Op 24 juni 2016 zag het er voor oprechte Britse democraten als Theresa May nog zo eenvoudig uit. Het door premier David Cameron uitgeschreven referendum over voortzetting van het lidmaatschap van de Europese Unie was even onverwacht als nipt gewonnen door de anti-Europeanen. Dat was niet wat Cameron bedoeld had. Maar het volk had gesproken, dus was Brexit een feit. Wat restte, waren ambtelijke formaliteiten.
May, destijds minister van Binnenlandse Zaken, was persoonlijk altijd een voorstander van het Britse EU-lidmaatschap was geweest. Maar de wil van het volk ging voor haar persoonlijke wensen, dus zei ze die ochtend tandenpoetsen ferm “Brexit means Brexit” tegen haar spiegelbeeld, klom in een paar blitse pumps en meldde zich als vrijwilliger om de scheiding voor te bereiden en waar nodig te redderen.
Koningsdrama
Dat heeft ze geweten. We zullen er wel nooit achter komen wanneer ze het zelf in de gaten kreeg, maar de rest van Europa zag met groeiend afgrijzen hoe de Britse Brexit-trein ontspoorde, nog voordat hij goed en wel Waterloo Station uit was. Hoe, als in een door John Lanting geschreven persiflage van een Shakespeareaans koningsdrama, clowns, wereldvreemde rijkeluiskinderen en nitwits als Brexit-minister David Davis, mannen zo dom dat ze zich niet eens voor hun onkunde schaamden, de macht grepen. En hoe het land van lieverlee in eerst twee, later drie onverzoenlijke kampen verdeeld raakte: brexiteers, remainers en degenen die het inmiddels allemaal aan hun reet zou roesten, als er eindelijk maar iets besloten werd.
Dit artikel lees je gratis. Als het bevalt kun je onderaan een kleine bijdrage doen, zodat ik dit soort artikelen kan blijven schrijven
Juist dat laatste kwam er op ogenschijnlijk mysterieuze wijze almaar minder van. Ministers en ambtenaren bleken niet van zins of in staat om bruikbaar werk te leveren en het parlement verwerd tot een fladderend kippenhok waarin haan John Bercow al “order, order” kakelend rondstapt. Brussel moet raar opgekeken hebben toen daar begon door te dringen dat het zélf de Brexit die de Britten wensten, moest regelen en vormgeven. Op May na gedroeg en gedraagt de Britse politieke en bestuurlijke elite zich als een nukkig kind van acht dat met een knapzak over de schouder de deur uit stampt, op zoek naar leukere vriendjes en betere ouders.
Het is allemaal te gênant voor woorden. Nog erger is het onpeilbare drama dat dreigt voor miljoenen Britten en voor de belangrijkste Europese handelspartners van het land, waaronder Nederland. Maar een slag voor de democratie is het niet, het is juist een geweldig waardevolle les.
First past the post
Brexit is een in twee opzichten uniek democratisch experiment. Nooit eerder stonden er in vredestijd bij een Britse democratische beslissing zo veel en zulke grote belangen op het spel. Nooit eerder ook bleken democraten het onderling over de wenselijkheid van het gebeuren zo massaal en diepgaand oneens. Het is inmiddels pat op alle fronten: binnen de regering, in het parlement, binnen partijen, tussen partijen en “op straat”, in de maatschappij als geheel. Zoiets is zelfs rond zwaarwegende principiële kwesties als abortus en euthanasie nooit vertoond.
Die even bizarre als beangstigende “stalemate” is het logische gevolg van een even wijdverbreide als onjuiste opvatting over wat democratie is. Zeker in een land als Groot-Brittannië, dat praktisch gesproken een tweepartijenstelsel heeft, ziet men de politiek als een wedstrijd. Daar is ook het kiesstelsel op ingericht. Per district is er van elke partij één kandidaat en “winner takes all”, het gaat er alleen om wie “first past the post” is. Eén stem meer dan de opponent is even goed als een monsterzege Dat is een typisch sportieve blik op de zaken, zoals 10-0 in het voetbal evenveel punten oplevert als 1-0. Toen John Isner in 2010 in de eerste ronde op Wimbledon zijn tegenstander Mahut pas na drie dagen spelen bij een stand van 70-68 op de knieën kreeg, telde dat precies even zwaar als zijn verlies in drie vlugge setjes de dag daarop. Een etappeoverwinning met minder dan een banddikte betekent in de Tour precies hetzelfde als die van de Spanjaard Luis Ocana toen hij ooit drie kwartier voor nummer twee over de streep kwam. Bij atletiek en schaatsen gaat het al jaren om honderdsten van seconden, menselijkerwijs onmerkbare verschillen die helemaal nergens op slaan.
