Laag hangt de ijle mist die de Veluwe in nevelen hult. Gelig licht van de wassende maan beschijnt de ruggen van de schapen die in dit late uur nog op de been zijn – hun buik en poten zijn aan het zicht onttrokken door de nevelflarden die hei en wei bedekken.
Miljoenen flonkerende sterren laten in stilte hun licht schijnen. Op de grens van bos en zand veroorzaken alleen vallende eikels en een wegschietend konijn wat rumoer.
Plots verbreekt een harde knal de stilte. Fel jaagt het geluid over de zandgronden. Het weergalmt tussen de bomen, baant zijn weg over de heide en weerkaatst dan tegen de bosrand in de nevelige verten. Overal waar het weerklinkt, ontstaat deining. Nachtdieren lijken even hun adem in te houden.
Het geluid uit de Sauer moet tot ver voorbij Staverden te horen zijn. Als het vele lange seconden later is weggestorven, rest alleen wat rook die uit de loop omhoog kringelt.
Verderop ligt, roerloos, een jong hert. Het sierlijke silhouet steekt schril af tegen de koude bosgrond. Diep gaat de jager naast hem door de knieën. Het is een ademloos moment – de synthese van natuur en natuurbeheer.
Gedecimeerd
De meteorologische zomer van 2021 is op weg naar zijn hoogtepunt wanneer Nederlandse media melden dat de Faunabeheereenheid Gelderland op de Veluwe een grote jacht opent. Deskundigen vertellen dat een overschot aan zwijnen en edelherten het domein van het grofwild uit balans dreigt te brengen. Om de natuur en biodiversiteit in balans te houden, is daarom een rigoureuze stap nodig: faunabeheerders, wildbeheereenheden en jagers moeten duizenden dieren afschieten. De zwijnenpopulatie wordt het hardst geraakt: 8800 wroeters moeten verdwijnen. Van de ruim 4600 edelherten mogen er nog 1600 blijven leven. Ook het aantal damherten moet worden gedecimeerd: van de 1100 dieren is er plaats voor hooguit 400 stuks.
Dat klinkt als een ingrijpende beslissing. Herten en zwijnen bepalen immers hét aanzien van de Veluwe. Daar komt bij dat dit niet de eerste keer is dat een deel van de natuurlijke bewoners van ’s lands grootste natuurgebied het veld moeten ruimen. In de afgelopen jaren richtten betrokkenen al vaker het vizier op de dieren. Maar het aantal van bijna 9000 wilde zwijnen komt niet uit de lucht vallen. Wat zegt zo’n beslissing daarom over het wildbeheer in de afgelopen jaren? Welke overwegingen en afwegingen speelden een rol? En welke partijen zijn erbij betrokken?
Levensgevaarlijk
Een voorjaarsavond in april. Dichte bomenrijen onttrekken nationaal jachtschietcentrum Berkenhorst in Elspeet aan het gezicht. Iets verderop houden lage afzettingen met dringende waarschuwingen wandelaars op afstand. Buiten de begaanbare paden ligt namelijk schietterrein. ”Levensgevaarlijk”.
In het westen trekt de zon zich terug achter de horizon. Iets verder naar het noorden springt sierlijk een jong hert over een heining. Een laatste briesje beroert het jonge groene blad. Daarna daalt de stilte neer. Dit is het moment waarop het nachtleven ontwaakt.
Maar vanavond is het bos niet alleen voor de dieren. In kleine groepen hurken mannen en vrouwen in het groen op vooraf afgesproken locaties tussen de struiken. In het jachtschietcentrum kregen ze zojuist instructies voor de jaarlijkse wildstandtelling. Gewapend met pen, papier en een flinke nachtkijker speuren ze nu in de schemer naar de dieren die zich op pad begeven. Elk hert levert een turfstreepje op. Het eindtotaal van alle tweetallen vormt de input voor het officiële faunabeheerplan. Dat wordt later dit voorjaar gepubliceerd en bevat de jachtdoelen voor het komende seizoen.
