Met mededogen, maar ook kritisch toont Elsbeth Etty (67) in haar boek In de man zit nog een jongen de dichter Willem Wilmink (1936-2003) in al zijn complexiteit. Door zijn talent en niet-aflatende werklust groeide hij uit tot een van de geliefdste auteurs van Nederland, hofleverancier van liedjes voor populaire televisieprogramma’s als De film van Ome Willem, Klokhuis, Sesamstraat, Kinderen voor Kinderenen De Stratenmakeropzeeshow. Scherp is het contrast met de man die hij buiten zijn werk was: naar eigen zeggen altijd 11 jaar oud gebleven, een kind in volwassen gedaante die nog geen ei kon bakken en kapotte kleren aan elkaar niette met een nietmachine.
In uw Voorwoord schrijft u dat u, toen u werd gevraagd deze biografie te schrijven, eigenlijk niet zoveel met Wilmink en zijn werk had. Is dat een voordeel of een nadeel voor een biograaf?
‘Dat heb ik mezelf ook afgevraagd, omdat mijn eerste biografie over dichteres Henriette Roland Holst mijn eigen idee was, en dat voelt toch anders. Maar zodra je je in iemand gaat verdiepen, wordt diegene interessant, dus uiteindelijk maakt het eigenlijk niet zoveel uit. Wat wel een voordeel was, was dat ik Wilmink zelf nog heb gekend; hij gaf les aan het Instituut voor Neerlandistiek. Ik weet hoe hij eruitzag – je hart sprong open als je in die trouwe blauw kijkers van hem keek – hoe hij praatte en wat voor type hij was. Een ander voordeel was dat er, naast zijn eigen dagboeken en literaire werk, nog zoveel mensen zijn die hem hebben gekend en konden worden geïnterviewd. Er waren veel bronnen om mee te werken.’
Die verhalen van anderen verschillen geregeld met Wilminks eigen voorstelling van zaken.
‘Ja, wat opviel was dat hij een aantal standaardverhalen had. Zo beweerde hij dat hem ooit een Zilveren Griffel was geweigerd omdat de jury meende dat hij te onaardig had geschreven over invaliden. Nou heb ik zelf in veel literaire jury’s gezeten en ik weet dat het niet zo werkt. Maar Wilmink had dat verhaal aan zoveel mensen verteld dat ze het tegenover mij in volle overtuiging herhaalden. Uiteindelijk heeft hij in een interview in de Volkskrant bekend dat het een fabeltje was. Ik ontdekte dat hij de feiten soms 180 graden draaide als het om gevoelige gebeurtenissen ging. Dat was bijvoorbeeld het geval bij zijn promotie als neerlandicus. Het was een verschrikkelijke bijeenkomst, met rellen omdat de professoren de kwaliteit van zijn proefschrift onvoldoende vonden om hem te laten promoveren. Op de dag zelf stond hij zwetend en hakkelend op het podium. Maar in zijn memoires schreef hij dat het een fantastische bijeenkomst was, dat de commissie hem prees en geen enkele moeilijke vraag stelde. Volkomen tegenovergesteld aan hoe het werkelijk was.’
Je leest dit artikel gratis. Als je het waardeert kun je onderaan een kleine bijdrage geven
Herinnerde hij het zich zelf zo, of wilde hij daarmee de perceptie van anderen sturen?
‘Ik denk dat het een vorm van zelfbescherming was. Hij had in zeer sterke mate een neiging die bijna elk mens wel heeft: dat je een draai geeft aan tegenstellingen, teleurstellingen en vernederingen die je eigenlijk niet kunt verwerken, zodat je het voor jezelf een tot acceptabel verhaal maakt waar je wel mee kunt leven. Maar zoals hij zichzelf voor de gek kon houden, lukt maar weinigen. Tijdens zijn eerste huwelijk met Noor waren er vreselijke huiselijke twisten en schreeuwpartijen, maar schreef hij aan zijn vrienden dat het thuis heel harmonieus was.’
In zijn jongere jaren was hij bepaald niet iemand van wie je dacht: die gaat het maken.
‘Nee, dat klopt. Hij zei altijd dat hij beroemd zou worden, maar dat dat ook echt zou gebeuren had niemand verwacht. Wat hem zo geliefd heeft gemaakt, was zijn vermogen om zware onderwerpen die voor iedereen herkenbaar zijn, licht te maken en de gewone, lichte, dagelijkse dingen diepgang te geven. Hij vond het zelf heel belangrijk dat zijn werk niet alleen maar lollig werd gevonden, maar echt als literatuur, als poëzie, werd beschouwd en gewaardeerd. In die missie is hij uiteindelijk geslaagd.’
