Zijn achterban, ongerust omdat er niets gebeurde, had hij steeds bezworen dat er niets aan de hand was en dat het allemaal goed zou k0men. Maar tot verbijstering en woede van die achterban werd, drie weken na de indiening ervan, ook dit verworpen.(zie ook http://bit.ly/2mYrrey)
Bakir Izetbegovic moet nu uitkijken waar hij gaat zitten. Sinds de afwijzing worden de poten onder al zijn stoelen stelselmatig en in hoog tempo afgezaagd. Het publieke discours in Bosnië heeft nog steeds een hoog propagandagehalte waardoor velen een slecht zicht op de werkelijkheid hebben en totaal niet begrijpen wat er aan de hand is. Dat werkt nu tegen hem.
De roep om het aftreden van de Moslimleider wordt steeds sterker, maar de vraag is of hij daar gehoor aan zal geven. Hij heeft immers vele malen zichzelf hardop beloofd de droom te zullen verwezenlijken van zijn vader, Bosniës in 2003 overleden oorlogspresident Alija Izetbegovic. Deze had levendige visioenen van een centraal door Moslims geleid Bosnië waarin Bosnische Serven en Kroaten, onder de groene vlag van de islam, slechts een bijrol zouden spelen.
Solo-actie van Izetbegovic
Het verzoek tot herziening van de uitspraak uit 2007 was een solo-actie van Izetbegovic, uitgevoerd tegen de wil van zijn Bosnisch-Servische en -Kroatische collega’s in het staatspresidium. Die hebben het dan ook niet medeondertekend zoals de wet voorschrijft en dus is het geen officiëel stuk, zoals Izetbegovic het wel deed voorkomen. Volgens het Hof had zijn verzoek dan ook geen rechtskracht en kon niet in behandeling worden genomen. Bovendien was het mandaat van de Bosnische ‘agent’ bij het Gerechtshof, advocaat Sakib Softic, allang verlopen zoals al een jaar geleden vanuit Den Haag was gemeld. Toch verzekerde Izetbegovic keer op keer dat er niets aan de hand was en ondernam tot vlak voor het einde van de beroepstermijn, eind februari geen enkele actie.
Deze, volgens commentaren in Bosnië ‘criminele nalatigheid’, kan hem duur komen te staan, er zijn al strafklachten tegen hemzelf en tegen advocaat Softic ingediend. De vraag is hoeveel macht Izetbegovic zijn getrouwen nu nog hebben over de rechtelijke macht in Bosnië om een feitelijke actie van het Openbaar Ministerie in Sarajevo te voorkomen.
Izetbegovic beschuldigt het Hof nu opeens van politieke spelletjes. Hij beweert dat het een politiek besluit heeft genomen waarmee de moslims in Bosnië (die zich tegenwoordig Bosnjaken noemen) voor de zoveelste keer ‘groot onrecht’ is aangedaan. Een Balkanpoliticus die zijn lekgeslagen schip voelt zinken slaat gewoonlijk wild om zich heen en geeft de golven de schuld.
Genocide klacht al tijdens de oorlog ingediend
De oorspronkelijke genocide-aanklacht tegen Servië was in 1993, dus midden in de burgeroorlog (1992 – 1995) ingediend door vader Izetbegovic. Deze probeerde de oorlog voor te stellen als een internationaal conflict dat door Servië, de ‘agressor’, zou zijn begonnen. Hij hoopte daarmee onder een wapenembargo van de Verenigde Naties uit te komen. Zijn Moslimleger was, althans in het begin van de oorlog, zeker slechter bewapend dan dat van de Bosnische Serven. Hùn leger bestond uit de restanten van het uiteengevallen voormalige Joegoslavische Volksleger, het JNA. Maar al spoedig kwamen via Kroatië wapens uit Islamitische landen Bosnië binnen. En op den duur landden nacht na nacht wapens vervoerende Amerikaanse transportvliegtuigen met gedoofde boordlichten, op het vliegveld van Tuzla in Noord-Bosnië.