De telling is een momentopname, erkent Erik Koffeman. De secretaris van Faunabeheereenheid Gelderland is met een klein team verantwoordelijk voor het opstellen van het faunabeheerplan. De cijfers die vanavond worden verzameld, helpen hem om een gerichte schatting te maken van het aantal hoefdieren dat op de Veluwe rondloopt.
Volgens statistieken, gebaseerd op onder meer de draagkracht van de natuur en de verkeersveiligheid, zouden op de Noord-Veluwe –grofweg de streek tussen Elburg, Apeldoorn en Deventer– zo’n 450 edelherten, 900 wilde zwijnen of 2250 reeën mogen leven. Zijn er van de ene soort meer, dan is er minder ruimte voor de andere dieren. Maar de hoefdiertelling van april 2021 laat zien dat er in ieder geval al zo’n 1500 edelherten lopen, daar komen de zwijnen en reeën nog bij. De schatting van dit aantal is nogal conservatief, daarom spreekt Koffeman over een ,ondergrens’’ – het is volgens de faunabeheerder waarschijnlijker dat er nog veel meer grote hoefdieren te vinden zijn.
Ook de driehoek Nunspeet-Harderwijk-Uddel telt wel 1000 herten meer dan betrokkenen wenselijk vinden. Hoe kan dat? Koffeman wijt het aan jarenlange onderschatting. Als reden noemt hij de vele bomen die op de Veluwe staan. „Het is geen open vlakte en dat maakt een juiste telling heel moeilijk. Op een avond als deze zie je dan ook slechts een gedeelte van wat er leeft.”
Als je de aantallen dieren een aantal jaren onderschat, leidt dat in de volgende jaren tot extra dieren die je moet „beheren”, voegt Koffeman er eufemistisch aan toe.
Toch is grofweg een surplus in de telling opnemen volgens de faunabeheerder geen optie. „Je wilt de populatie niet kapotschieten. Maar je moet er wel in snijden, anders loop je al snel achter de feiten aan. Dan wordt het landschap leeggevreten en komt de verkeersveiligheid in gevaar.” Hij verwijst naar de Oostvaardersplassen, waar een wildoverschot de natuur uit balans bracht. „In mijn optiek is de situatie op de Veluwe erger dan daar, maar de bomen verbloemen dat.”
Natuurbeheer vraagt om lastige keuzes, weet Koffeman uit ervaring. Hij verwijst naar een onderzoek van Wageningen University dat stelt dat een gezonde populatie uit minimaal 4000 hoefdieren moet bestaan. „Als wij er 1000 willen, zitten we dus te laag. Maar een grotere populatie is op de beschikbare oppervlakte niet haalbaar, want daardoor komen andere diersoorten in het gedrang.” Hij ziet dat het aantal mollen op de Veluwe afneemt doordat er minder te eten voor hen overblijft. „Zwijnen kapen de regenwormen voor hun neus weg, terwijl die een belangrijke voedingsbron voor mollen zijn.”
Dus moet er volgens de faunabeheerder door mensen worden ingegrepen. „We hebben in Nederland een niet-natuurlijk systeem. Op de wolf na kennen de grote hoefdieren hier geen natuurlijke vijanden. De jacht vervangt de rol van die predatoren.” Daarbij spelen wel menselijke factoren een rol, erkent hij. „Roofdieren zijn opportunisten. Die gaan voor de gemakkelijkste prooidieren, die het meest voorhanden zijn. Wij kijken naar de kwaliteit van de dieren en of er een mooie populatieopbouw is. Wij hanteren menselijke normen.” Dat betekent in de praktijk dat niet alleen zwakke dieren worden gedood, maar ook jonge en krachtige dieren die het prima zouden kunnen opnemen tegen dierlijke jagers. Een mooi gewei is dus geen goed geweer, een mooie vacht een even onzekere garantie.
Het hanteren van „menselijke normen” heeft een keerzijde, leren de gesprekken met tal van betrokkenen. Er zijn aantijgingen over gesjoemel met de wildcijfers en voorbeelden van wildbeheereenheden die extra regels opleggen aan jagers, waardoor het praktisch onmogelijk wordt om wild te schieten.
