Spookstad aan de rivier
Airão Velho, juni 1991
Papegaaien vliegen krijsend op. Met de loop van zijn geweer tilt Nelson de slang van de boomstronk, de kop van het dier is door het schot weggeslagen. Hij wijst op de hoornige staart. De lanspuntslang is de meest gevreesde slang van Latijns-Amerika. Door zijn schutkleur is het een mijn: hij ontploft als je erop trapt, maar soms ook eerder. Zijn beet is niet alleen pijnlijk, maar door de hoeveelheid gif levensgevaarlijk. Naarmate we verder van Airão verwijderd raken, wordt de begroeiing hechter. Gras en doornen snijden als scheermessen door mijn huid, boomwortels grijpen naar mijn enkels.
Terug bij de rivier. Ooit was dit een handelscentrum, maar sinds de laatste bewoners vanaf begin jaren zestig Airão verlieten is het een spookstad geworden. Alleen het kerkhof is nog zo goed als intact, alsof de plunderaars daar niet durfden te komen. André, Nelsons vader, komt er soms om tussen de oude graven coca-planten te plukken. De inheemse bevolking gebruikt het gewas bij de bereiding van epadu, een ceremonieel stimuleringsmiddel, waarvan het gebruik onder druk is komen te staan. Gefrustreerd door het uitblijven van succes in de strijd tegen de cocaïne-smokkel in het Amazonegebied, is de federale politie begonnen met het vernietigen van de inheemse gemeenschapstuinen waar alleen voor eigen gebruik werd geteeld.
André zit bij het vuur en snijdt pijlen voor zijn blaaspijp. Morgen gaat hij terug naar zijn huis aan de Camanaú, een zijrivier van de Rio Negro en toegangspoort tot het reservaat van het Waimiri-Atroari volk. Hij straalt rust uit bij alles wat hij doet. Alleen die middag, toen ik hem vroeg naar het gif voor zijn pijlen, flikkerden zijn ogen.
“Wees voorzichtig”, had een vriend gezegd die de Waimiri regelmatig bezoekt. “Ze houden er niet van als je te veel vraagt. Ze kunnen met je praten en je het volgende moment vermoorden.”
Het is nacht. Een schurend geluid en het breken van takken maakt me wakker, alsof er iets groots en zwaars door het bos wordt gesleept. “Reuzenotter”, fluistert André. In zijn stem klinkt ontzag door. Ik luister naar het geritsel van de bladeren en het zuchten van de wind. Vuurvliegjes zwerven als dwaallichten langs de bomen. Uit de top van een stronk klinkt spookachtig schateren. Het is de roep van de herpetotheres cachinnans, de lachvalk.
Wordt vervolgd…