Alles mocht, alles kon. Plaatjes van enorme Zweedse schaambossen prijkten in de vitrines van Nederlandse pornobioscopen en bijbehorende spermablaadjes in de jaren zeventig. In de Alpen kon het er heet aan toegaan, maar niemand kon tegen de blonde Zweden op. Je zou verwachten dat diezelfde vrijheid blijheid gold voor de gayscene van Stockholm in diezelfde tijd. Niets is minder waar, blijkt uit de boeken van Jonas Gardell.
Tegenwoordig is hij in eigen land wereldberoemd als stand-up comedian, schrijver en televisiemaker (vergelijkbaar met onze Paul de Leeuw), in die dagen kwam Jonas van het platteland gereisd naar de hoofdstad om zichzelf van het ouderlijke religieuze juk te bevrijden. Gardell schrijft erover in zijn schrijnende trilogie Een verhaal van liefde, ziekte en dood (Liefde is net verschenen, Ziekte ligt volgende week in de winkels). Daarin staat de opkomst van AIDS en de schandalige aanpak door de Zweedse overheid en media centraal. Maar ook het verhaal van die homoscene, die uit één huiskamerkroeg en vooral veel urinoirs bestond. En de nodige jongensprostitutie. De jonkies Benjamin (gefrustreerd Jehova’s Getuige) en Rasmus (studiebol van de familie) ontmoeten elkaar via een oudere ‘tante’, die nieuwelingen opvangt. Een verboden liefde bloeit op, tot de eerste contouren van de ‘flikkerplaag’ zich aftekenen.
Jonas Gardell, een kale edoch fitte charmeur van een zekere leeftijd, legt tijdens een interview graag uit hoe verschrikkelijk die begintijden waren. Hij is een man met een missie en de bijbehorende woordenvloed.
Wij hier in Nederland maar denken dat Zweden een homoporadijs was.
‘Ben je belazerd! Homoseksualiteit werd beschouwd als een ziekte en was zelfs tot 1969 strafbaar. Het verschil met Amsterdam kon niet groter. Hier had je al een 24-uurs homosauna, Stockholm was een provinciaal gat waar je als jongen alleen aan je gerief kwam als je met oudere mannen meeging. Zo ging het ook met mij. Ik verloor mijn maagdelijkheid op mijn vijftiende. Direct daarna wilde ik zelfmoord plegen en onder een metro springen. Onbewust nam ik toen de beslissing om te overleven, ik zou me nooit meer zo in een onmogelijke weerloze situatie laten brengen. Ik besloot om dapper te zijn.
Niet lang daarna schreef ik mijn eerste boekje. Met een openlijk homoseksuele hoofdpersoon. De recensent van de grootste Zweedse krant schreef in 1985 dat hij overmand werd door afkeer, bijna moest kotsen. Zo homofoob kun je nu echt niet meer zijn in een landelijk dagblad. In die tijd was ik de eerste openlijke homo van Zweden. Je wil niet weten hoeveel haat ik over me uitgestort kreeg, ik ben vaak met messen bedreigd. Enfin, ik kon niet meer terug in de closet, dus ik moest wel door met de emancipatiestrijd.’
Waar kwam in dat liberale Zweden die afkeer van homo’s vandaan?
‘Zweden denken dat ze alle maatschappelijke problemen met regeltjes kunnen oplossen. De maakbaarheid van de samenleving is een groot goed, toen en nu. Het is een kleine maatschappij, overzichtelijk. Afwijkingen worden niet gewaardeerd, iedereen moet in het hetero ideaalbeeld passen. De autoriteiten waren samen met de grote kranten allesbepalend in de beeldvorming van homo’s. De kerk had niet meer zo’n grote invloed, maar was zeker medeschuldig aan de haat jegens homo’s.
Op de eerste gay pride in 1971 kwamen zestien mensen af. Afgelopen jaar 600.000. Het laat zien hoeveel er is veranderd. Kroonprinses Victoria kwam langs op het Zweedse Homo Gala langs om mij de Homo Bi Trans Persoonlijkheid van het Jaar-prijs uit te rijken. Een heerlijk moment: de muziek van ABBA’s Dancing Queen klonk, en ik kon het natuurlijk niet laten om haar toe te roepen dat zij de prinses maar ik de Queen van de avond was. Lachen.’
http://www.youtube.com/watch?v=s4Z5s27CUuo
Gefeliciteerd. Jullie zijn van ver gekomen. Waarom dan zo’n treurig historisch boek geschreven?
(serieus) ‘We mogen het verleden niet vergeten. Met name de schandalige behandeling die aids-patiënten hebben gekregen. Daarom heb ik mijn trilogie geschreven. Ik had het zelf al weer verdrongen! Ik heb 15 jaar research gedaan in archieven, met doctoren gepraat. Beangstigend hoe aids-patiënten apart werden gehouden, het liefst hadden ze een getto gesticht, ketting eromheen en sleutel weggooien.
Toen ik 19 was en me de gebruikelijke levensvragen stelde, begonnen de homo’s om me heen gewicht te verliezen en te sterven. De kranten hadden het over de ‘flikkerplaag’. Een plaag van God, wat kon je anders van die zondaars verwachten? En criminelen behandel je niet, die isoleer je. Vrouwen konden geen aids krijgen, was de redenering, alleen mannen die met seks sperma in hun lichaam kregen. Onnatuurlijk. Dus je had schuldige aids-patiënten – homo’s en drugsverslaafden – en onschuldige, de bloedstransfusie slachtoffers. Tot de eerste ‘echte gewone’ man stierf, toen ging die redenering niet meer op.’
De ondertitel in het Zweeds van je trilogie is Nooit tranen wegwrijven zonder handschoenen. Wat bedoel je daarmee?
‘In die begintijd weigerden artsen aids-patiënten te opereren. Als die stierven, werden ze in een zwarte plastic zak opgeborgen. Als vuilnis. Verpleegsters mochten patiënten niet aanraken, niemand wist hoe de ziekte werd overgedragen. Altijd handschoenen aan, ook als je iemands tranen wil wegvegen.
Veel zieken pleegden zelfmoord. Een vriend, Yusef, heeft zich opgehangen. In deze jaren van gay pride en Eurovisie songfestival successen is het makkelijk om die mensen te vergeten. Ik leef met mijn echtgenoot en twee kinderen een comfortabel leven. Af en toe neuk ik me nog een slag in het ronde. Keurig met condooms. Maar ik wil nooit vergeten hoe theologen en artsen een wedstrijdje deden om homo’s zo weerzinwekkend mogelijk te beschrijven. Ik geloof niet in nostalgie. Dat homopornoparadijs heeft nooit bestaan.’
Jonas Gardell: De Liefde (dl I) en De Ziekte (dl II, verschijnt 17 januari), uitgeverij De Geus