Dat werkt in de sport omdat daar behalve prijzengeld en persoonlijke roem niets op het spel staat. Sport gáát nergens over. Je wint of je huilt uit, en volgende keer doen we het gewoon opnieuw. Daarin verschilt sport fundamenteel van de politiek. Alle mooie retoriek ten spijt gaat het in de politiek uiteindelijk nooit om het spel, maar altijd om de knikkers. Burgers zijn geen fans maar mensen wier levens door politieke beslissingen ingrijpend geraakt worden. Daarom zijn politieke “overwinningen” nooit vrijblijvend en leggen “verliezers” zich vaak niet zomaar bij hun verlies neer.
Slikken
Natuurlijk kan bij uiteenlopende of zelfs tegengestelde belangen nooit iedereen zijn zin krijgen. Autoritaire samenlevingen lossen dat probleem voortvarend op: de machthebbers bepalen alles en behalve hun vriendenkring krijgt niemand ooit zijn zin. Wie daar openlijk over klaagt, verdwijnt – zie bijvoorbeeld Saoedi-Arabië, maar ook China en tot op zekere hoogte Turkije en Poetins Rusland.
Een serieuze democratie is minder overzichtelijk. In een democratie staat het iedereen vrij om zijn belangen en idealen na te streven en krijgt in beginsel iedereen af en toe zijn zin. Dat zijn de grote pluspunten ervan. Maar daar tegenover staat de noodzaak voor de burgers om op eigen kracht en gezag al die gevallen te slikken waarin je je zin niet kunt krijgen. Is men daartoe in groten getale werkelijk niet bereid of in staat, dan rest op den duur slechts de oorlog van allen tegen allen en valt de samenleving uit elkaar, totdat een autoritaire sterke man een eind maakt aan het gesodemieter en iedereen terug is bij af. Met alle verschrikkingen van dien, dat wel. Want dit is, op een ingewikkelde manier, precies wat er in de jaren negentig gebeurde met het voormalige Joegoslavië.
Het begrip waar alles om draait is draagvlak. Niet onder de “winnaars” maar juist onder de verliezers. Winnaars doen nooit moeilijk, ze hebben immers hun zin gekregen. Maar onder de verliezers moet er zo veel bereidheid bestaan om met de voor hen ongunstige uitkomst vrede te hebben, dat het land min of meer eensgezind kan overgaan tot de nieuwe orde van de dag.
Of die bereidheid er is, hangt van twee dingen af. Het eerste is de relatieve omvang van de verliezende groep. Hoe kleiner die is, hoe gemakkelijker de meesten onder hen zich zullen schikken. Het getalsoverwicht van de winnende partij alleen al is een argument dat vóór hen spreekt en maakt het voor heel wat mensen acceptabel, soms zelfs aantrekkelijk om zich bij hen aan te sluiten. Daarnaast hangt veel af van hoe serieus de verliezers zich genomen voelen, van hoe redelijk de winnaars zich opstellen en van in hoeverre verliezers er op durven vertrouwen dat ze nog wat invloed kunnen uitoefenen op de verdere gang van zaken. Dat alles bepaalt of ze belang ervaren bij een constructieve opstelling. Is dat niet het geval, dan kan zelfs een tamelijk kleine groep verliezers nog voor een hoop maatschappelijke onrust zorgen en de uitvoering van genomen besluiten danig bemoeilijken.
Burgeroorlog
Een schrijnend voorbeeld uit eigen Britse keuken is de halve burgeroorlog die in de jaren tachtig in Noord-Engeland uitbrak toen de regering Thatcher wel even de verouderde en onrendabele mijnindustrie zou opruimen. Nog altijd zijn veel toen geslagen wonden niet geheeld en hebben hele gemeenschappen zich niet hersteld. Maar de fouten die toen gemaakt werden, vallen in het niet bij wat nu allemaal gebeurd is.
