Lilongwe, Malawi. Op een bank in backpackerskamp Kiboko vertellen Hannie en Marius Bazuin, deelnemers aan de Tour d’Afrique hoe ze erbij zijn gekomen om aan deze tocht mee te gaan doen. “Ik heb er wel slapeloze nachten van gehad, hoor,” zegt Hannie (55). Marius (55), kaakchirurg te Wassenaar, zit naast haar en kijkt de andere kant op.
“Ik vond een stukje over deze tocht in de krant en dat liet ik aan mijn man zien. Hij is namelijk een fervent fietser. Maar na een paar weken hoorde ik hem tot mijn grote schrik zeggen dat-ie wel zin had om die tocht te maken. Met mij. En dat was nou ook weer niet de bedoeling. Het heeft me vervolgens weer een paar weken gekost om aan het idee te wennen. Maar toen we op een website de belevenissen van een ander middelbaar echtpaar lazen dat de tocht gemaakt had, begon ik er langzamerhand iets in te zien.”
Het afgelopen najaar hebben de Bazuins getraind in Thailand. Ze waren altijd gewend om fietstochten te maken op de tandem, maar speciaal voor deze tocht hadden ze nieuwe fietsen gekocht. Hannie: “Ik ben bang dat ik een waardeloze fietser ben, maar ik ben maar één keer aangereden en dat kunnen de meesten hier niet zeggen. Het gebeurde in Sudan, op een gravelweg. Ik reed aan de kant van de weg, maar de bestuurder van die auto zag me gewoon niet. Hij reed van achter op me in, ik vloog door de lucht en even dacht ik dat mijn laatste uur had geslagen. Ik was bont en blauw, maar verder had ik – ongelooflijk maar waar – helemaal niks.”
Gek
De Tour d’Afrique is het geesteskind van de Canadese electricien en fietsfanaat Henry Gold. Fietsend door Afrika rijpte in diens hoofd het krankzinnige idee een fietstocht van Caїro naar Kaapstad te organiseren. In 2003 was het voor het eerst zover: in 120 dagen – waarvan 20 rustdagen – werd de 11.500 kilometer afgelegd. Sindsdien is het evenement gestaag gegroeid. Dit jaar reden 32 rijders de hele tocht en waren er 19 ‘sectional riders’, die slechts voor een deel meedoen. In Lilongwe, de hoofdstad van Malawi, hebben de deelnemers er ruim 7000 kilometer op zitten en moeten ze er nog zo’n 4500. Allen hebben 8000 dollar neergelegd om zich 120 dagen lang onder de ongenadige Afrikaanse zon te mogen afbeulen. Niemand is er zonder kleerscheuren vanaf gekomen. En niemand lijkt dat erg te vinden. Onder de deelnemers bevinden zich momenteel 10 Nederlanders en fietsenmaker Ewald Kuiper is nummer 11. Ze geven de tour een Nederlands tintje. “Jullie Nederlanders zijn gek,” zegt een meereizende Zuid-Afrikaanse journaliste. “En nogal gevoelig voor pech. Altijd is er wel wat. Maar wat me het meest verbaast: de Hollanders zijn ook zo georganiseerd, met laptops, sateliettelefoons en er zijn er een heel stel die een eigen website onderhouden.”
Platte slangen
Zo is daar Henk-Jan van der Torren (55) uit Reeuwijk, al twee keer hard onderuit gegaan – in Ethiopië en Kenia – maar wel met de drukst bezochte website. “Ik heb zo’n 200 pageviews per dag,” meldt hij trots. “Volgens mij zijn dat de meeste van allemaal.” Henk-Jan had vooral verwondingen aan het gezicht overgehouden aan z’n val in Kenia. Gelukkig kon kaakchirurg Marius hem oplappen. Verder heeft hij nog een ei op zijn hand, opgelopen in Ethiopië. “Daar moet ik als ik terugkom even naar laten kijken.” Maar bovenal geniet Henk-Jan met volle teugen van het evenement. “Als fietser kan ik bepaald niet met de besten mee. Maar je komt in de meest ongelooflijke landschappen terecht, zoals de woestijn van Sudan en het zuiden van Tanzania. Adembenemend.”
