De boodschap was luid en duidelijk, tijdens het recente bezoek van Paus Franciscus aan Mosul. Gericht aan terroristen, leden van radicale groepen zoals ISIS: jullie zijn degenen die hier niet horen.
Het ging niet om de vredesduif die de paus vrijliet, of het gebed dat hij uitsprak voor de slachtoffers van ISIS. Het was de symboliek van de plek: op een plein tussen vier deels verwoeste kerken, waar ISIS tijdens haar driejarige bezetting van Mosul het hoofdkwartier had gevestigd van de hisba, de gevreesde zedenpolitie, met een rechtbank en een gevangenis.
Hier ruimden na de bevrijding vooral moslims het puin en verrichtten (enig) herstel, want van de duizenden christenen die voor juni 2014 in de stad woonden, zijn maar een paar gezinnen teruggekeerd. Voor veel moslims in Mosul zijn zij echter een onverbrekelijk onderdeel van de stad. Zij horen hier wel degelijk.
Dit was het meest iconische moment van het pausbezoek, meer nog dan de ontmoeting met de sjiitische grootayatollah Ali al-Sistani, twee dagen eerder. Want hier zijn de gevolgen het meest zichtbaar van wat religieuze intolerantie vermag. Wat er gebeurt als religieuze extremisten hun eigen geloof tot het zaligmakende verklaren, en dat van alle anderen tot minderwaardig en zelfs nietswaardig.
Tolerantie
“Laten we ook voor onszelf bidden, wat onze religieuze achtergrond ook is, dat we in harmonie en vrede leven, in de ogen van God zijn we allemaal broeders en zusters,” zei de paus in zijn gebed. De boodschap van tolerantie stond centraal tijdens zijn bezoek.
Daarna reed hij in een golfkarretje naar een vijfde kerk in het oude centrum van Mosul, dat drie jaar nadat ISIS verjaagd is nog steeds grotendeels in puin ligt. En dat is nog een reden waarom het bezoek aan Mosul zo symbolisch was.
Hier is een stad, waar voor 2014 nog duizenden christenen van verschillende denominaties woonden. Tussen meest soennitische maar ook sjiitische moslims, Turkmenen, Koerden. Niet alleen vreedzaam helaas, want sinds de val van Saddam Hoessein zijn extremistische soennieten hier steeds actiever geworden. ISIS was er niet zomaar opeens; dat was jaren in de maak. En in die jaren waren christenen en yezidi’s al slachtoffer van haat en aanslagen.
Toen ISIS de stad in juni 2014 innam, woonden er nauwelijks nog yezidi’s, en zelfs de busrit naar de universiteit was voor hen te gevaarlijk geworden. Ook tal van christenen waren verhuisd naar de Vlakte van Nineve, waar echter ook vanuit de naburige soennitische dorpen het geweld toenam.
Sjiitisch
ISIS is uiteindelijk verjaagd door sjiitische milities en het Iraakse leger, dat ook voornamelijk uit sjiieten bestaat. Met als bijkomend gevolg dat de sjiitische hegemonie van na Saddam – waartegen soennieten die ISIS welkom heetten zich zo hadden verzet – alleen maar groter is geworden. Dat zie je in Mosul, waar nu sjiitische milities zijn gestationeerd voor het handhaven van de veiligheid, die zich tegelijkertijd zo mogelijk nog schuldiger maken aan corruptie en afpersingen dan de criminele (moslim)groepen voordat ISIS kwam.
Je ziet het ook in het gebrek aan overheidssteun. Wat er is hersteld (en dat is veel), hebben burgers zelf gedaan, soms met hulp van internationale hulporganisaties. Maar vaak leenden ze moeizaam ergens wat geld om hun winkel of bedrijf weer tot leven te wekken, en hun huis te herstellen. Voor het herbouwen van het oude centrum, waar ISIS het langst stand hield en zich in feite dood vocht, is geen geld. En dat komt er ook niet uit Bagdad. Opvallend was dat zelfs in de aankondiging van het pausbezoek zijn komst naar Mosul weggemoffeld was.