„De wildaantallen in de hoek tussen Staverden en de A28 kloppen al vijftien jaar niet”, vertelt grofwildcoördinator Gerrit-Jan Spek, verantwoordelijk voor het grofwild op de Veluwe. De opmerking past bij verwijten over faunabeheerders die de jaarlijkse wildtellingen traineren om te voorkomen dat prachtige edelherten op de korrel worden genomen. Spek: „Blijkbaar zijn er partijen die niet de intentie hebben om écht in kaart te brengen hoe veel wild er rondloopt.”
Mastoogst
Het is guur op de Stakenberg in Elspeet als Spek zijn verhaal doet. Regen en wind houden burgers binnen. Slechts af en toe passeert er een auto. Een onverhoedse rukwind blaast rode, gele en bruine bladeren van de eiken en beuken. Zacht tikkend belanden een paar eikels op het mos. In het bos hangt een geur van schimmels.
De mastoogst is slecht dit najaar. Jarenlang kregen zwijnen in de herfst miljoenen kilo’s aan eikels en beukennootjes voor de kiezen, maar door het natte voorjaar van 2021 rekenen deskundigen met slechts een kwart van de oogst uit vorige jaren. En dat is volgens Spek misschien nog wel te rooskleurig ingeschat: veel beukennootjes die vallen, blijken ook nog eens onvolgroeid.
„De Veluwe is uit balans”, constateert de inwoner van Vaassen met spijt in zijn stem. Dat de mastoogst slecht is, is simpelweg een feit. Maar dat er op de Veluwe bijkans alleen nog eikels en beukennootjes te vinden zijn, dat valt toch voor een groot deel de grazers toe te schrijven. „Edelherten, damherten, wilde zwijnen: ze eisen allemaal hun tol.” Spek wil de dieren niet over één kam scheren, maar ziet hoe ze stuk voor stuk hun bijdrage leveren aan overbegrazing van grote delen van de Veluwe.
Toch verwijt Spek in eerste instantie niet de dieren de kaalslag. „De Veluwe was ooit een soortenrijk boslandschap”, vertelt de kenner van de lokale flora en fauna. „Maar Veluwse bewoners verschraalden hun leefomgeving en bestreden zachte loofboomsoorten omdat ze die niet konden gebruiken voor houtwinning. Wat nu nog op de Veluwe groeit, zijn voornamelijk bomen en gewassen die de uitgemergelde bodem verder laten verzuren.”
Planten die de grond wél helpen ontzuren, staan boven aan de menulijst van de herten en zwijnen. Zij doen zich er graag tegoed aan omdat ze gezond en licht verteerbaar zijn. Maar dat is funest voor de natuur, vertelt Spek. „Doordat de dieren de kiemplanten opeten, kunnen deze niet meer uitgroeien. De herten en zwijnen zijn bovendien met zo velen dat ze de terugkomst van allerlei planten en de bijbehorende organismen blokkeren.”
Het leidde zelfs in voedselrijke jaren tot een onbalans tussen boomvruchten enerzijds en grassen, kruiden en bodemdieren anderzijds. Dus zitten de toeristentrekkers van de Veluwe al enkele jaren noodgedwongen op een dieet dat zich nog het beste laat vergelijken met fastfood – met minimale mineralen en vitaminen en maximale vetten. Het is even lekker, maar ligt daarna zwaar op de maag.
Dat de overvloedige regenval in het voorjaar tot een slechte mast leidde, vergroot de druk op de natuur des te meer, constateert Spek. „Nu er geen eikels en beukennoten zijn, hebben de dieren nog meer grassen, kruiden en bodemleven nodig.”
Vroeger tierden zevenblad, smalle weegbree en bramen hier, op de grens van Nunspeet en Ermelo, volgens Spek welig. Ze werden vermalen door hongerige hoefdieren, die zich ook nog eens overvloedig voortplantten en daarmee de scheefgroei versnelden. De hazelaar en linde, belangrijk voor herstel van de bodembalans, verdwenen. Spek neemt de gevolgen tot ver buiten het bos waar. „Op grote delen van de Veluwe bloeit de braam niet meer. De goudvinken in mijn tuin laten zien hoe belangrijk bloeiende en vruchtdragende bramen zijn. Zelfs in de winter bieden die nog voedsel in de vorm van pitten.” In het leefgebied van de zwijnen is het voedsel echter niet meer te vinden. Volgens de grofwildcoördinator staan inheemse soorten „te trappelen” om terug te komen. „Op plekken waar de herten en zwijnen nu niet kunnen komen, bloeien ze weer op. En dat herstel kan wonderbaarlijk snel gaan.”