Maar de pogingen om het wapenembargo ook formeel op te doen heffen mislukten, ondanks een wereldwijd gevoerde propagandacampagne van een door Alija Izetbegovic ingehuurd Amerikaans PR bureau (Ruder Finn Global Public Affairs) met vestigingen over de hele wereld.
Toch heeft de propagandacampagne, die tot op de dag van vandaag doorloopt, veel ‘succes’ bij de Moslimbevolking. Nog velen zijn er tot op de dag van vandaag nog vast van overtuigd dat Bosnië in 1992 werkelijk is aangevallen door Servië en dat de aanklacht uit 1993 dus juist was. Daarbij moet wel worden bedacht dat de Bosnische Moslims sinds het eind van de oorlog in 1995 voortdurend onderwerp zijn geweest van een, vooral in de media gevoerde, campagne van algehele victimisatie. In met name de populaire media werden (en worden) zij nadrukkelijk en voortdurend in een slachtofferrol geplaatst.
Daarbij komt de uitzichtloze toestand in het land, met een enorme werkloosheid en een jonge generatie die geen enkel uitzicht op verbetering ziet en dus massaal probeert te emigreren. De teleurstelling bij de ‘slachtoffers’ over nu ook de afwijzing van het herzieningsverzoek door het Internationaal Gerechtshof is dan ook groot. Het valt hen moeilijk te geloven dat het ‘louter defensieve karakter van hun strijd tegen De Servische Agressor’ door rechters in een ver buitenland wordt ontkend.
Balkanvolkeren hebben nog clangevoel
De volken op de Balkan, aan wie de Verlichting grotendeels voorbij is gegaan, lijden in meer of mindere mate nog aan een clangevoel: de behoefte om, met uitsluiting van anderen, te behoren tot een exclusieve groep. (Voetbalsupporters hebben dat ook, maar dan anders). Het begrip ‘eenheid in verscheidenheid’ is er bepaald nog geen gemeengoed. Zeker in tijdens van crisis gaat het clanbewustzijn gepaard met gevoelens van animositeit tegenover ‘die ander’. En die gevoelens worden door de vele, meest partijgebonden media nog eens flink opgeklopt. Vooral de angst om door anderen te worden overheerst speelt in de Bosnische politiek een grote rol. Politieke partijen bekommeren zich meestal meer om de belangen van de clan dan dat ze het algemeen belang nastreven. Dat wil zeggen, het algemeen belang is een afgeleide van het clanbelang. Ook, of beter gezegd, juist in het Bosnië van na de burgeroorlog zijn deze gevoelens zo overheersend dat ze voortdurend een gevaar opleveren voor het voortbestaan van het land.
De rel rond het revisieverzoek aan het Internationaal Gerechtshof is een voorbeeld van uit de hand gelopen clanpolitiek. Izetbegovic besprak de kwestie van de door hem gewenste revisie van het vonnis uit 2007 met een aantal vooraanstaande leden van zijn partij, de SDA. Andere partijen, die eveneens delen van de moslimbevolking vertegenwoordigen, waren daar niet bij betrokken. Laat staan de vertegenwoordigers van de Bosnische Serven en Kroaten, die samen ongeveer de helft van de Bosnische bevolking uitmaken. De grondwet, die voor de rechtsgeldigheid van besluiten van het staatspresidium unanimiteit voorschrijft, moest wijken voor het clanbelang.
De clan denkt vooral in termen van macht. Macht binnen de clan, maar vooral ook de macht in Bosnië en dus over andere clans. Dat is de grondoorzaak van de vele problemen in Bosnië want de clans van Serven en Kroaten accepteren het machtsstreven van de in de SDA verenigde Moslims niet. Elke discussie wordt daardoor gevoerd op het scherpst van de snede.
Machtsstreven leidde in 1992 tot de oorlog
Dat streven naar de macht in Bosnië door de in en rond de SDA verzamelde Moslims was de belangrijkste oorzaak van het uitbreken van de oorlog in 1992. Na het ineenstorten van het communistische bestuur werden in de aanloop naar de eerste vrije verkiezingen in 1990 halsoverkop politieke partijen opgericht. Van het begin af aan was het clankarakter duidelijk van de drie grootste ‘nationale’ partijen: de SDA als nationale Moslimpartij, de SDS als Servische- en de HDZ als Kroatische nationale partij.
