In zijn boek ‘Ik mag er zijn – Een zoektocht naar de Vader’ beschrijft hij de gevolgen van dit familiegeheim: voor de relatie met zijn ouders, maar ook voor zijn eigen identiteitsvorming.
Aan het begin van ons gesprek wil Arian de Wit alvast elk misverstand voor zijn: het is níet zijn bedoeling om ouders van donorkinderen te veroordelen. Als voorganger in een evangelicale gemeente kent hij Bijbelse voorbeelden die de allesoverheersende intensiteit van een kinderwens illustreren. ‘Denk maar aan Rachel, die smeekt: “Geef me kinderen of ik sterf!” Of Hanna, die in de tempel zó emotioneel bidt om een kind, dat de priester zegt: “Als je dronken bent, ga je maar naar huis”.’
Al vroeg mist het kind Arian iets in het contact met zijn vader. ‘Begrijp me goed, ik hield van hem en hij van mij. Maar het kwam nooit tot een écht vader-zoongesprek, hoewel ik daar hevig naar verlangde. Er bleef een onzichtbare muur tussen ons − ik kan het niet goed uitleggen. Ik voelde me ook altijd een buitenbeentje. Inmiddels ken ik andere volwassen donorkinderen en die zeggen: “Alsof je van een andere planeet komt.”’
Hij is twaalf als zijn ouders scheiden. Na een puberteit als feestbeest − met een stoer beleden afkeer van religie en royaal middelenmisbruik − belandt de 19-jarige Arian tot zijn eigen verbazing in een evangelische vriendengroep. Hij wordt christen, zweert drugs en drank af, trouwt, krijgt kinderen. Intussen groeit de twijfel of zijn vader wel zijn biologische vader is. Zijn moeder zal toch niet…?
Lichtzinnig
Vader overlijdt in oktober 2018. Kort na de crematie besluit Arian het zijn moeder op de vrouw af te vragen. ‘Op weg naar haar huis bad ik in de auto: “O God, laat me niet boos worden, laat mij Jezus representeren!” En echt, zodra ze vertelde hoe ik ben verwekt, voelde ik alleen maar pure compassie.’
Je neemt het je ouders niet kwalijk dat ze het verzwegen?
‘Nee. Het is triest, maar wat moesten ze anders? Artsen verboden ouders om iets tegen het kind te zeggen; dat zou schadelijk zijn voor de identiteitsontwikkeling. In feite werden al die ouders gedwongen om tegen hun kinderen te liegen, zo zie ik dat. ‘Het was maar een zaadje’, je moest het vergelijken met bloeddonatie… Hoe kun je als arts zó naïef zijn? Hoe kun je zó lichtzinnig met genetisch materiaal omgaan?
Nog zoiets: het ziekenhuis had aan mijn ouders beloofd dat ze voor een tweede kind dezelfde donor zouden gebruiken. Dat gebeurde niet, mijn broer is intussen mijn halfbroer gebleken. En toen mijn dochter als peuter met hartklachten werd opgenomen, nota bene in datzelfde ziekenhuis, vroegen ze of er hartziekten in mijn familie voorkwamen.’
Heb je bepaalde eigenschappen die je niet bij je ouders ziet?
‘Ik heb altijd wat moeite met mezelf; zo noem ik het. Zeg maar een aanleg tot depressie. Als tiener onderdrukte ik dat met drugs en drank. Na mijn bekering in 1996 zat ik wel eerst een tijdlang op een soort roze wolk, maar ja: je neemt jezelf toch overal mee naartoe. Ook als christen. Ik kreeg diepe schuldgevoelens, meende dat ik tegenover God en iedereen tekortschoot. Dankzij een psychotherapie kan ik daar nu wel mee omgaan. Maar ik vraag me toch af of ik die depressieve aanleg soms van mijn donorvader heb.’
Gelijke rechten?
Donorkinderen horen vaak: ‘Maar je was toch gewenst?’ of ‘Wees blij dat je leeft!’