Maar als inheemse boomsoorten, zoals de boswilg en ratelpopulier, zich na jaren van afwezigheid weer laten zien, zijn ze vooral kwetsbaar. Te midden van alle naaldbomen vormen ze namelijk een delicatesse voor edelherten. Die doen zich er massaal aan tegoed en voorkomen daarmee dat de bomen tot volle wasdom kunnen komen. „We mogen ons dus wel achter de oren krabben”, sombert Spek.
Wildongelukken
Toch krabben op dit middaguur alleen de dieren. Aan de rand van de doorgaande weg tussen Nunspeet en Elspeet, grofweg zo’n halve kilometer verderop, zoeken een moederzwijn en haar drie biggen in de berm naar voedsel. De schrale oogst van eikels en beukennootjes bezorgt ze al voor het vallen van de avond een knorrende maag. De zure nasmaak van de vorige nacht veroorzaakt daarbij inwendig ongemak. Op zoek naar vulling en verlichting begeven ze zich daarom steeds verder richting de bewoonde wereld om zich tegoed te doen aan planten en dierlijke eiwitten.
Het is een waagstuk voor de dieren. In oktober registreerde Spek, die vroeger met de lokale politieagent in Elspeet het aantal aanrijdingen met wild bijhield, een „historisch hoge piek” in wildongelukken.
Blikschade is echter niet de enige schade die de dieren aanrichten. Herten en zwijnen laven zich ook graag aan de gewassen in de „landbouwenclave”, zoals de akkerbouwers rond Elspeet in vaktermen worden genoemd. Cijfers van Bij12, de uitvoeringsorganisatie die onder meer de faunaschade voor alle provincies in Nederland afwikkelt, laten zien dat op de Noordwest-Veluwe in de afgelopen vier jaar bijna 950.000 euro werd uitgekeerd aan boeren die wildschade op hun akkergronden meldden.
Dat bedrag dekt niet de ruim 1 miljoen euro aan schade die de boeren in totaal claimden. De agrariërs moesten zelf financieel bijspringen. De kosten voor afrasteringen om wild van hun land te houden –soms zonder noemenswaardig effect– kwamen ook voor eigen rekening.
Grofwildcoördinator Gerrit-Jan Spek kan maar één conclusie trekken. De Veluwse biotoop is zo uit balans geraakt dat wildbeheer –en dus jacht– onvermijdelijk is. Alleen zo kan de natuur herstellen.
Overpopulatie
Tientallen kilometers verderop op de Veluwe cruiset de boswachter van Staatsbosbeheer in zijn donkergroene Volkswagen Amarok over de Veluwse zandgronden. Uren zou Bart Smit kunnen praten over de Veluwse bossen en zijn bewoners. Over grote en kleine biggenworpen. En over graasdrukmonitoring, vraatlijnen en bosbouwschade. Maar aan het einde van het gesprek sluipt er toch wat voorzichtigheid in zijn stem. Want wildbeheer mag dan onvermijdelijk zijn, het blijft een gevoelig thema.
Toch wil Smit het onderwerp niet mijden. In de habitat van hert en zwijn ziet hij met eigen ogen de gevolgen van overpopulatie.
Smit zag hoe het vele voedsel in goede mastjaren zich vertaalde naar hoge reproductiecijfers. Jonge biggen kwamen zo snel op gewicht, dat ze zich eerder dan gemiddeld voortplantten. „Zeugen wierpen bovendien soms wel acht biggen. Dat zijn grote worpen. Een populatie kan daardoor in een jaar met 300 tot 400 procent toenemen.”
Vroeger was het vrij normaal dat er af en toe een arm mastjaar was, mijmert Smit achter het stuur. „Dat hielp om de populatie klein te houden. Als er minder te vreten valt, komen de zwijnen dichter bij de bewoonde wereld en zijn ze langer actief.”
