegenop om naar binnen te gaan. Dat is toch geen leven?
Afgelopen week probeerde ik met Twan te praten over mijn gevoelens. Heel voorzichtig zei ik dat ik me soms best alleen voelde. Hij leek helder en ik dacht even dat het wat beter met hem ging, maar twee uur later ging het weer bergafwaarts en vertrok hij terug naar bed. Hij heeft sinds kort weer nieuwe medicatie en hij zei dat hij hoopte dat deze beter zou gaan werken dan de vorige, dat hij heus wel snapte dat het voor mij ook allemaal niet makkelijk was, maar dat het wel drie weken kon duren voordat er duidelijkheid over zal komen of zijn medicatie aanslaat.
Hoewel ik weet dat dat zo is, dat medicijnen tijd nodig hebben om aan te slaan, voelde ik me toch weer met een kluitje in het riet gestuurd. Er zijn al zoveel verschillende medicijnen de revue gepasseerd, en geen enkele zorgde ervoor dat Twan zich beter ging voelen. Maar ondertussen is mijn leven niets anders dan wachten en hopen op het volgende wondermiddel, want hoe meer ik aangeef dat ik het ook moeilijk heb, hoe meer Twan lijkt weg te zinken in zijn gevoel van waardeloosheid. En dat wil ik niet, ik wil hem juist steunen in plaats van neerhalen. De realiteit is, of ik het nu trek of niet, dat Twan op dit moment gewoon niet meer te geven heeft. Dus wat heeft het dan voor zin daarover te klagen? Twan loopt natuurlijk wel bij een psychotherapeut, maar ook die zegt alleen maar dat zo’n proces veel tijd nodig heeft.
Ik denk dat de komst van Roos juist iets bij hem triggerde waardoor de trauma’s van zijn eigen jeugd weer boven kwamen. Misschien door het zien van de kwetsbaarheid van zo’n klein kindje, en dat te relateren aan het onveilige gevoel van zijn eigen kindertijd.
Als ik dit van tevoren had geweten, dan was alles misschien wel anders gelopen. Het ergste wat ik kan bedenken is dat Roos er dan niet was geweest.Maar aan de andere kant: dat had ik dan ook niet geweten, en misschien had ik dan nu wel een gezin gehad met iemand die wel de partner en vader was die ik nu zo mis. Ik weet dat ik niet mijn hele leven zo kan doorgaan, maar ik ben er ook nog niet aan toe om Twan los te laten. De man waar ik verliefd op werd zit nog ergens binnen in hem, al is hij heel diep begraven. Wie weet zijn deze medicijnen wel het wondermiddel waar we zo naar verlangen. Misschien hoef ik nog maar heel even te wachten.‘
Afbeelding van Holger Langmaier via Pixabay