“Ik groeide op met oorlog. Eerst de oorlog met Iran, daarna de golfoorlog met Koeweit. Aanslagen waren aan de orde van de dag. Ik herinner me hoe de sirenes loeiden als er een luchtaanval was, en we op school met alle kinderen in een hoekje van de klas dicht tegen elkaar kropen tot het voorbij was. Soms plaste ik in mijn broek van angst. Als het over was, klapte de leraar in zijn handen en moesten we weer aan ons huiswerk. Buiten lagen de dode mensen op straat. Ik heb familie, vrienden, buren en klasgenootjes verloren.
Het is moeilijk uit te leggen wat oorlog met je doet. Je leeft continue in angst en onzekerheid. Het schuilen tijdens bombardementen en de opluchting als het voorbij is en je nog leeft. Gewonde mensen onder het bloed, gebombardeerde gebouwen… Ik zag het bijna dagelijks in mijn jeugd. Als kind wist ik niet beter. Ik was eraan gewend, oorlog was ‘normaal’. Pas later, in mijn twintiger jaren, kreeg ik er last van. Ik had de oorlog overleefd, maar psychisch waren er wonden.
Mijn ouders zijn gescheiden toen ik een baby was. Een schande in Irak. Je kon er als vrouw niet alleen wonen, dus woonden we bij mijn grootouders met nog vijftien ooms en tantes, neefjes en nichtjes. Mijn grootvader was een vooruitstrevende man. Hij wilde niet dat wij een hoofddoek droegen. Blijf jezelf, leerde hij ons, je uiterlijk is je visitekaartje, dat hoef je niet te verbergen. Mijn moeder werkte in een kantoor en was financieel zelfstandig. Mijn vader was dood, dacht ik. Tot ik er op school achterkwam dat hij nog leefde, en ik ook nog een broer had. Hij woonde bij mijn vader en zijn nieuwe vrouw. Mijn moeder mocht hem niet zien maar had af en toe toch stiekem contact. Mijn vader heb ik één keer gezien. Hij schudde me de hand alsof ik een vreemde was. Tien jaar geleden heb ik geprobeerd weer met hem in contact te komen, maar hij is spoorloos verdwenen…
Toen ik twaalf was, trouwde mijn moeder voor de tweede keer. Mijn ooms waren tegen – vanwege de schande – maar ze deed het toch. Ik was trots op haar vastberadenheid maar ook verdrietig. Want ik kon niet mee naar haar nieuwe man. Ik was het kind van een ander… Dus bleef ik bij mijn oma. Ondertussen was de oorlog met Iran voorbij, maar was de golfoorlog begonnen. Het leger van Saddam Hoessein trokken door het land om de Koerden te vermoorden. Wij zijn half Irakees en half Koerdisch en worden door beide zijden gediscrimineerd. Uit angst vluchtten we – samen met duizenden anderen in een enorme stroom van mensen die alles in paniek achterlieten- de bergen in. Het was verschrikkelijk, we waren op de vlucht voor ons leven en ten einde raad.
Na verloop van tijd hoorden we op de radio dat de ergste dreiging voorbij was en keerden we terug naar huis. Langs de weg zochten mensen tussen de doden naar familieleden. Ik vond het dode dochtertje van een man maar realiseerde me toen niet hoe tragisch het was. Onze stad was uitgestorven. Alle achterblijvers – voornamelijk ouderen en zieken- waren dood. Huizen stonden leeg. Scholen en winkels waren dicht. Er was geen water en geen stroom. Mijn familie had kippen, waardoor we wat eieren hadden. Verder aten we bladeren uit de tuin en braken in bij leegstaande huizen op zoek naar voedsel. Deze troosteloze situatie duurde ruim een jaar.
Ondertussen was mijn stiefvader in een lastige situatie gekomen. Hij was douane agent en had veel criminelen en smokkelaars opgepakt. Tijdens de invallen en opstanden waren de gevangenissen opengebroken en de gevangenen op vrije voeten en uit op wraak. Mijn stiefvader was niet veilig. Na een aanslag op zijn leven, belandde hij in een rolstoel en besloot naar Europa te vluchten. Maar vluchten – zo wist iedereen – was een gevaarlijke aangelegenheid. Mijn oom was een paar jaar eerder gevlucht naar Roemenië en onderweg door een mensensmokkelaar vermoord om zijn geld. Mijn moeder durfde ons niet mee te nemen. Toen ze met mijn stiefvader het land uit vluchtte, bleef ik achter bij mijn oma. Ik had veel gemengde gevoelens. Ik was boos op mijn stiefvader omdat hij mijn moeder meenam. Ik gunde mijn moeder een nieuw begin, want ik wilde dat zij gelukkig was. Maar ik miste haar ontzettend en voelde me vaak eenzaam en verdrietig. Ik huilde iedere nacht in bed.
Twee jaar lang was er geen contact. Alle lijnen naar het buitenland waren afgesloten. Ik dacht dat mijn moeder dood was, net als mijn oom. Nu weet ik dat ze samen met mijn stiefvader via Rusland met de boot naar Italië zijn gevlucht en uiteindelijk via België in Nederland zijn aangekomen. Daar hebben ze politiek asiel gekregen en heeft mijn moeder verteld over haar twee kinderen die ze had achtergelaten in Irak. Terwijl ik dacht dat ik haar nooit meer zou zien, was mijn moeder bezig om ons naar Nederland te krijgen.