De boswachter is voorzichtig om de goede mast toe te schrijven aan een veranderend klimaat, maar bespeurt wel een tendens. „Het is minder koud dan vroeger en de warmteperioden houden langer aan. Dat kan een rol spelen.”
De slechte oogst aan eikels en beukennoten maakt de jacht dit jaar wel wat gemakkelijker, erkent Smit. Een deel van de zwijnenpopulatie sterft daardoor een gewisse hongerdood; een ander deel versuft door het gebrek aan voeding en vormt daardoor een gemakkelijker prooi.
Edelherten ondervinden door hun gevarieerdere menu minder last van de magere mast, maar dat biedt niettemin weinig levensgaranties. In zijn domein ziet Smit hoe hertenkalveren ten prooi vallen aan de wolf. De nieuwkomer in het Veluwse ecosysteem jaagde de afgelopen jaren gretig op de jonge herten. Zij vielen massaal ten prooi aan de predator, die zich sinds een jaar of vier op de Veluwe heeft gevestigd. Het gevolg ervan is dat Smit nog nauwelijks hertenkalveren waarneemt.
Toch maakt de boswachter zich weinig zorgen over de toekomst van de fauna. „Wild wil altijd overleven”, zegt Smit. „Het vindt wel een manier.”
Natuurgids
Terug naar het hartje van de Veluwe. Dagenlange regenval heeft daar de paden in het Leuvenumse Bos veranderd in grote modderpoelen.
Nu het even droog is, wagen hondenbezitters, ouders met kinderen en toeristen zich nog net voor zonsondergang in het oude loofbos om te genieten van sprengen en beken. Het ijsvogeltje –al jarenlang een vaste bewoner van dit gebied– laat zich vanavond niet zien.
Een natuurgids ziet zijn kans schoon en grijpt de eerste droge zomeravond in weken aan om zijn verhaal te doen aan iedereen die het maar wil horen. Met foto’s en voorwerpen geeft de gids passanten aanschouwelijk onderwijs over de lokale flora en fauna. Uit een bruinhouten kist steken skeletten van herten- en reeënkoppen, sommige met het gewei er nog op. ”Jagen is dodelijk” vermeldt een sticker in koeienletters.
Het enthousiasme van de gids is aanstekelijk. Voorbijgangers krijgen een sporenkaart met hoefafdrukken van alle wilde dieren die ze tegen kunnen komen. Stoere jongens kiezen zonder uitzondering voor een kaart met wolvenprenten.
Van het enthousiasme van de gids is enkele weken later echter niets meer over. Als hem gevraagd wordt naar zijn visie op de jacht, volgt een minutenlange tirade over jagers en de jacht.
Hij spuwt zijn gal over de laksheid waarmee grondbezitters hun erfscheidingen zouden bijhouden. Zeker in een dorp als Elspeet, waar mensen streng zijn in de leer maar geen enkele moeite hebben met het doden van dieren. „Laatst werd er een afrastering vernield bij Laag Kerpel”, fulmineert de natuurliefhebber. „En wat is het gevolg? Dat er weer extra dieren moeten worden afgeschoten. Zo lang zij geen stem hebben, ben ik hun stem.” Anoniem, dat wel.
Angst
In de discussie over de jacht die in Nederland wordt gevoerd, lijken voor- en tegenstanders zich te hebben ingegraven. Telefoongesprekken en persoonlijke gesprekken die voor dit artikel zijn gevoerd, maken de wederzijdse angst bijna tastbaar. Jagers en voorstanders, hoe pragmatisch ook, willen alleen een gesprek voeren om achtergrondinformatie te geven of op voorwaarde van anonimiteit. Ze kennen de verhalen van medestanders die na een media-optreden het leven zuur werd gemaakt door tegenstanders. Sommige jagers verwijzen linea recta naar belangenorganisaties. Andere partijen openen een gesprek met een charmeoffensief waarin de nadruk ligt op de duurzaamheid en diervriendelijkheid van hedendaagse jachttechnieken. Herhaalde pogingen om een jager te vinden die zijn verhaal wel openlijk wil doen, lopen op niets uit.