Waar Thatchers positie duidelijk en consistent was, haar regering een stevig overwicht in het parlement had en de onhoudbaarheid van de Britse kolenwinning onbetwistbaar vaststond, begon Brexit op basis van een minieme marge en met een premier waarvan iedereen wist dat ze er op dat moment zelf niet in kón geloven. Ze kwam slechts redderen en werd wat in Nederland een burgemeester in oorlogstijd heet, een rol die ze nog steeds met verve speelt. Dat voelde als verraad, net als het windvaangedrag van Mays latere minister van Buitenlandse Zaken, Boris Johnson, die zich in de aanloop naar het referendum door het opgooien van een muntje tot het Brexiteerschap bekend leek te hebben. Van zulke lui, dat besefte iedereen die geen heil in Brexit zag, viel weinig goeds te verwachten.
Anders dan in het geval van de mijnen was er ook geen enkele objectieve aanwijzing dat uittreding uit de EU überhaupt voordelen had. Voorstanders van Brexit onderbouwden op weg naar het referendum hun vergaande voorstel niet met betrouwbare gegevens en solide argumenten. In plaats daarvan grossierden ze in wishful thinking en brutale leugens. Zo wekte men de indruk dat Amerika, China, en vooral de 52 landen van het Britse Gemenebest stonden te popelen om een ontketend Verenigd Koninkrijk met voor de Britten ongekend gunstige handelsovereenkomsten te verwennen, iets waarover al die landen zich wijselijk niet uitlieten. Zo overschatten de Britten met typerende arrogantie hopeloos de eigen tactische vaardigheden en onderschatten ze die van Brussel en de rest van de Unie. En zo hielp men willens en wetens het sprookje de wereld in over de wekelijkse afdracht van 384 miljoen pond aan Brussel, die na Brexit in zijn geheel ten goede zou komen aan de noodlijdende Britse nationale gezondheidszorg, de NHS.
Kermisklanten
Al die onzin, al dat klatergoud en al dat vertoon van incompetentie liet de geheide voorstanders van een breuk met Europa koud. Zij geloofden toch al dat Brexit de juiste koers was, daar hadden ze geen cijfers en rapporten voor nodig. Maar de tegenstanders voelden zich meteen al buitenspel staan. Als de werkelijkheid, wat die ook was, er blijkbaar niet toe deed, was geen zinnig gesprek mogelijk. Dat er geen luider protest klonk, moet eraan gelegen hebben dat men zich eenvoudig niet kon voorstellen dat zo’n zootje kermisklanten het referendum echt zou kunnen wínnen – en dat gebeurde dus wel.
Geheel in Britse stijl toog het nieuwe Conservatieve kabinet May een week of drie na het referendum in zijn eigen bubbel aan het werk. Je zou voor zo’n ingrijpende operatie, waarbij ’s lands complete economie op het spel gezet werd, allicht denken aan een kabinet van nationale eenheid, maar niets daarvan. Er werd zelfs geen enkele poging gedaan om de verliezers de hand te reiken – “winner takes all”, om en nabij de helft van de bevolking kon barsten. Wat het er niet beter op maakte, was dat Labour zich om interne redenen al even non-coöperatief opstelde als de vakbonden gedaan hadden tijdens de mijnenoorlog. Niet dat dat veel uitmaakte, want de oppositie werd zoals gewoonlijk straal genegeerd, inclusief de kleinere partijen, waar altijd de iets onconventionelere, iets inhoudelijker gemotiveerde kiezers zitten.
Anti-Iers
Hoezeer men zich in een bubbel van zelffelicitatie had opgesloten, en hoe weinig oog de regering had voor de werkelijkheid buiten Westminster en de tientallen miljoenen die die Brexit al nooit hadden zien zitten, bleek wel toen Theresa May in 2017 dacht met tussentijdse verkiezingen haar positie te kunnen verstevigen. De kiezer bleek na een jaar Brexit-gerommel helemaal niet gecharmeerd van haar prestaties! Mays Tory’s verloren hun absolute meerderheid, maar ze negeerde opnieuw halsstarrig de tekenen aan de wand en ging in zee met de kleinst mogelijke, minst ambitieuze coalitiepartner die ze kon vinden. Dat was de dubieuze Noord-Ierse one-issuepartij DUP, onderdeel van de nalatenschap van de koppig anti-Ierse dominee Ian Paisley. Die partij gaat het maar om één ding: een welvarend protestants en bovenal Brits Ulster. Vanwege die welvarendheid moet de profijtelijke open grens met de Ierse Republiek ook na Brexit open blijven, een onmogelijke eis.