Bij de november1990 gehouden verkiezingen bleek hoe groot de (onder het communisme weggepoetste) verdeeldheid onder de Bosniërs was: ruim 85% had gestemd op de eigen nationale partij. Voor de overige partijen, die vooral het belang van Bosnië als geheel nastreefden, bleven slechts restzetels over. De onder de oppervlakte van het Bosnische politieke landschap altijd al aanwezige tegenstellingen kwamen niet alleen naar boven, maar bleken nog steeds uit graniet gehouwen.
Het hele jaar 1991 door werd het politieke discours in Bosnië beheerst door de centrale vraag: hoe wordt Bosnië georganiseerd? De onderliggende vraag was natuurlijk: van wie is Bosnië en wie heeft er dus de macht? De filosoof Muhamed ‘Tunja’ Filipovic, tijdens de oorlog adviseur van Alija Izetbegovic, had het antwoord al. In een kranteninterview zei hij: ‘De Bosnische Serven en Kroaten hebben al een reservestaat, Servië en Kroatië. Bosnië is dus van ons!’. Dankzij de oorlog die enkele maanden later uitbrak, plus de begeleidende propaganda, heeft dat gevoel zich onder de Moslims snel verspreid. De Serven en Kroaten wilden verbonden blijven met, zo niet aansluiting vinden bij, hun ‘moederrepubliek’ (Matica); de Moslims streden voor ‘hun’ Bosnië.
In een poging om namens alle partijen een antwoord op die vraag te vinden werd najaar 1991 een speciale zitting van het parlement bijeengeroepen. Uitgenodigd waren Alija Izetbegovic als president van het land, Muhamed Cengic als voorzitter van de SDA, Radovan Karadzic als voorzitter van de Servische SDS en Stjepan Kljuic namens de Kroatische HDZ.
Alija Izetbegovic wijst Blauwdruk voor kantonisatie af
Cengic en Karadzic hadden voor een vreedzame toekomst van Bosnië een blauwdruk ontwikkeld die ze, samen achter het katheder staand verdedigden. Hun plan kwam neer op een, naar Zwitsers voorbeeld ontwikkeld, bestuurssysteem van autonome kantons. Bij de vorming van die kantons zou niet alleen worden uitgegaan van een zo heterogeen mogelijke samenstelling van de bevolking, als wel van de economische en geografische karakteristieken van zo’n kanton. Dat zou overheersing, de macht, van de ene groep over de andere moeten verhinderen of in elk geval beperken. Kantonisatie zou voorkomen dat de in die tijd al snel oplopende spanningen tussen de bevolkingsgroepen, tussen Moslims en Serven maar onderhuids ook tussen Moslims en Kroaten, zouden uitlopen op de toen al boven de horizon hangende burgeroorlog.
Na de presentatie van het Cengic-Karadzic plan vroeg Alija Izetbegovic een uur pauze voor overleg met adviseurs, onder wie ongetwijfeld de leiding van de islamitische geloofsgemeenschap in Bosnië met welke de SDA nog steeds nauwe banden onderhoudt. Na de pauze verklaarde Izetbegovic zich vierkant tegen kantonisatie van het land. Hij wilde een unitair, vanuit Sarajevo geregeerd Bosnië en was, zo zei hij, zelfs bereid om daarvoor oorlog te voeren. Karadzic, die als psychiater en dichter de stemming in het land kennelijk beter aanvoelde dan de jurist Izetbegovic, reageerde daarop met de (wel erg letterlijk) profetische woorden die hem later tot in het Joegoslavië Tribunaal zouden worden nagedragen: ‘Als jij dit doorzet Alija, dan zal dat het einde betekenen van jouw moslims en dan zullen we allen tot onze enkels waden in het bloed!’
De discussie herhaalde zich maart 1992 op een EG-vredesconferentie in Lissabon waar de Portugese ambassadeur José Cutileiro en de Engelse Lord Peter Carrington de drie partijen nog een laatste maal bijeen hadden geroepen om de al op uitbreken staande burgeroorlog nog te voorkomen. Namens de EG presenteerde de Portugees samen met Carrington een aangepaste versie van het Cengic-Karadzic plan voor de kantonisatie van Bosnië.