Het weerzien zal ik nooit vergeten. Het was vroeg in de ochtend en we lagen te slapen op het dak. Dit is normaal in Irak in de zomer als het heet en benauwd is. In de ochtendmist zag ik een mooie vrouw het dak op komen. Het duurde even voor ik zag dat het mijn moeder was! Het leek een droom, heel onwerkelijk. Ze zei: ik neem je mee naar Nederland. Je broer gaat ook mee en we zullen eindelijk één gezin zijn, allemaal bij elkaar. Nederland, dacht ik, wat is dat? Ik had er nog nooit van gehoord. Mijn moeder vertelde dat het heel mooi en rustig was en dat we een nieuw leven zouden krijgen zonder oorlog. Ik vond het vooral heel eng. Wéér een verandering, wéér vluchten, ver weg van mijn familie…
Na een lange reis met taxi’s en bussen en veel gedoe met paspoorten, stempels en brieven van de ambassade, kwamen we eindelijk via Ankara aan op het vliegveld van Maastricht. Het was middenin de nacht. Met de trein gingen we door naar Diemen, waar mijn moeder en stiefvader een tweepersoonsappartement hadden. Toen we aankwamen op het station, kwam de zon net op en hoorde ik de vogels fluiten. Het rook fris en het was zo stil en rustig. Is dit een bos? Vroeg ik aan mijn moeder. Nee kind, zei ze, hier wonen we! Ik keek mijn ogen uit.
Het duurde heel lang voor ik mij thuis voelde in Nederland. Wel tien jaar. Ik miste mijn familie in Irak en maakte me zorgen om hun welzijn. De grenzen waren dicht, telefoonlijnen gesloten en brieven die we meegaven aan mensen kwamen meestal na maanden ongeopend terug. Het cultuurverschil tussen thuis en school was enorm. Mijn ouders waren bang dat ik ‘het verkeerde pad’ op zou gaan, dus ik werd streng opgevoed en mocht niet veel. Mijn broer en ik werden geplaatst op een Montessori middelbare school. Ik sprak Koerdisch, Arabisch en Engels maar geen woord Nederlands. Ik durfde met niemand te praten en begreep niets. Uiteindelijk heb ik een docent om hulp gevraagd. Zij gaf me een woordenboek en bijles, ik ben haar voor altijd dankbaar.
Over mijn verleden en alles wat we hebben meegemaakt, werd thuis niet gepraat. Zo is onze cultuur. We praten niet over gevoelens. Ik heb daardoor jarenlang rondgelopen met onverwerkt verdriet en nare herinneringen. Sport was heel belangrijk voor mij. Het heeft me geholpen om sterk te staan in mijzelf. Eerst kickboksen, daar leerde ik zelfverdediging, concentratie en respect. Toen hardlopen, dat stimuleerde mijn zelfvertrouwen en doorzettingsvermogen. Toen ik over de finish ging bij de marathon van New York, dacht ik: Yes! Dit is de eindstreep van mijn verleden. Vanaf nu kijk ik vooruit en richt ik mij op de toekomst en positieve dingen. Ik heb een psycholoog in de arm genomen, en ben mijn verleden aangegaan: de oorlog, het vluchten, mijn vader… Het was niet makkelijk , maar het heeft me geholpen om dingen te verwerken. Mijn verleden heeft nu een plek.
Kort daarna ontmoette ik mijn man. Hij is ook Koerdisch en gevlucht uit Irak. We hebben dezelfde roots en die herkenning is fijn. Met mijn familie in Irak heb ik contact via facebook en social media en ik hoop ooit terug te kunnen gaan op vakantie. Maar Nederland is mijn thuis. Ik voel me hier welkom en geaccepteerd. Net als iedereen maak ik me zorgen over de wereld en de situatie in het middenoosten. Ik ben soms bang dat de oorlog me achtervolgt. Mijn hart gaat uit naar alle oorlogsslachtoffers, met name de kinderen zonder ouders, want ik weet hoe het voelt om zonder ouders te zijn in een oorlog. Als voormalig vluchteling heb ik een voorbeeldfunctie naar nieuwkomers. Je moet niet verwachten dat je alles krijgt. Maar als je hard werkt en goed bezig bent, heb je hier de kans om een goed leven op te bouwen. Ik ben daarvan het bewijs.
Mijn stiefvader is vier jaar geleden overleden en sindsdien woont mijn moeder alleen. Ze is zelfstandig en onafhankelijk en ik ben heel trots op haar. Nu ik zelf moeder ben, besef ik nog beter wat zij heeft doorgemaakt. Als ik mijn dochter naar het kinderdagverblijf breng en moeite heb met het afscheid, denk ik aan hoe zij haar kinderen moest achterlaten in een land in oorlog. Ik realiseer me wat zij heeft doorgemaakt als gescheiden vrouw in Irak en alles wat ze voor ons gedaan heeft. Zij heeft ervoor gezorgd dat ik een tweede kans kreeg in Nederland. Zij heeft mij uit de oorlog gehaald. Dankzij haar groeit mijn dochter op in een veilige, rustige omgeving. Zij heeft wat ze mij niet kon geven: een jeugd zonder oorlog. Ik heb alles aan haar te danken.”