Het directe gevolg was dat May niet alleen voor de zoveelste keer tegen half Groot-Brittannië haar middelvinger opstak, maar vanaf dat moment ook nog de DUP als een blok aan het been moest meezeulen. Sindsdien probeert ze door roeien en ruiten de deal die ze met Brussel overeenkwam, maar waar bijna geen Brit iets in blijkt te zien, door het parlement te douwen, inclusief gekkigheid als hetzelfde voorstel keer op keer in stemming brengen totdat het per ongeluk of uit angst een keer wordt aangenomen.
Gedesillusioneerden
Maar wat blijkt: het werkt zo niet. De democratie weigert dienst. De steun voor Brexit is niet toegenomen en ook niet ingestort, maar wel enigszins afgekalfd. De roep om een tweede referendum is gestaag sterker geworden, de politiek zit tot over de assen in het zand en het land is al geruime tijd vrijwel onbestuurbaar.
De belangrijkste les uit de hele tragikomedie is dat een regering die onvoldoende zorg draagt voor draagvlak onder haar tegenstanders niets voor elkaar krijgt en het eigen land destabiliseert. Ook nu blijkt weer dat zelfs een kleine groep voldoende gedesillusioneerden een gevaar voor iedereen kunnen vormen. In dit geval zijn dat de Noord-Ierse katholieken, die May haar alliantie met de DUP kwalijk nemen en hun belangen vermalen zien worden als de grens met de Ierse Republiek dichtgaat. De eerste tekenen dat de gewelddadige ellende van de Troubles wel eens zou kunnen terugkeren, zijn er al.
Maar de onvrede van een handvol Noord-Ieren verklaart niet de totale verlamming waaraan de Britse politiek ten prooi is. Toch is ook daarvan de oorzaak datzelfde gebrek aan draagvlak. Voor een deel ligt het gewoon aan de enorme omvang van de groep die regering en parlement van zich vervreemd hebben. Je kunt als democratische regering eenvoudig niet blijven functioneren als de helft van de bevolking niet meer in je gelooft. Maar daar komt in dit geval nog iets bij.
Keukentafel
Bij kwesties waarbij voor- en tegenstanders scherp gescheiden zijn – denk opnieuw aan abortus en euthanasie – vallen de scheidslijnen doorgaans vrij goed samen met traditionele sociaal-culturele en ideologische verschillen: links en rechts, economisch liberaal en socialistisch, behoudend en hervormingsgezind, religieus en seculier, en zo voort. Dat is nu niet het geval, omdat Brexit over vrijwel álles gaat, van werkgelegenheid en het winkelaanbod tot aan studiebeurzen, en van internationale wetenschappelijke en culturele samenwerking tot vakantiebestemmingen. De scheidslijnen lopen dit keer, het is al vaak opgemerkt, dwars door de partijen, door steden, dorpen en buurten, door families en gezinnen heen. Daardoor heeft ook bijna iedere politicus persoonlijk met conflicten te maken. Op elk niveau, van het Lagerhuis tot de kleinste parish council. De politieke onenigheid heeft zich verplaatst naar de keukentafel, en dát maakt doortastend optreden en consequent handelen bijna onmogelijk.
Brexit is in dat opzicht uitzonderlijk. Het is ook schadelijk en gevaarlijk, niet alleen voor de economie maar ook voor het sociaal weefsel en voor het functioneren van de democratie zelf. Maar tegelijkertijd is het een verhelderend experiment, dat aantoont dat democratie niet weerloos is maar over een immuunsysteem beschikt. Als het draagvlak voor genomen besluiten al te gebrekkig is en onverstandige politici al te hard aan de grondslagen van het stelsel morrelen, valt het systeem stil en loopt het vast. Net zoals een gewond of door ziekteverwekkers geïnfecteerd dier koortsig en lamlendig in zijn hol wegkruipt.
Gilets jaunes
De belangrijkste ziekteverwekker heet polarisatie, het vergroten van tegenstellingen en groepen burgers zwart-wit tegenover elkaar zetten. Polarisatie zit in het Britse systeem veel sterker ingebakken dan in ons stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Frankrijk is, iets minder extreem, ook zo’n polariserend land. Het zou dan ook weleens geen toeval kunnen zijn dat juist daar de gilets jaunes opstonden. Beide landen scoren betrekkelijk laag qua vertrouwen in politici en zijn politiek inmiddels behoorlijk instabiel. Dat laatste is gek genoeg niet het geval in Italië, Spanje en zelfs Griekenland, landen waar het toch ook allerminst koek en ei is, maar die een minder polariserend kiesstelsel kennen.