Tegenstanders spreken op hun beurt bijna zonder onderscheid over de rechten van dieren en verafschuwen jagers. „Nederlandse jagers staan nergens voor”, fulmineert de natuurgids uit het Leuvenumse Bos. „Als ze niet te beroerd zijn om een levend wezen te schieten, waarom zouden ze dan een mens sparen? En bovendien durven ze alleen het gesprek te voeren met hun geweer aan de hand.” Dat zijn geestverwanten niet zijn gespeend van intimiderende praktijken lijkt hem billijk. Jagers moeten koste wat kost worden gestopt. Zij zijn de hedendaagse Nimrods, die met hun gewelddadige praktijken het rijk der dieren zonder scrupules om zeep helpen.
Pseudoniem
Toch doet niets in de woonkamer van Freek Jansen denken aan de geweldenaar uit Genesis 10. Zwijnentanden, herten- en reeënschedels en andere parafernalia sieren de woonkamer van de bescheiden jager. Jansen maakt geen geheim van zijn hobby, maar zag in de afgelopen jaren te vaak hoe het sterke negatieve sentiment rond de jacht –met onderlinge rivaliteit en tegenstanders die er niet voor terugdeinzen om jagers openlijk te bedreigen– voor onrust zorgde. De Veluwse jager is er niet van overtuigd dat zijn verhaal daar verandering in brengt. En al vreest hij niet direct represailles van dierenrechtenactivisten, veiligheidshalve doet hij zijn verhaal alleen onder een pseudoniem.
De jacht werd hem met de paplepel ingegoten, vertelt Jansen. „Als mijn vader vroeger met bekenden uit de buurt op klein wild ging jagen, deed ik mee als drijvertje om de dieren in beweging te krijgen.” Later behaalde hij zelf zijn jachtakte en kreeg hij zijn eigen jachtveld. Daarop verzorgt hij samen met agrariërs het wildbeheer en de schadebestrijding.
Vooral dat laatste is een belangrijk onderdeel van de jacht, vertelt de jager. Als hij zich ’s avonds in zijn jagerspak hijst en met zijn kogelbuks naar zijn jachtveld begeeft, ziet hij met eigen ogen hoe de dieren gewassen vertreden en toppen uit de groeiende maïs vreten. Wat beschadigd is, groeit niet meer en levert de boer geen voer meer op voor zijn eigen dieren. Vandaar dat allerwegen wordt aangedrongen op een effectief jachtbeleid. Maar lukraak schieten zit er niet in, benadrukt Jansen. „Er zit een hele organisatie achter.”
De jager vertelt hoe regionale wildbeheereenheden het wildbeheerplan, dat de faunabeheereenheid in het voorjaar opstelde, handen en voeten geven. Ze maken een onderverdeling voor elk jachtveld en stellen aanvullende restricties. Pas als een dier aan alle voorwaarden voldoet, mag de jager het schieten.
En dus gebeurt het meer dan eens dat de Veluwenaar onverrichter zake terugkeert van zijn jachtveld. Want hoeveel roodwild er ook mag lopen, hij kan het zich niet permitteren om een hinde te schieten als de regels voorschrijven dat het een hert moet zijn. Of om een zogende zeug op de korrel te nemen. Doet hij dat wel, dan kan hij zijn jachtvergunning op zijn buik schrijven.
Al die beperkingen vereisen niet alleen nog meer omzichtigheid van jagers, ze beperken ook het aantal dieren dat in de praktijk kan worden geschoten. Daardoor blijven er –faunabeheerplan of niet– jaarlijks veel dieren buiten schot. Ze planten zich voort en komen, samen met hun jonge kroost, in een volgend jaar opnieuw voor in de wildcijfers, die daardoor opnieuw uit de pas lopen.
Alle restricties vragen een gedegen voorbereiding van de grijzende jager. „Je bent het hele jaar al aan het inventariseren”, vertelt Jansen. „Waar bevindt het wild zich, waar leven de dieren, waar komen ze uit de dekking en waar betreden ze je veld?” Op basis van observaties richt hij plekken in waar hij bij invallende schemering hongerige herten de pas kan afsnijden.