Hij had allerlei angststoornissen, kon volstrekt niet alleen zijn of voor zichzelf zorgen. Was dat het gevolg van het trauma dat hij in de oorlog opliep? Of vond hij het ook wel makkelijk om zich de zorg te laten aanleunen?
‘Als je zijn autobiografische verhalen goed leest, dan omschrijft hij zichzelf als iemand met autisme, een aandoening die toen nog niet bekend was. Zijn vrouw Wobke en zijn stiefdochters denken ook dat zoiets aan de hand is geweest. Ik zou me kunnen voorstellen dat traumatische gebeurtenissen – in 1943 zat hij als jongetje in een schuilkelder terwijl het huis erboven werd gebombardeerd – zijn angstige, onberekenbare gedrag hebben versterkt. Hij riep daarmee over zich af dat mensen hem wilden verzorgen en vertroetelen. Toen hij al in de twintig was, schreven zijn ouders hem nog voor dat hij warm ondergoed moest dragen en zijn vuile was mee naar huis moest nemen. Het was misschien ook wel een beetje een vicieuze cirkel. Als hij zich op een feestje misdroeg en iemand in elkaar sloeg, zei nooit iemand: “Willem, doe even normaal.” Het werd gesust, hij werd ontzien. Door zijn hulpeloosheid riep hij dat kennelijk over zich af.’
Gedurende zijn leven werd hij overladen met lof en prijzen. Waarom voelde hij zich toch altijd ondergewaardeerd?
‘Letterkundige Kees Fens zei dat Wilmink altijd erkenning zocht voor dingen die hij niet kon. Neem dat proefschrift bijvoorbeeld. Hij wilde per se wetenschappelijke erkenning, maar niet voor een zwaar wetenschappelijk werk, nee, voor een boek dat als proefschrift niet door de beugel kon. Het was eigenlijk nooit genoeg. Toen Wilmink terugkeerde naar Enschede, gold hij als iemand die in het westen beroemd was geworden, ook al voelde hij zich daar in zekere zin geminacht. In Enschede en Twente was hij wereldberoemd. Dat gaf hem vleugels.’
Hoe kan iemand met zulke ‘psychische tekortkomingen’, zoals hij het noemde, toch tot zo’n oeuvre komen?
‘Waar ik gaandeweg het boek op uitkwam, is dat hij allerlei merkwaardige eigenschappen bezat die we denk ik allemaal wel hebben, alleen niet in zo’n gigantische vorm. Als hij evenwichtiger in elkaar had gezeten en een aantal van die gekkigheden niet had gehad, dat was die drang om te schrijven en vorm te geven, denk ik veel minder groot geweest. Ik hoop dat dit bij de lezer de vraag oproept: hoe ga ik zelf om met mijn afwijkingen? Wilminks verhaal is hoopvol. Je kunt natuurlijk gaan zitten sippen, maar hij maakte van zijn beperkingen een kracht. Zijn werk was een vorm van bescherming, een manier om zichzelf en zijn dwanghandelingen in toom te houden. Het schrijven zelf was ook een dwanghandeling trouwens, want alles moest direct gepubliceerd worden. Soms zat hij als een razende te tikken, vloekend en tierend, met een rood hoofd, en dan kwam een heel teder gedichtje uit.’
Tijdens het schrijven voelde hij zich in een veilige wereld, die het dagelijks leven niet voor hem was.
‘Ja, dat zie je goed. In zijn fantasie, zijn verhalen, creëerde hij een harmonische contra-wereld waar het goed toeven was en waar hij troost uit putte – en waar hij anderen ook mee wilde troosten. Ik kreeg gaandeweg steeds meer bewondering voor hem, omdat hij zich ondanks al zijn beperkingen toch maar heeft gered en het niet voor niets is geweest. Verzamelde gedichten, tentoonstellingen, scholen naar zich vernoemd, welke levende dichter heeft dat nou? Hij had geen reden tot klagen, maar bleef altijd gewoon zijn onzekere, stoethaspelende zelf. Iemand die, aldus zijn beste vriend Herman Finkers, niet eens een schaar kon vasthouden.’
Goed om te weten
Elsbeth Etty, In de man zit nog een jongen. Willem Wilmink – de biografie is verschenen bij Nijgh & Van Ditmar, € 34,99