Dominicanes Joy van der Werf (1934 – 2022): ‘Uitsterven? Nee, wij spreken liever van voltooien’

Welkom! was het allereerste woord dat Joy van der Werf tot mij sprak. We bevonden ons in de aula van het Dominicanenklooster te Zwolle, waar ik een cursus Geloofscommunicatie zou volgen binnen het leerhuis dat inmiddels het Thomashuis heette. Joy was een van de cursusbegeleiders. Het moet ergens halverwege de jaren negentig zijn geweest.

Ons contact breidde zich uit en verdiepte zich. In 2013 nam Joy afscheid van het klooster Zwolle, evenals haar medezuster Baptiste Tuin o.p. Twee sociaal bewogen en bevlogen vrouwen, die met liefde gehoor gaven aan de roep van hun congregatie: terug naar de bakermat, waar ze decennia geleden hun religieuze leven begonnen.
Destijds vormde hun vertrek de aanleiding voor onderstaand interview, dat ik graag herpubliceer als hommage aan beiden.
Aan Baptiste, die haar kloosternaam eer aandeed door mij op 24 augustus 1997 te dopen.
En aan Joy, die daarbij mijn doopgetuige was.

‘Het klooster in’

Op schrift worden ze doorgaans formeel aangeduid als zuster Joy van der Werf o.p. en zuster Baptiste Tuin o.p. Dat ‘o.p.’ staat voor Ordo Predicatorum: de Orde van Predikers, een aanduiding voor de dominicanen. Maar binnen het klooster en de bijbehorende parochie spreekt iedereen familiaar over Joy en Baptiste. Met een eerbiedige ondertoon, dat wel. Want beiden waren respectievelijk al dertig en zeventien jaren krachtig en sprankelend aanwezig binnen kerkelijk Zwolle. Joy van der Werf (1934) als kerkmusicienne en vormingswerker, Baptiste Tuin (1940) als voorganger en theologe. Beiden fungeerden ze ook als cursusleiders in het zogeheten ‘Thomashuis’, een leerhuis verbonden aan het rectoraat Sint Thomas van Aquino.

Iedere katholiek kent het stereotype van traditioneel-roomse gezinnen, waarbinnen die éne kloosterling de trots van de familie was. Ook Baptiste Tuin en Joy van der Werf kennen het: ‘Naast die trots gaf het een gevoel van veiligheid, omdat er dan altijd iemand was om voor de familie te bidden.’

Toch ging het bij henzelf totaal anders. Hun ouders reageerden allesbehalve enthousiast op de kloosterplannen van hun dochters.
Baptiste Tuin: ‘Tróts? Mijn moeder was er eerst heftig op tegen! Zelf was ze niet katholiek, en ik was van zes kinderen al de derde die het klooster in wilde. Wat we alle drie trouwens onafhankelijk van elkaar hadden besloten, en we kozen ook voor verschillende kloostergemeenschappen. Maar kennissen riepen steevast: ‘Aha, dus jij volgt het voorbeeld van…?’ Dan werd ik nijdig: onzin, ik besliste toch zélf!’

Joy van der Werf: ‘Bij mij thuis stonden ze ook niet te juichen. Zestien was ik toen ik mijn wens te kennen gaf. Ik had nog helemaal niet over de praktische consequenties nagedacht, ik wist alleen dat ik ‘het klooster in’ wilde. Mijn vader probeerde dat eerst uit mijn hoofd te praten. En mijn oudste zus bezwoer mij dat ik me vooraf althans goed zou informeren over de verschillende kloosterorden: “Want er zitten kréngen tussen…!” Uiteindelijk was het mijn heeroom die zei: “Nou, op Java heb ik dominicanessen ontmoet en dat leken me heel redelijke mensen.” Dus ging ik bij de dominicanessen kijken. En ja, toen ik ze de Completen hoorde zingen en die habijten zag, was ik gelijk verkocht. Maar ik koos toen vooral voor dié speciale congregatie, met díe sfeer.”