Of vader en zoon van Wijk. Ruut, met 69 jaar de oudste deelnemer in de karavaan, rijdt de hele tocht, zijn zoon Michiel (42) heeft zich aangesloten in Nairobi. Ruut, die al heel wat gefietst en gewandeld had in zijn leven, wilde wel eens een keer naar Afrika. “Maar als toerist is het peperduur. Voor een fietsliefhebber als ik is dit toch wel de manier.” Ongelukken heeft hij niet gehad, maar veel had het niet gescheeld of hij moest de tour helemaal verlaten. “Ik trapte in een doorn in Kenia en voor ik het wist was m’n hele been ontstoken.” In een ziekenhuis in Nairobi werd hij behandeld, “maar voor we bij Arusha waren in Tanzania, was m’n been weer twee keer zo dik.” In Arusha kreeg hij in een privé-kliniekje intraveneuze injecties. En die hielpen. Na nog een week meeliften op de truck kon hij weer gaan rijden. “Maar als die injecties niet hadden geholpen, had ik zo op het vliegtuig naar Nederland kunnen stappen. En dat terwijl m’n zoon net aan was gekomen en m’n vrouw er daar in Kenia en Tanzania ook een paar weken bij was.” Ruut is nog zwaar onder de indruk van de safari in de Ngorongoro-krater die ze op een vrije dag gemaakt hebben. “Prachtig, die beesten, maar verder hebben we er langs de route niet zoveel gezien: drie zebra’s, enkele giraffes en een paar platte slangen.”
Every Fucking Inch
Marius Bazuin kijkt tevreden. Van de Nederlanders is hij nog de enige die in de race is voor de EFI-award. EFI staat voor Every Fucking Inch en betekent dat je het volledige parcours – van Caїro naar Kaapstad – gereden hebt. Maar daar zag het in Ethiopië, in de Blue Nile Gorge, even niet naar uit. “Je gaat daar op een gravelweg eerst 20 kilometer naar beneden de kloof in en vervolgens weer 20 kilometer naar boven de kloof uit. Het is een vreselijke weg, maar het ergste is nog dat het een drukke route is, met veel vrachtverkeer. Ik daalde voorzichtig af, helemaal aan de zijkant van de weg. Van de andere kant kwam er een vrachtwagen aan, in een enorme stofwolk. Ik probeerde mijn hoofd weg te stoppen, maar werd plotseling frontaal aangereden. Bleek dat in die stofwolk een auto bezig was die vrachtwagen in te halen.” Beide auto’s reden door. Marius’ fiets was ongeveer dubbelgevouwen, maar zelf had hij minimale schade. “Hannie was toen zo lief om haar fiets af te staan, voor mijn EFI. Zelf werd ze opgepikt door de begeleidingstruck. En dankzij haar was ik toen als eerste uit de kloof.” Marius kijkt Hannie liefdevol aan. “Ik vind het fantastisch, deze tocht. Hannie: “Ik heb wel wat dipjes gehad.”
“Ze hadden ons bijvoorbeeld gewaarschuwd voor Ethiopië, dat mensen je daar bekogelen met stenen. Maar dat viel achteraf eigenlijk hartstikke mee,” zegt Marius. “Nou,” zegt Hannie, “ik vond het helemaal niet meevallen. Ik baalde van die stenen, maar ze konden gelukkig niet zo goed gooien. Na een tijdje hadden we een techniek ontwikkeld voor als we door een dorp reden. Zogauw ik iemand zag bukken om een steen te pakken, dan wees ik naar hem, zodat hij wist dat ik het gezien had. Meestal lieten ze de steen dan vallen. Het waren vaak toch kinderen.” Marius: “Eén keer ben ik zelfs achter zo’n ventje aangereden. Die had Hannie terwijl ze langs reed op de derrière geslagen. Ik erachteraan, maar hij rende weg, naar zijn huis. Ik zat hem op de hielen en toen hij de woning van z’n ouders binnenrende, reed ik zo achter hem aan naar binnen. Daar lag vader te slapen. Die schrok zich natuurlijk het apelazerus, maar het liep allemaal met een sisser af. Helaas kon ik hem niet goed duidelijk maken wat z’n zoon had gedaan, dus die jongen zal z’n straf alsnog ontlopen zijn.”
Hannie: “In Noord-Kenia gooide een herder hele grote keien achter ons aan. Dat was een soort moordaanslag. Marius: “Wij zeiden good morning en hij stak z’n hand uit om geld te ontvangen, maar we gaven niks.” Hannie: “Kennelijk had-ie een voorraad stenen klaar liggen, want hij vond er zo een heleboel. Gelukkig kon ook hij niet gooien.”
