ITA is zoiets als ING. Grote ambitie en geen wortels. Even los van de natuurlijk uitstekende kwaliteit en het internationale succes van Ivo van Hove, zegt de nieuwe naam vooral dat Amsterdam slechts een plek is. Een AirBnB-host, die zestig dagen per jaar onderdak biedt aan de globetrotters die de acteurs van ITA nu eenmaal zijn.
Hanengevecht
Ik heb me hier natuurlijk al eerder wel vrolijk gemaakt over het theatrale hanengevecht uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw dat Nederland opzadelde met een Nationaal Toneel/Theater in Den Haag, een Theater Amsterdam op een industrieterrein in Amsterdam west en een Toneelgroep Amsterdam in de Amsterdamse stadsschouwburg. (Nog even los van het gedoe tussen Nationale Reisopera (Enschede), Nederlands Danstheater (Den Haag), Het Nationale Ballet en de Nederlandse Opera (Amsterdam), wat een aantal jaren geleden leidde tot het compromis Nederlandse Reisopera en Nationale Opera en Ballet.)
Het was natuurlijk logisch geweest om de nieuwe combi van Toneelgroep en Stadsschouwburg ‘Theater Amsterdam’ te noemen, maar Theater Amsterdam-baas Theu Boermans was kennelijk niet van zins zijn redelijk mislukte project in het Westelijk Havengebied om te dopen in iets als ‘Haventheater’. Dan blijft ITA bijna als enige logische keuze over. In New York en Londen vonden ze ‘Toneelgroep’ moeilijk uit te spreken, en daar ligt toch een grote afzetmarkt voor het grootse theater dat Ivo van Hove zo succesvol brengt.
Nomade
Dat er een nieuwe naam moest komen voor de samenwerking zou je overigens wel in twijfel kunnen trekken. Alleen in Nederland hebben we een scheiding tussen de ‘makers’ en de ‘presenteerders’ van theater. Overal elders zijn er stadstheaters met eigen makers in huis, met daarnaast een paar ‘vrije groepen’, die een nomadisch bestaan leiden. Maar Toneelgroep Amsterdam is een nomade met een vaste standplaats. Het nieuwe bedrijf had dus gewoon Stadstheater Amsterdam kunnen heten. Probleem daarbij is dat de internationale naam van zoiets al vergeven was aan een bioscoop, een paar tientallen meters verderop: de Amsterdam City Bioscoop, voor onze internationale vrienden Amsterdam City Movie Theater.
Fondle?
Andere oplossing: een eigennaam. Logisch zou zijn ‘Vondeltheater’, naar de eerste directeur en grootste naam uit de geschiedenis van het Nederlandse theater. Maar los van het feit dat Toneelgroep Amsterdam helemaal nada te maken heeft met het soort theater dat Vondel schreef, is het internationaal helemaal rampzalig. Probeert Amsterdam net van zijn rossebuurtimago af te komen, staat in het centrum opeens het Kieteltheater. Vondel is immers Fondle in het Engels, en dat willen we niet.
Blijft één naam over, die ik best spannend had gevonden: Springertheater. Genoemd naar de architect die het gebouw uit 1894 ontwierp. Geen wereldberoemd architect, maar wel de man die verantwoordelijk is voor het soort theater waar zo’n ontwerp toe leidt: klassiek lijsttoneel met krakende decors, omdat de toneelvloer vanwege de zichtlijnen 10 graden helt.
Ik zou Springertheater een mooie, eigen keuze gevonden hebben. In lijn met Ivo van Hove’s grooste hit, zijn toneelbewerking van The Fountainhead. Doet het internationaal ook goed. Geen taal die met die klank moeite heeft. Klinkt ook fris, lenteachtig, maar ik denk natuurlijk te klein.