Hoogzit
Zo komt het dat Jansen zich deze avond verdekt opstelt in de buurt van een stuk akkerland. Een windvlaag voert van over de velden een lichte bosgeur aan.
Waakzaam scant de jager de omgeving. Enkele avonden wachtte hij tevergeefs op de grote grazers, maar deze avond is het raak. Kort na het invallen van de duisternis verraden geritsel en het gekraak van brekende takken de nadere komst van een roedel herten. Even later springen de dieren uit de dekking. Nietsvermoedend begeven ze zich naar het akkerland. In de hoogzit –een geïmproviseerde jachthut– stijgt de spanning tot een hoogtepunt.
Nauwkeurig observeert de jager de roedel. Dan richt hij zijn buks. Toch nog onverwachts snijdt een schot de stilte aan flarden. Even heerst er verwarring op het land, dan eten de herten rustig verder. Enkele meters naast hen ligt roerloos een donkere schim op de grond. De prikkelende geur van kruitdamp drijft langzaam weg.
„Je schiet nooit midden in een roedel”, doceert Jansen later. „Als jager probeer je natuurlijke selectie na te bootsen. Een prooidier pakt altijd een beest achter uit de roedel.” Zelf richtte zijn vizier daarom op een ”spitser” – jargon voor een hertenkalf van een jaar met een beginnend gewei. Het buitenbeentje stond in de hiërarchie nog laag op de ladder en viel op doordat het aan de rand van de roedel graasde.
Na het dodelijke schot duurt het nog zo’n twintig minuten voordat de herten vertrekken en Jansen zijn hoogzit verlaat. In het donker knielt de jager bij de doodstille gedaante. Uit zijn zak diept hij een wildmerk op. Zorgvuldig bevestigt hij het aan het gevallen hert. Het bijbehorende nummer moet thuis worden gemeld bij het wildbeheer, dat daardoor direct weet hoe de wildstand ervoor staat. Daarna ontweit de jager zijn prooi. Met een scherp mesje snijdt hij de buik open; nachtvogels, vossen en zwijnen mogen zich voeden met de ingewanden van de spitser. De rest van het dier belandt in de kar achter de auto. Een paar uur later hangt in een koeling op de Veluwe een karkas te rijpen. Wat straks rest zijn hertenbiefstuk, gehakt en een stoofpotje.
De volgende dag staat in een bescheiden Veluwse keuken een grote pan op het vuur. Erin ligt de kop van de spitser. Heet water weekt huid en haar los van de schedel. Daarna bleekt de jager de kale schedel met waterstofperoxide. De resten krijgen een plaats op een plankje naast de andere trofeeën in de woning. Jansen kijkt er even peinzend naar. „Ik had toch een band met het dier.”
Een heldere volle maan beschijnt het weiland aan de rand van Staverden. Op het zandpad, dat de natuur scheidt van de bewoonde wereld, drommen mensen samen. Nog geen 100 meter verderop komt een groepje hinden uit de dekking. Met een sierlijke sprong nemen de dieren de afrastering die de bijna rijpe maïs moet beschermen tegen hongerige indringers.
Van heinde en verre klinkt de machtige burl van bronstige herten. In het holst van de nacht verdedigen zij hun habitat en proberen ze vriend en vijand te imponeren. De oergeluiden, die uit het diepst van hun lichaam lijken te komen, houden soms minutenlang aan en rollen van links naar rechts door de verder stille nacht. Sommige toeristen legden honderden kilometers af in de hoop met eigen ogen te zien hoe de machtige herten hun gewei in de nek leggen en stoom afblazen. Ze worden niet teleurgesteld.
Urenlang houdt het geburl aan. Dan begeven herten en hinden zich weer in de dekking. Wat zich daar afspeelt, laat zich alleen maar raden. Nog een paar maanden. Dan treedt een nieuwe generatie aan.
Dit artikel werd mede mogelijk gemaakt door het Steunfonds Freelance Journalisten en verscheen in het RD Magazine van 15 januari 2021.
OpeningsFoto: © David Selbert