Mosul was immers de hoofdstad van ISIS. Hier riep Baghdadi zijn vermaledijde kalifaat uit dat een derde van Irak besloeg en tot op kilometers van Bagdad kwam. Veel sjiitische politici zien al haar inwoners als aanhangers van de groep, en de stad nog steeds als een broeinest van soennitisch verzet. Dat is een zelf-vervullende profetie, want door het leed dat burgers onder ISIS leden te negeren, en hen zo in feite te straffen voor haar misdaden, neemt de frustratie onder de bevolking jegens de regering in Bagdad opnieuw toe.
Historisch
Voor God zijn we allemaal broeders en zusters, was ook de boodschap die de sjiitische groot-ayatollah Sistani afgaf door drie kwartier met de paus te praten in zijn simpele woninkje in Najaf. Historisch, noemden verrukte Irakezen het, omdat het niet eerder is gebeurd dat een katholieke kerkvader de hoogste sjiitische autoriteit in Irak heeft ontmoet. Daarmee erkent hij diens status, wat de Iraakse sjiieten verheft in hun verhouding met Iran, want het Vaticaan heeft zo’n ontmoeting met de Iraanse geestelijke leider Khomeini en later Khamenei steeds afgehouden.
Daarmee had een pausbezoek een interessante, tegengestelde onderstroom. De boodschap van co-existentie en tolerantie valt in een bed van diepe religieuze tegenstellingen en onderling wantrouwen. Ze botst op een politiek systeem dat na 2003 is opgezet op basis van religieuze en etnische verschillen, in plaats vanuit politieke of ideologische overtuigingen. Broeders en zusters? Het systeem heeft de Irakezen enorm verdeeld, sommigen verrijkt en anderen juist verarmd en tot sektarisch geweld geleid.
Irakezen vertellen me dat ze die verdeeldheid niet willen. Daarom wordt er sinds een paar jaar weer meer tussen de verschillende geloofsgroepen getrouwd – wat onder Saddam trouwens heel gewoon was. Maar die groepen wonen inmiddels wel in hun eigen wijken, die tijdens het geweld van 2005/2006 grotendeels etnisch of religieus gereinigd zijn. Waarbij christenen een steeds kleinere groep zijn geworden (van meer dan een miljoen onder Saddam, zijn er nu nog zo’n 250.000 over in Irak).
Hoop
De paus en de ayatollah benadrukten allebei dat christenen in Irak horen. Onder Iraakse christenen is er hoop dat hun vertrokken geloofsgenoten daardoor zullen overwegen terug te komen, zodat hun geloofsgroep weer genoeg volume kan krijgen om een volwaardige rol te spelen in Irak. Veel Iraakse christenen in het buitenland hebben heimwee en verlangen naar de situatie van vroeger, toen ze zich nog veilig voelden in Irak.
Want daar gaat het uiteindelijk allemaal om: mensen moeten zich veilig voelen, willen ze in vrede en tolerantie samen kunnen wonen. De vraag is of dat niveau van verdraagzaamheid ooit nog te bereiken is in Irak. Kunnen de slachtoffers van Saddam zich ooit echt verzoenen met de gemeenschap waarop zijn macht steunde, zelfs nu de rollen zijn omgekeerd? Bijna twintig jaar na diens val is dat nog steeds de vraag.
Het feit dat de Iraakse Joden bij alle activiteiten tijdens het pausbezoek de grote afwezige vormden – alleen de paus noemde ze bij diens pelgrimage naar Abrahams geboortehuis in Ur – geeft wel te denken. Als je oproept tot eenheid in diversiteit, horen zij erbij. Ze zijn onderdeel van de eeuwenoude geschiedenis en het mozaïek van de Iraakse familie. Als je toestaat dat broeders of zusters daaruit weggegumd worden, maak je herhaling mogelijk. Zoals de Joden nu een taboe vormen, kan yezidi’s en christenen datzelfde lot wachten.
Verandering?
Het pausbezoek leidde tot aandacht voor de samenbindende elementen in zang, dans en cultuur. Het ontroerde velen en gaf hoop. Leidt dat ook tot verandering? Irakezen zijn zich weer even bewust van wat er zo mooi kan zijn in hun land, en hoe ze dat op prijs stellen. Echte veranderingen zijn echter politiek. Daarvoor is allereerst politieke wil nodig. En zolang macht en geld nog zo verknoopt blijven in Irak, kan een pausbezoek alleen daartoe niet leiden.