We hadden een park zo groot als een voetbalveld voor ons huis en daar liep ik altijd omheen. Voor me uit wandelde een man, hij liet ook zijn hond uit. Ik kende hem niet. Ik weet niet meer hoe de hond heet, maar laten we zeggen dat het Rico was. Ik hoorde de man roepen ‘Rico, vieni qua!’ Italiaans! Ik hoorde Italiaans! Oh heerlijk. Ik naderde de man en zei ‘buona notte’. De man keek al net zo verbaasd als ik. ‘Sei Italiano?’, vroeg hij enthousiast, blij als ook hij was om weer even Italiaans te kunnen praten.
Vervolgens stonden we een uur lang te ouwehoeren. Giuseppe Graziano woonde net bij ons in de wijk. Hij was getrouwd met een dorpsgenote van me, vandaar dat deze Siciliaan nu in Berkel-Enschot woonde. Giuseppe vertelde dat hij een kok was die zijn vooropleiding had genoten in Sicilië. ‘Ik had blijkbaar talent en ik werkte hard’, vertelde hij. ‘En op een mooie dag kreeg ik te horen dat ik naar Rome mocht voor een vervolgopleiding. Dat was wat hoor! Een Siciliaan die naar Rome mocht om zich verder te bekwamen in zijn vak. Ik was de koning te rijk!’
In Rome ging het crescendo met hem. Ook daar werd hij geroemd om zijn talent. ‘Na mijn studie ging ik in een restaurant werken, in Palermo’, ging Giuseppe verder. ‘Dat ging lekker en ik had het goed naar mijn zin. Toen ik me op een dag in de keuken meldde, kwam de baas naar me toe. Hij wilde me een voorstel doen. Ik haalde mijn schouders op, lachte en zei ‘doe maar’. Hij vroeg of ik niet in San Martín wilde werken. Ik zei: waar? San Martín? Hij legde me uit dat het een eilandje in het Caribisch gebied was, met een Nederlands en een Frans deel. Ik had geen flauw benul waar de man het over had, maar hoorde mezelf ‘ja’ zeggen.’
Een paar maanden later zat Giuseppe op St. Maarten. ‘Ik kwam te werken in een hotel. Daar leerde ik ook mijn vrouw kennen. Na ruim een jaar vond ik dat ik genoeg geleerd had en wilde op eigen benen staan. Ik opende een eigen restaurant. Geweldig! Man, ik was zo trots als een pauw.’ Het restaurant liep als een tierelier. ‘Het was de juiste stap op het juiste moment geweest”, aldus Giuseppe. ‘We waren een hit op het eiland.’
Op een slechte dag meldde zich een ongenode gast op het terras, een orkaan. ‘Alles kapot’, somberde de Siciliaan. ‘Konden we alles weer helemaal opbouwen. En het was niet alleen dat het restaurant schade had opgelopen hè, het hele eiland zat zwaar in de problemen en mede daardoor liep het ook een tijdje wat minder. Iedereen had zijn geld en tijd hard nodig om alles weer op te bouwen.’
Zo maakte Giuseppe dat drie keer mee. Na die derde keer was hij er klaar mee. ‘Ik trok het niet meer’, vertelde hij. ‘Steeds weer alles opbouwen. En dus besloten mijn vrouw en ik naar Nederland te gaan om daar een toekomst op te bouwen.’
Zo’n 20 jaar later heeft Giuseppe met broer Fabio een uitstekend restaurant in Oisterwijk, na wat vallen en opstaan, dat wel. Sint Maarten kende in de tussentijd ook een periode van vallen en opstaan, al was het de laatste jaren relatief rustig qua orkaangeweld. Giuseppe volgt het nog altijd op de voet. Het gaat hem aan het hart wat er nu gebeurt. Hij voelt als het ware de wind. Hoort hem razen en zuigen. Hij weet hoe eng het is en leeft mee met de inwoners van Sint Maarten die vandaag de ‘dame’ Irma over zich heen zagen komen. In gedachten hoor ik Giuseppe zeggen ‘mai più’ (nooit meer). Hij besloot het eiland te verlaten. Echte Sint Maartenaren kunnen dat niet. Het is hún eiland, hún thuis. Zoals Sicilië dat voor Giuseppe is. Hij weet het. Zijn FaceBookpagina wordt dezer dagen gekleurd door berichten over Sint Maarten.