Van een fit girl die ‘vroeger ook rookte’ maar nu opstaat, een marathon loopt en dan de rest van de dag op twee shakes met obscure zaden en bessen leeft, wil je het niet horen. Van een doorrookte bejaarde ‘voor wie het nu te laat is’, met een stem als Tom Waits maar dan zonder de poëzie erin, wil je het ook niet horen. Van hem die ‘nu dan echt’ gaat stoppen en dit met een laatste sigaret in zijn mond zit te typen, neem je het misschien aan. Roken, begin er niet aan.
Toch nog plannen? Lees eerst het autobiografische verslag van deze verslaafde.
Hoe het roken begon
Ik dacht, na mijn scheiding, dat het toch nooit meer iets zou worden met mijn leven. Zelfs voor een schrijver ben ik wat dramatisch aangelegd. Of het liefde of juist afkeer voor het leven was, u mag het zeggen – maar in de zwaarste maanden vond ik het overleven van deze dag, deze avond belangrijker dan het voorkomen van longkanker, impotentie en hart- en vaatziekten op de langere termijn.
Ik koos voor de belofte van nicotine. De belofte dat het verlichting zou geven, een kick van enthousiasme misschien of een simpel moment van vergeten. Ook al trokken mijn zwakke longen het eerst niet (ik had toen ik anderhalf jaar oud was een zware longontsteking), na een week van proberen kon ik kleine sigaartjes zonder problemen inhaleren. Mijn verslaving was geboren.
Hoe het verderging
Toen ik na tien gezonde jaren van gelegenheidsroken mijn maandelijkse sigaar had verruild voor de dagelijkse dosis geïnhaleerde Moods Filter, besefte ik dat sigaretten verstandiger zouden zijn. Minder zwaar op de longen. Maar ook ernstiger in verslavende werking, zo zou ik ontdekken. Want zo’n ding paf je zo weg, in tegenstelling tot een sigaar. En de tweede en derde laten zich daarna ook niet moeilijk opsteken.
Zo groeiden mijn twee avondsigaartjes uit tot één of twee peuken in de ochtend, één voor en één na de lunch, en zo verder de middag en de lange avonden in – enfin, een verhaal dat bij de meeste rokers die ik spreek, bekend is. Het aantal sigaretten pleegt zich nog sneller uit te breiden dan de kankers die de ondingen nu en dan veroorzaken. Ik heb het afgelopen jaar misschien twee of drie niet-verslavingsgevoelige uitzonderingen gesproken – de anderen lijden allemaal aan dezelfde kwaal.
Wat het mij (niet) opleverde
Het geeft in eerste instantie een zekere vorm van gezelligheid. Met lotgenoten kun je je afzonderen op een bedrijfsuitje. Op een al te druk feest kun je je wentelen in het gezelschap van het handjevol mensen dat op stilzwijgend vastgezette tijden even naar buiten loopt. Vraagt een voorbijganger je of je een sigaretje voor hem hebt, dan voel je je Robin Hood himself. Je helpt hen die in nood zijn.
Maar eerlijk? De eerste sigaret die mijzelf echt geluk bracht, moet ik nog roken. Vaak gaf roken mij juist een gevoel van onrust. Als ik me goed voelde tijdens het roken van een sigaret, kwam dit doordat ik daarvóór al een fijn gevoel had. Maar vaak, heel vaak voelde ik me vooraf neutraal en maakte het rookwaar me juist depressiever dan ik daarvoor was.
De longklachten begonnen bij mij ook sneller dan ze bij de gemiddelde roker beginnen. Dus stopte ik maar met sporten. Voor de hardloopsessies (waar ik bijna kotsend van benauwdheid van thuiskwam) had ik nog het excuus van een milde knieblessure. Maar een knieblessure is geen goede smoes om te stoppen met push-ups… Als roker besefte ik dat het niet en-en kon. Het was óf roken, óf een gezond leven.
Smerig
Dan is daar de armoede van dwarrelend as op mijn gloednieuwe toetsenbord. Kinderen van rokende vrienden hebben brandvlekjes op hun jassen. Mijn keuken stinkt zo naar rook, dat ik er niet durf te zitten zonder sigaret in mijn mond. Net als de vrouw op het strand, die in de regen haar kinderen wenkte en riep: ‘Spring ook in de zee, dan word je niet nat!’. Zo ook in de auto: ik kan kiezen tussen het open raam in koude temperaturen of gewoon doorroken om niets van de oude rooklucht te merken.