Verkeersdrempels
Amsterdammer William Claassen (44), in het dagelijks leven eindredacteur bij de Telegraaf, was er ook op uit om de EFI-award te bemachtigen. “Dat vond ik nou een mooi doel om voor te gaan.” Voor het eerst in zijn leven besloot Claassen te gaan trainen. “Nou ja, tussen aanhalingstekens, want ik doe verder dus helemaal niets aan sport.” Toch weet William zich af en toe tussen de racers – de paar mensen die niet alleen de hele tocht proberen te rijden, maar dat ook nog eens zo snel mogelijk willen doen – te handhaven en heeft hij zelfs een etappe gewonnen. “Een maandje heb ik meegeraced, maar dan ben je dus aan het begin van de middag aan de finish in een bushcamp, waar nog helemaal niks te doen is en dan kun je je tentje opzetten en ervoor gaan zitten met een boekje. Dodelijk saai. En daarbij: als ik mezelf dan afvroeg wat ik die dag gezien had, dan was dat het achterwiel van m’n voorganger. Beetje jammer. Dus daar ben ik toen mee opgehouden.” Helaas moest hij z’n EFI er ook aan geven toen de rijders in Soedan een maaltijd aangeboden kregen. “Lekker hoor, met kip. Ik weet nog dat ik dacht: ‘Misschien kan ik dit beter niet doen.’ Maar ja, toch gedaan en vervolgens de hele nacht gekotst en gescheten. De volgende dag op de fiets ging het gewoon niet meer. Laten we zeggen hongerklop, maar dan op een andere manier.” Het meest onder de indruk was Claassen in Zuid-Tanzania. “Mijn god, wat een landschap. Ik reed voorop, samen met Henning, een Zuid-Afrikaan. We hadden dertig kilometer afdaling op een prachtige weg, dat adembenemende landschap om ons heen en toen als klap op de vuurpijl: verkeersdrempels. Zit je midden in de Afrikaanse woestenij, maken ze verkeersdrempels in de weg; drie achter elkaar. Alleen, dat waren geen drempels, dat waren complete stoepranden! Ik vloog over de kop. Henning zei later dat-ie me langs zag vliegen, zelf lag-ie al tegen het asfalt. Maar je gelooft het of niet: op een paar schaafwonden na had ik geen letsel.”
Helaas, helaas, dat kan Arnold van Dijk, 45 jaar oud en chemisch analist aan de Universiteit Utrecht, hem niet nazeggen. Van Dijk viel in Soedan. “De weg was vreselijk, je moest je banden in het spoor houden, anders ging je onderuit. Op een gegeven moment probeerde ik m’n fiets in een ander spoor te sturen en daar ging ik, langzaam, als in slow motion. Heup gebroken.” Arnold kon terug naar Nederland voor een heupoperatie en revalideerde wonderbaarlijk snel. “Na een paar weken kon ik alweer de fiets op en weer een paar weken later reed ik op een dag 130 kilometer. Toen besloot ik dat het tijd was om terug te gaan.” Hier, in Lilongwe heeft hij zich weer bij de tour gevoegd. Hij loopt nog op één kruk, maar heeft er weer zin in. “Voor mijn val stond ik tweede achter Kim, een Deen. En ik weet zeker dat ik behalve hem iedereen achter me had kunnen houden. Nou ga ik eerst maar eens zorgen dat ik op de fiets blijf zitten, dan komen de kriebels vanzelf wel.”
Arnold wil niet dezelfde fout maken als ondernemer Aris Blok, die meteen op de eerste dag in Egypte zijn sleutelbeen brak, naar Nederland ging, twee weken later terugkwam in Soedan en prompt datzelfde sleutelbeen weer brak. “Ja, dat is de come back-kid. Die heeft zich daarna weer in Kenia aangesloten en rijdt nog steeds mee. Hij schijnt zelfs alweer een keer een etappe te hebben gewonnen.”
Zwarte dag
Er lijkt een vreemde psychologische wet door dit peloton te waren: hoe meer fysiek leed, hoe mooier de ervaring wordt. Met groot plezier worden de bijna-dood-ervaringen door de deelnemers aaneen geregen. En dan hebben we het nog niet eens gehad over Alfons, de 61-jarige Zwitser die in Soedan stierf aan een hartaanval. Volgens Van Dijk was de man fitter dan wie ook. “Thuis reed-ie dagelijks de bergen in en daarna liep-ie nog een rondje hard.” Maar toen Alfons begon te klagen over z’n hart, adviseerde men hem maar eens een tijdje op de truck plaats te nemen. Van Dijk: “Hij in die truck en na een tijdje viel-ie in slaap. Hij is nooit meer wakker geworden.”
Het was een zwarte dag in de tourkaravaan. Maar het was voor niemand een reden om zijn deelname nog eens te heroverwegen. “Nee, daar heb ik inderdaad geen moment aan gedacht,”zegt de 69-jarige Ruut van Wijk. “Dit is een van de mooiste dingen die ik in mijn leven heb gedaan en ik wil er niks van missen. Zelfs Hannie Bazuin, meegetroond door haar man, beaamt: “Ik heb in Soedan en Ethiopië een paar dagen in de truck gezeten omdat het te zwaar was, maar als puntje bij paaltje komt, zit ik veel liever op de fiets.”
Voor meer informatie: zie https://tdaglobalcycling.com/tour-dafrique.
Dit verhaal is eerder verschenen in HP/DeTijd