In Nederland, met zijn brede en gevarieerde waaier van partijen, kan geen enkele partij het zich permitteren om zich zo tegen andersdenkenden af te zetten of ze zo grof te negeren als bij de Britten zelfs onder normale omstandigheden gebruikelijk is. Alleen de PvdA dacht lang bij tussenpozen dat polariseren nuttig was en het is de partij vrijwel altijd slecht bekomen. De enige die er altijd lustig op los heeft gepolariseerd is Geert Wilders. Zijn consequent humorloos sneren en schelden tegen alles en iedereen leverde hem een omvangrijke en behoorlijk trouwe kiezersschare op, maar verder niets. Van meet af aan veroordeelde hij zichzelf tot een bestaan in de politieke marge. Inmiddels is zijn PVV passé, ze heeft in vijftien jaar tijd vrijwel alleen een bijgedragen aan verzuring van het politieke klimaat.
Versplintering
Je hoort regelmatig roepen, ook na de Provinciale Statenverkiezingen van maart van dit jaar weer, dat Nederland door zijn “versplinterde” politieke landschap onregeerbaar dreigt te worden. Door kiesdrempels en districtenstelsels zou de vorming van een paar grote, duidelijk van elkaar verschillende blokken bereikt moeten worden. Je reinste polarisatie dus. Die klacht over versplintering is van alle tijden, maar slaat nergens op. De opkomst van de Boerenpartij halverwege de jaren zestig heette een klap voor het stelsel, net als D66, de groep Harmsen, de Evangelische Volkspartij, Fortuyns LPF, de PVV, 50+, DENK en onlangs Baudets Forum voor Democratie. Dat is ruwweg per anderhalve kabinetsperiode een versplinterende klap, maar toch lukt het altijd weer om binnen een redelijke termijn behoorlijk stabiele coalities te vormen. Bovendien kent Nederland al tientallen jaren extreem weinig maatschappelijke onrust en is het vertrouwen in de politiek relatief heel hoog.
Dat betekent niet dat de Nederlandse democratie immuun is. We houden er nogal van om onze morele superioriteit breed uit te meten, zoals Jesse Klaver onlangs deed door Thierry Baudet een hand te weigeren en Marcel van Dam twee decennia geleden door Fortuyn op televisie in zijn gezicht voor minderwaardig mens uit te maken. Ook houden we nogal van even zelfgenoegzame als contraproductieve cordons sanitaires. Dat zijn allemaal vormen van welbewuste polarisatie en uitsluiting.
Polderen
Gelukkig begrijpen anderen beter wat een effectieve democratie is. Dat is doodgewoon polderen. Zoeken naar het compromis dat voor alle betrokkenen net aanvaardbaar is. Daarbij is het verstandig om rekening te houden met eenvoudige psychologische wetten. Feit is dat de angst om te verliezen wat je hebt voor verreweg de meeste mensen zwaarder weegt dan afscheid nemen van een onzekere droom of belofte van gewin. Dat komt neer op een politieke stelregel: bij twijfel, niet doen. Dat is geen kwestie van conservatisme, maar van rekening houden met het belang van draagvlak. Het is niet voor niets dat grondwetswijzigingen twee derde meerderheden vereisen, dat zou bij referenda ook zo moeten zijn, en misschien ook wel bij andere verstrekkende beslissingen.
Maar wat moeten die Britten nou? Voor hen zit de oplossing niet zomaar in nieuwe verkiezingen of een nieuw referendum. Veel belangrijker is bezinning op de manier waarop politici hun vak bedrijven en hoe ze de maatschappij bezien en de rol van de kiezers – álle kiezers – daarin. Een werkzame democratie is geen wedstrijd, maar een kwestie van voldoende draagvlak voor de uitvoering van besluiten, juist onder degenen die het met een besluit niet eens zijn. Zulk draagvlak is een kwestie van vertrouwen. En vertrouwen moet je, zeker als politicus, verdienen.
Lees ook A Solution for Brexit: Midsomer England