Na steeds sterker opgevoerde druk door de EG-vertegenwoordigers haalde Izetbegovic uiteindelijk bakzijl en ging als laatste met het voorstel akkoord. Op 20 maart werd het in Sarajevo geratificeerd met als officiële ‘getuigen’ de president van Servië, Slobodan Milosevic, en zijn Kroatische collega Franjo Tudjman. De wereld, dat wil zeggen vooral Europa, slaakte een zucht van opluchting; niemand had behoefte aan de Balkanoorlog die nu voorkomen leek. Dat wil zeggen – tot de Amerikaanse ambassadeur in Belgrado, Warren Zimmerman, acht dagen later in Sarajevo opdook.
Ambassadeur VS torpedeert kantonisatieplan
Zoals al eerder bleek was Izetbegovic niet op zijn woord te vertrouwen. Tegen de Amerikaan, die niet bij de besprekingen in Lissabon betrokken was geweest, vertelde hij eigenlijk grote bezwaren te hebben tegen het akkoord, dat ook zíjn handtekening droeg. Bij nader inzien was het akkoord volgens hem ‘constitutioneel illegaal’. Alsof hij inderdaad aanstuurde op een oorlog om zijn zin door te drijven. Om nog steeds onduidelijke redenen haalde Zimmerman hem over om zijn handtekening onder het akkoord van Lissabon terug te trekken mét de belofte van erkenning door de Verenigde Staten van de toen nog Joegoslavische deelstaat Bosnië als onafhankelijk land.
Voor iedereen die ook maar enigszins weet had van de toenmalige verhoudingen in Bosnië was het duidelijk dat een oorlog nu alleen nog door een wonder te voorkomen was. En ook ambassadeur Zimmerman moet Alija’s uitspraak van najaar ’91 hebben gekend dat hij bereid was om oorlog te voeren voor een unitair geleid Bosnië. Buiten de Balkan werd nauwelijks gereageerd op de actie van Izetbegovic; in Nederland wijdde alleen de NRC er tien regels aan, op een binnenpagina.
Izetbegovic joeg de oorlogsdreiging verder aan door in strijd met de Bosnische grondwet, die voor alle belangrijke besluiten consensus tussen de drie partijen voorschrijft, op 4 april een algehele mobilisatie voor heel Bosnië af te kondigen. Vanaf dat moment waren alle mannen tussen de 18 en 65 jaar, dus ook de Bosnische Serven en Kroaten, dienstplichtig aan het officiële Bosnische leger waarvan Alija Izetbegovic de opperbevelhebber was. Die nacht wierpen de bewoners van Servische wijken in Sarajevo de eerste barricades op. De oorlog, die zich de daaropvolgende 2 maanden als een olievlek over Bosnië zou verspreiden, was definitief begonnen.
Historisch cynisme in vredesverdrag
Het vredesaccoord dat, eind 1995 op een Amerikaanse vliegbasis in Dayton (Ohio) getekend, een eind aan de oorlog maakte verdeelde Bosnië in twee zogeheten ‘Entiteiten’, de Moslim-Kroatische Federatie en de Republika Srpska, is een voorbeeld van ’historisch cynisme’. De oorspronkelijk door Karadzic gestichte Republika Srpska is nu, wat het verder ook moge zijn, een unitair vanuit Banja Luka bestuurd gebied. De Federatie daarentegen is ingericht volgens het door Cengic en Karadzic uitgewerkt kantonmodel en bestaat uit 10 autonome kantons.
Het blijkt een geldverslindend model: met voor elk kanton een eigen president, regering en ambtenarenapparaat. Volgens de Amerikanen, die Moslims en Kroaten in juni 1994 dwongen een eind te maken aan hun ruim een jaar durende onderlinge oorlog, zou de noodzakelijke samenwerking in de kantons hun leren om weer samen te leven. Sindsdien klinken de stemmen van de Kroaten die een eigen Entiteit willen steeds luider. Het aantal onderlinge conflicten stijgt navenant.
(wordt vervolgd)