Als ik bij mijn ouders eet, valt het mijn moeder op hoe snel ik opsta als de hond moet worden uitgelaten. Als ik mijn vriendin zie, zorg ik dat ik een uur van tevoren tijd heb voor douchen en tandenpoetsen. Niet dat zij klaagt, maar ik kan de korte vlaag van teleurstelling op haar gezicht niet verdragen, als ze me omhelst en ruikt dat ik die dag wederom voor het roken ben gezwicht.
Nooit heb ik meer zelfhaat gekend dan tijdens de tien pogingen tot stoppen die ik dit jaar heb gedaan. Als ik toch weer een leugenachtige reden voelde om de dichtstbijzijnde winkel in te lopen en een peukje te scoren. Hoeveel achting ik ook voor mijzelf had, ik bleek altijd weer zwakker dan het ritueel dat ik mezelf pas een paar maanden geleden had aangemeten. Mijn persoonlijke zondeval. De meewarige glimlachjes van longtime rokers die al tachtig pogingen hadden gedaan, waren een al te schrale troost.
Roken is rekenen
‘Wie het eerst een pakje peuken koopt, betaalt een kratje bier’, sprak ik met twee vrienden af. Ik won de weddenschap. Waarom? Omdat ik vlakbij station Rotterdam Centraal woon, waar altijd rokers te vinden zijn. Tussen 6 uur ’s ochtends en 2 uur ’s nachts staan daar altijd rokers buiten. Zo toog ik elke dag met 50 cent in mijn hand naar het treinstation om deze rokers op te zoeken. ‘Kan ik misschien een peukje van je kopen?’, vroeg ik dan. Soms kreeg ik er twee of drie voor een euro, soms twee of drie gratis. Tientallen momenten van vluchtig contact of lange gesprekken, leverde dat op. En ik voelde me als de zwerver om de hoek: geliefd, maar tot op het bot geminacht door zichzelf en de ander.
Wie rookt, is altijd slaaf van een dimensie die niet-rokers niet kennen. Elk tankstation is een plaats om nieuwe voorraad te scoren. Elke slaaptijd is een bedreiging, tenzij er voldoende sigaretten in huis zijn voor een lange nacht en nog minstens één voor de ochtend. Elke bijeenkomst is een bedreiging, tenzij er pauzes zijn. Elk binnen is een gevangenis, tenzij er een buitenruimte is.
Gij zult niet langer slaven zijn
Als theoloog leerde ik het al. Ik leerde van een volkje dat zich uit de slavernij in Egypte liet bevrijden, en toen al snel weer teruggreep op de dienst aan zelfgemaakte goden. Terug wilde naar Egypte, waar ze dwangarbeid maar ook vlees op hun bord kregen. ‘Gij zult niet langer slaven zijn’, zei God tegen dat volkje, maar ze kozen al snel voor de dodelijke zekerheid, de schijnzekerheid van verslavingen. Mij, als roker, overkomt hetzelfde.
Ik laat mijn ritme, mijn sociale leven, mijn gezondheid verstieren door de valse belofte die sigaretten bieden. Ik vertel mezelf dat ik recht heb op sigaretten als het niet goed met me gaat. Ik vertel mezelf, als het wél goed gaat, dat ik dat moet vieren met een sigaret. Ik vertel mezelf dat ik nooit meer iets goeds zal schrijven als ik geen sigaret in mijn mond heb (had ik al gezegd dat ik, zelfs voor een schrijver, tamelijk dramatisch aangelegd ben?).
En nu is het klaar
Vrij letterlijk happend naar adem, in een stinkende ochtendjas in een nog ernstiger stinkende keuken, typ ik op een dure nieuwe Macbook vol asvlekken dat ik er eindelijk klaar mee ben. Misschien is dat de zwakte van een schrijver – dat de woorden aan de waarheid vooraf moeten gaan, dat hij moet schrijven dat hij stopt voordat hij daadwerkelijk stopt, maar ik rook mijn laatste twee peuken straks en begin de volgende ochtend met schone longen en dertig push-ups.
Het voordeel van het schrijversleven is dan weer, dat ik anderen mee kan slepen. Iedereen die per 1 januari heeft besloten er ‘nu echt’ mee te stoppen: hou vol, doe het gewoon, lever jezelf niet uit aan slavernij. Iedereen die in 2017 eens een sociaal peukje aanneemt van een rokende vriend: gooi het weg. En iedereen die zijn ellendige leven wil omdraaien tot een romantisch drama: weet, dat ik mijn best gelezen stuk van de afgelopen jaren schreef in één van de vele driedaagse perioden dat ik ‘voor nu en altijd’ rookvrij was.
Waar de profeten vroeger een doorleefde schreeuw tegen afgoden moesten laten horen, is het de taak van deze moderne theoloog om Koning Nicotine in diskrediet te brengen – de afgod die, zoals elke afgod, niets dan afval is, vermomd onder een laagje nepgoud.