“Wer hat Dich so geschlagen…?”
Achter het zestiende-eeuwse koorhek repeteert een groep zangers. Hun stemmen zweven door de koude, lege hallenkerk. In de avondschemering worden de gotische gewelven grauwgeel verlicht door naakte gloeilampen in bronzen kroonluchters. En onder de rietgematte stoelen liggen de zwarte zerken van steenrijke Zwollenaren uit vervlogen eeuwen. Zo’n ambiance stemt tot nadenken, tot inkeer zelfs.
“En laat dat vraagteken hóren, hè!” roept dirigent Wolfried Kaper terwijl het slotakkoord wegsterft.
De sfeer is amicaal, want als oprichter staat hij al bijna veertig jaar voor ARISE: “In 1974 zijn we begonnen als jongerenkoor, met gospelrepertoire. Toen was ik zelf ook nog maar 24.”
Hij vertelt hoe de rector van een scholengemeenschap waar hij muziekles gaf, hem aanmoedigde om de Matthäus-Passion in te studeren. Alleen technisch al een heksentoer, maar Kaper toog aan de slag met ARISE.
“Die dubbelkorigheid met zo’n kleine groep, dat viel nog niet mee,” herinnert hij zich. “Maar die eerste uitvoering in 1988 – ja, dat werd een enorme belevenis!”
Tegendraads
Cruciaal voor Kapers interpretatie is de manier waarop Bach de gedichten toonzet.
“Voor Bach stond de tekst op één. Frasering en beklemtoning, daar let ik scherp op. Veel jongere mensen doen dat vanzelf al mee, die hoef je verder niks uit te leggen. Sommige koorleden zeggen: “Maar wij vinden die lange lijnen juist zo mooi..!” En jazeker, die lijnen zijn ook mooi. Alleen: ónder die lijnen zit nog een beweging, die niet toevallig is. Soms gaan de klemtonen in een dichtregel bijvoorbeeld niet gelijk op met de melodische accenten. En dan heeft dat een reden.” Als voorbeeld zingt Kaper terloops ‘Mir hat die Welt trüglich gericht’, in de partituur de maten aanwijzend waar Bach het woordje trüglich (bedrieglijk) er uitlicht door een tegendraads ritme.
Koorzangeressen Beppie van Ommen en Thamar Sleurink praten met liefde en eerbied over ‘de Matthäus’. Thamar kwam pas in december 2011 bij ARISE, omdat ze eerst wat schroom moest overwinnen: “Ik dacht: de Matthäus-Passion is natuurlijk alleen voor geschoolde zangers weggelegd…” Stralend: “En nu zing ik ‘m zelf mee!” De muziek blijkt toegankelijker dan ze dacht. “Maar veel koraalmelodieën staan in het Liedboek, dus die kende ik al uit de kerk.”
Beppie van Ommen zingt de Matthäus al sinds de eerste uitvoering in 1988. “Maar ik ontdek telkens weer nieuwe lagen. Je kunt nooit zeggen: nu kennen we ‘m wel.”
Symbiose
Violist Rob Engels, van het Ensemble Conservatoire, kan dit laatste volmondig beamen. “Ik denk dat er niemand in ons orkest dit werk ervaart als te lang, te saai, al tig keer gespeeld etcetera. Hoe vaker we deze Passion spelen, des te intenser beleven we de muziek.”
Ook Engels behoort tot de mensen van dat eerste uur in 1988, want inderdaad: zó lang al werken ARISE en het Ensemble Conservatoire samen. “Dat was ook de eerste keer dat ik de vioolsolo in de aria ‘Erbarme Dich’ mocht spelen,” blikt hij terug. “Ik wilde dat natuurlijk zo goed mogelijk doen, vanuit een stijlbewuste, ‘authentieke’ aanpak: tempokeuze, weinig vibrato… Inmiddels hanteer ik toch een meer expressieve benadering.”
Rob Engels realiseert zich dat veel luisteraars en musici ‘Erbarme Dich’ als hét hoogtepunt van de Matthäus Passion beschouwen. “Gelukkig heb ik niet zoveel last meer van de druk die je daardoor op je schouders kunt voelen.”
Belangrijk is voor hem de manier waarop de Evangelist vooraf met de lange coloratuur “…und weinete bitterlich” het berouw van Petrus bezingt. “Als dát goed lukt, is de concentratie er ook gelijk. Al drijvend op de baslijn zoek ik dan een symbiose met de altsolo.”
Doodsklokken
“Eh – berouw van Petrus..? Wat had die dan gedaan?” kan een tiener zich afvragen. Want volgens meerdere onderzoeken zou het gros van de jongeren geen idee meer hebben wat we met Kerstmis en Pasen nou eigenlijk herdenken. Maar bij het Kampen Boys Choir kunnen ze je precies vertellen waarover ze zingen: “Het lijden en de kruisiging van Christus.”
Wel verwoorden ze hun beleving verschillend. Noemt Menno (12) het meezingen simpelweg ‘hartstikke leuk en gaaf’, Jarik (13) spreekt in termen als ‘diepgaand en ontroerend’. Hij vindt met name ‘de Jezuspartij’ erg mooi, terwijl Joël (11) telkens diep onder de indruk raakt van wat hij omschrijft als “het openingskoor met de doodsklokken.” Thuis probeert hij ook zelf het klavieruittreksel te spelen.
