Toch dronk hij jarenlang anderhalf tot twee liter wodka op een dag. Terwijl hij vader was van twee kleine kinderen. Een verantwoordelijke baan had bij een bank. Het leven had hem in zijn greep. Schaamte had hem in zijn greep. Toen hij na zijn behandeling in een Schotse afkickkliniek vrijwilligerswerk deed bij het Leger des Heils, zag hij ze ook. Mannen in pak, laptoptas in de hand, in de rij tussen de daklozen voor een kop warme soep. Mannen die alles kwijt waren geraakt. Die de alsmaar sluimerende ontevredenheid, de angst om de torenhoge verwachtingen niet waar te kunnen maken en de constante financiële druk, dempten met bellen whisky. Die verdriet om eerder verlies niet meer voelden na een snuif cocaïne en een pornofilm. Die met hun vluchtgedrag extreem veel schade toebrachten aan zichzelf, hun relatie en hun kinderen.
Muurbloempje
Hoe het zover komt, wil ik weten als ik hem interview voor een landelijke krant. Bij die mannen in pak. Bij hem. Hij vertelt hoe hij zich als achtjarige al afvroeg wat de zin van het leven was, hoe hij worstelde met verwachtingen, als knappe jongen toch onzeker was bij de meisjes en met een drankje op makkelijker contact maakte in de kroeg. Zijn antwoord treft me. Ik zie mezelf nog staan als meisje, dralend bij de ronde keukentafel, alsmaar aan mijn ouders vragend wie ik ben. Waarom ik hier ben. Ik zie mezelf als vijftienjarige, in de kroeg, een glas bessenjenever in de hand. Dag saai, tobberig muurbloempje, hallo goedgebekte, vrolijke tiener.
De fles wijn stond bij ons thuis elke avond op tafel, mijn opa was vaak in het openbaar stomdronken, mijn vader had geen gezellige dronk. Tijdens mijn studententijd was tien bier op een kroegavond geen uitzondering, met vriendinnen leegde ik al discussiërend over de toestand in de wereld makkelijk twee flessen rood, liefdesverdriet verdronk ik met een fles per dag. Toen ik twee jaar geleden na aankomst bij een retraite in Frankrijk ontdekte dat alcohol er verboden was, kreeg ik het letterlijk benauwd. ‘Probeer eens twee weken niet te drinken,’ zei mijn trainer onlangs. ‘Haha. Echt niet,’ lachte ik zenuwachtig.
Dag saai, tobberig muurbloempje, hallo goedgebekte, vrolijke tiener.
Ik ben nooit dronken. Ik werk, heb een man, woon in een mooi huis, breng mijn kinderen elke dag keurig aangekleed en op tijd naar school, ik sport, heb een sociaal leven. Maar het kostte me moeite om twee dagen in de week niet te drinken. Om te stoppen na twee glazen. Is dat erg? Ik weet het niet. Ik weet wel dat ik soms opsta met een grauwe mist in mijn hoofd. Een opgejaagd, gespannen, somber gevoel. Op die dagen reageer ik kribbig. Weet ik niet goed wat ik met mezelf aan moet. Snak ik naar witte wijn om vijf uur omdat ik weet dat de mist is opgetrokken na de tweede slok. Mijn schouders zijn gezakt. Het kinderlawaai verstomd. Het leven lichter.
Façade
Ruim 1,2 miljoen Nederlanders zijn afhankelijk van alcohol, een totaal geaccepteerd middel dat we vooral associëren met gezelligheid en ontspanning. Dat het soms ook fungeert als Instagramfilter, als manier om de façade in stand te houden, als smeermiddel, als demper van emoties, heb ik altijd genegeerd. Want toegeven dat je iets nodig hebt om je goed te voelen, is best pijnlijk.
Hij hield zijn alcoholprobleem twintig jaar geheim. Waarom hij het nu wil delen met een groot publiek? vraag ik de knappe man in de stoel tegenover me. Hij neemt een slok thee. ‘Shame dies on exposure.’