Toen gebeurde er iets. Ergens op De Singel zag ik hem al van ver aankomen, tussen de groepen toeristen, en hij had mij ook al gespot, als kennelijk aanspreekbaar. Ik was in een zonnig humeur, maar gehaast, en ik wilde de man met het Lex Goudsmit-uiterlijk niet direct afwijzen. Op zijn vraag of hij mij wat mocht vragen, zei ik daarom ‘ja’. Direct daarna zei hij: ‘Ik ben dakloos en…’ . Het chagrijn sloeg toe. Ik beende weg met de woorden ‘ik ook.’ Waarop hij zei: ‘ik hoop het niet voor u.’ Hij klonk oprecht verbaasd.
Vloek
Wat bezielde me? Waarom loog ik de man vol in het gezicht met zo’n belachelijke dooddoener, die niet eens gewiekst was? Sterker nog: riep ik zo de hel niet over mezelf af? Literaire voorbeelden te over van mensen die een vloek door een zwerver duur betaalden. Wat als ik zelf inderdaad dakloos zou zijn? Ik zou het geen dag overleven. Zeker niet zo lang als hij al, om wat voor reden dan ook, van bedelen zijn beroep had gemaakt. Het waren voldoende verontrustende gedachten voor de rest van de wandeling.
En toen moest de voorstelling van Toneelgroep Ilay nog beginnen. Het gaat over daklozen. Ilay den Boer, de zoon van een man die ik ooit als lakei leerde kennen in een Ermeloos luxehotel, is meester in vertellen. Vertellen op zo’n manier dat je bijna zeker weet dat alles wat hij vertelt de waarheid, en niets dan de waarheid is. Meestal is dat ook zo. Maar dan wel met een twist. Hij is tenslotte theatermaker.
Onmiskenbaar Ilay
In ‘En dus zal ik weer gaan’ is Ilay den Boer niet zelf op het toneel te zijn, en ook schreef hij niet mee aan de teksten. Hij bedacht slechts het concept en deed de regie. En toch is deze voorstelling, gespeeld door zanger/acteur René Jonker en muzikaal performer Rosalie Wammes, geschreven door Jurjen Sytsma, onmiskenbaar een Ilay den Boer-voorstelling. Het is verleiding, belazering, ontroering en soms totaal over de top, maar met een hart van goud gemaakt. En zo goed gedaan dat je regelmatig twijfelt of wat je ziet echt is.
Zo kijkt Rosalie Wammes, voorzien van muzikaal talent en extreme wegdroomogen, eigenlijk de hele tijd, vanachter haar harp, elektrisch orgel en synthesizer, naar René Jonker, die vol overtuiging een dakloze vrijdheidsjager met een ouderprobleem speelt. Die blik van haar lijkt enerzijds bewonderend, maar ook bezorgd. Alsof deze ene professionele muzikante ook in de gaten moet houden of het ongeleide projectiel ‘Rik’ dat daar voor haar zijn verhalen staat te vertellen en liedjes zingt, bij de les gehouden moet worden. Omdat het de vorige keer ook steeds mis ging bij die ene ontroerende passage. Regisseur Ilay den Boer maakt goed gebruik van dat spel met de alsof-regel.
Leger
Den Boer werkte, ter voorbereiding op dit stuk, bij het Leger des Heils. De plek waar je de vaak bloemrijke, soms verzonnen, maar altijd tragische en zelfspotloze verhalen kunt horen van mannen die door allerlei omstandigheden een paar verkeerde afslagen in het leven namen. Het gaat ook over vaderschap, en misschien nog sterker over moederschap. Dingen die voor mij, al veertig jaar vaderloos en zonder kinderen, vooral abstracties zijn.
Wat daarom misschien voor mij wel het sterkste werkte, was het gebrek aan zelfmedelijden in het verhaal. Want is vaak dat zelfmedelijden dat verhalen van dakloze bedelaars zo voorspelbaar en afstotelijk maakt. Iets waar ik zo bang voor was toen ik op De Singel die man met zijn woeste witte haren afwees. Met een opmerking die eigenlijk barstte van mijn eigen zelfmedelijden, en hem tot een verrassend milde, aardige reactie noopte. Ik had opeens behoefte aan goed gesprek met die dakloze meneer.
Best veel wat zo’n voorstelling dan teweeg kan brengen.