‘Maar je kunt én blij zijn dat je leeft én het oneens zijn met je ontstaanswijze. Het is een cru voorbeeld, maar in Rwanda lopen jonge mensen rond die in oorlogstijd uit een verkrachting zijn geboren. Toch hebben veel moeders die kinderen met liefde grootgebracht, dus misschien zijn die inmiddels best blij dat ze leven. Maar dat houdt niet automatisch in dat ze verkrachting goedkeuren. Ik wil maar zeggen: het feit dat je gewenst en geliefd was, verplicht je niet tot dankbaarheid voor de manier waarop je bent verwekt.
Overigens vind ik het prima dat je als echtpaar van medische technieken gebruik maakt om een kind te krijgen. Alleen: zodra daar een derde bij nodig is, dus een donor, zou ik persoonlijk liever adoptie overwegen.’
Je schrijft: ‘Het voelt vreemd dat ik zo veel moeite moet doen om erachter te komen wie mijn biologische vader is’.
‘In onze maatschappij praten we voortdurend over gelijke rechten voor iedereen, maar blijkbaar geldt dat niet voor donorkinderen. Ik heb informatie over de donor opgevraagd bij de Stichting Donorgegevens Kunstmatige Bevruchting, kortweg SDKB, een aparte afdeling binnen het Ministerie van VWS. Het antwoord: volgens het ziekenhuis zelf zouden die gegevens allang zijn vernietigd. En dat wordt je dan heel onpersoonlijk meegedeeld, in een ambtelijke brief. Alsof het om een kleinigheid gaat.’
Toch blijf je zoeken. Je staat ook ingeschreven bij meerdere DNA-databanken. Wat verwacht je daarvan?
‘Ik zoek geen vaderfiguur. Ik heb een vader gehad en ik heb mijn hemelse Vader. Maar ik zou zo graag weten van wie ik bepaalde trekjes heb. In mijn eigen vader, de man die me heeft opgevoed, zag ik bijna niets van mezelf terug. Dus ik hoop vooral op herkenning. Alleen: ik was al 42 toen ik hoorde dat ik een donorkind was, dus wie zegt dat mijn donorvader nog leeft?’
Halfbroers- en zussen
‘Weet je wat ik erg leuk zou vinden? Halfbroers en -zussen! Ik heb in 2018 contact gezocht met Stichting Donorkind, een belangenorganisatie voor donorkinderen. Ik ontmoette lotgenoten en zit nu in een besloten Facebookgroep. De meesten hebben via DNA-tests al naaste familie gevonden, maar ik nog niet. Daarin voel ik me soms wel een beetje eenzaam, ja.
Tegelijk put ik weer kracht uit het besef dat God mijn situatie wil gebruiken. Ik vermoed namelijk dat ook in christelijke kringen meer donorkinderen rondlopen dan je zou denken. Hen wil ik graag bereiken met mijn verhaal.’
Jouw eigen vader is altijd blijven zwijgen…
‘Ik heb hem meermalen op de man af gevraagd: “Pa, ben je echt mijn biologische vader?” Zelfs in zijn laatste levensjaar, toen hij met longkanker worstelde. En hij zei: “Ja jongen.”
Zweeg hij uit liefde of uit schaamte? In dít leven zal ik het nooit weten. Maar ik herinner me nog hoe enorm opgelucht mijn moeder was toen ze me eindelijk de waarheid had verteld. Die opluchting had ik hem ook zo gegund. Al hadden we het aan zijn sterfbed maar even kunnen benoemen. Misschien had ik hem kunnen troosten – zeggen dat ik van hem hield, dat hij welkom was bij Jezus – zodat hij iets geruster had kunnen heengaan.’ Met een brok in de keel: ‘Want ik hield van die man. En het gekke is: misschien nu nog wel meer dan toen ik nog niet wist dat ik een donorkind was. Omdat ik nu pas begrijp hoe moeilijk ook hij het ermee had.’
Arian de Wit / ‘Ik mag er zijn – Een zoektocht naar de Vader’
Dit boek is te bestellen via o.a. de website www.ariandewit.nl
Voor praktische vragen kunnen donorkinderen, donoren en ouders zich ook wenden tot de Stichting Donorkind: www.donorkind.nl