De Duitstaligheid wordt door de Anglicaans georiënteerde Kamper Boys als welkome afwisseling begroet. “Meestal zingen we Engels, dus is het leuk om een andere taal te zingen.” En Werner (14) drukt iedereen op het hart: “Als je ooit de kans krijgt om een Matthäus mee te zingen, moet je die absoluut pakken!”
Hun dirigent Wouter Verhage vertelt trots hoe Bach de jongenspartij in rode inkt neerschreef, net als de Bijbelteksten. ‘Daaruit blijkt toch wel dat Bach het jongenskoor van groot belang vond!”
Verhage is diep in de teksten gedoken, die volgens hem ‘druipen van het piëtisme’. Ter illustratie noemt hij de bruiloftsmetafoor: Christus is de Bruidegom, en zowel de gemeente als individuele gelovige zielen zijn de bruiden. Hoe naïef de poëzie soms overkomt qua vorm en beeldspraak, het was de dichter Picander bittere ernst. “Het hoogste goed binnen het piëtisme is het letterlijk mede-lijden met Christus, geestelijk zo dicht mogelijk bij Hem komen,” licht Verhage toe. “Een beeld als “Mache dich, mein Herze, rein / Ich will Jesum selbst begraben” is typisch piëtistisch: Christus begraven in je eigen hart, proberen om één met Hem te worden.”
Strijkersmantel
De rol van Christus wordt op 31 maart vertolkt door bariton Robbert Muuse. Tien jaar geleden zong hij voor het eerst deze beladen partij in een Matthäus-Passion. “Toen dacht ik wel even: oei, hoe ga ik dit aanpakken? In de Johannes-Passion heb je alleen het continuo onder de Christuspartij. Dat maakt je als zanger flexibeler dan in de Matthäus. Want daarin dwingt Bach jou namelijk in een soort mantel van strijkersklanken, zodat je algauw wordt verleid tot een brede, gedragen voordracht.”
Toch wil Muuse vanonder die ‘strijkersmantel’ ook zijn eigen opvatting laten doorklinken. “Al moet je daarbij als solisten onderling goed afstemmen. Met de Evangelist als overkoepelende partij; qua expressie zet híj de toon.”
Robbert Muuse beziet Jezus als een mens van vlees en bloed, die een groot conflict doorworstelt. “Hij weet van tevoren dat Hij door een vriend verraden wordt. Dat valt Hem zwaar, en dat brengt de nodige dramatiek met zich mee. In de Hof van Gethsemane is Hij doodsbang. En wat Hij roept over Judas: “Wehe dem Menschen durch welchen der Menschensohn verraten wird!” – nou, daar is niks zalvends aan.”
Des te indrukwekkender wordt het moment waarop Hij bij het avondmaal de beker heft, meent Muuse. “Dan spreekt uit die melodie “Trinket alle daraus..” de berusting, de overgave. Ja, misschien kun je het vertrouwen noemen. De houding van: Ik weet nu wat mij te doen staat. En uiteindelijk zal het tóch allemaal goedkomen.”
Geschiedenis
Johann Sebastian Bach schreef zijn Matthäus-Passion BWV 244 rond 1727, in opdracht van de Thomaskirche in Leipzig. Over het jaar van de eerste opvoering lopen de meningen uiteen. Werd de Matthäus-Passion (= het lijden van Christus volgens de evangelist Mattheus) op de Goede Vrijdag van 1727 uitgevoerd, of was het toch in 1728? Daarbij komt dat Bach in 1736 en 1742 nog wat veranderingen heeft aangebracht. Uit 1736 stamt ook de imposante koraalbewerking ‘O Mensch, bewein’ dein Sünde gross’ aan het slot van deel 1, met een opvallende partij voor het jongenskoor.
De niet-bijbelse tekstgedeelten zijn gedichten van Picander (pseudoniem voor Christian Friedrich Henrici) in de sfeer van het piëtisme, een stroming die individuele geloofsbeleving van eenvoudige zielen boven formele theologie stelt.
De Matthäus-Passion is op vele manieren geanalyseerd en geïnterpreteerd.
Zo is het kruissymbool te herkennen in een kort eerste deel en langer tweede deel; de ‘balken’ snijden elkaar op de plek waar Petrus Jezus verloochent. Verder zou Bach een ongelooflijk ingenieuze getallensymboliek in de partituur hebben verwerkt. (Zeker is dat Bach een groot wiskundig inzicht had én dat getallensymboliek destijds wel modieus was.)
Na Bach’s dood in 1750 raakte de Matthäus Passion op de achtergrond, totdat Felix Mendelssohn-Bartholdy het stuk opdiepte, inkortte en in 1829 aan het publiek presenteerde.
In 1870 voerde Toonkunstkoor Rotterdam de Matthäus-Passion voor het eerst in Nederland uit. Het was Willem Mengelberg die vanaf 1899 een trend zette met het Concertgebouworkest: een massaal gebeuren met een koor van 450 zangers, aangepaste 20e eeuwse instrumentatie en een traag tempo.
Vanaf de jaren ’60 kwam echter de zogeheten ‘authentieke uitvoeringspraktijk’ op. Men keerde terug naar de originele partituur, met een lichtere bezetting, veel aandacht voor accenten en frasering én gebruik van (al dan niet nagebouwde) historische instrumenten. Baanbrekend was Nikolaus Harnoncourt’s opname van de Matthäus-Passion in 1970, die inmiddels alweer als gedateerd geldt.