Verkering

Als negentienjarige trad Joy van der Werf in bij de Dominicanessen van de Heilige Familie van Neerbosch, zoals de congregatie officieel heet. Baptiste Tuin was ‘al’ drieëntwintig, toen ze zich bij de Dominicanessen van de Heilige Catharina van Siena van Voorschoten voegde. Baptiste: ‘Als kind wou ik priester worden, maar daar werd door mijn broers hartelijk om gelachen: dat kón immers niet! Toen besloot ik: nou, dan word ik onderwijzeres. En nadat ik mijn hoofdacte had gehaald, heb ik eerst drie jaar ‘gewoon’ voor de klas gestaan. Ik had toen ook nog verkering joh, met een jongen van Ameland…! Maar op een zeker moment besloot ik toch om in te treden.’

Wat bezielde deze jonge vrouwen om op eigen initiatief een kloosterleven te leiden, met alle regels en begrenzingen van dien?
Voor Joy van der Werf was het merendeels een kwestie van gevoel en intuïtie. “Bij ons op school was één zuster die voor mij als identificatiefiguur fungeerde. Er hing iets van mysterie om haar heen; zij was ‘van God’, zo voelde ik dat. Ze was ook heel onthecht van de materie. Zo kon ze zich na de maaltijd niet eens meer herinneren wat ze had gegeten: “Ik zou het niet weten, ’t was rood…” Dat vond ik gewéldig! Dezelfde soort ontroering voelde ik bij één bepaalde kapelaan. Als ik hem stiekem gadesloeg wanneer hij liep te brevieren, bekroop mij telkens de gedachte: hij wandelt met God.’

Baptiste Tuin: ‘Dat mysterieuze wat Joy nu beschrijft, heb ik zelf niet zo ervaren. Maar ik had al sinds mijn kleutertijd bij de zusters dominicanessen op school gezeten. En ik vond het gewoon prettige mensen, heel goede opvoeders ook. Dat zag ik vooral later in het internaat, aan de natuurlijke manier waarop ze met Antilliaanse meiden omgingen. Die kwamen dan voor vier à vijf jaar naar Nederland, om hier hun middelbare school te doen. Nou, ik heb nooit gemerkt dat de cultuurverschillen een probleem vormden. Dus mijn keuze voor de dominicanessen is op een tamelijk vanzelfsprekende manier van jongs af aan gegroeid.’

Experiment

De zestiger jaren waren een roerige periode, niet in de laatste plaats voor de Rooms-Katholieke Kerk. Na het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) zette paus Johannes XXIII de ramen wijd open: tijd voor frisse lucht, voor vernieuwing! Vele kloosterlingen traden zelfs uit.
Zo niet Baptiste Tuin en Joy van der Werf. Wel was Joy wel intensief betrokken bij een buitenkloosterlijk experiment: een leefgroep van zeven eigenzinnige dominicanessen in de stad Nijmegen.
‘Achteraf bezien was het typisch jaren zestig: een woongroep zonder priorin, waarbinnen iedereen evenveel inspraak had,’ blikt ze terug. ‘De gelofte van gehoorzaamheid was vertaald in gehoorzaam zijn aan elkaar.’

Dat dit niet altijd meeviel, laat zich raden: ‘Zo was er iemand die meteen riep: “Alsjeblíeft geen psalmen meer!” terwijl de psalmen mij juist heel dierbaar waren. Zoals ook het habijt mij lief was… Maar ja, anderzijds vond ik het ook logisch om je kleding aan te passen wanneer je in de stad tussen de andere mensen woont.’
Soberheid was troef, benadrukt ze: ‘We behielpen ons bewust met oude meubels die we op de zolders van het klooster hadden gevonden. En ik herinner me hoe we ooit twee langdurige groepsgesprekken hebben gewijd aan de vraag hoe we Kerstmis gingen vieren. Om tenslotte uit te komen bij een onversierde groene boom en boerenkool als diner. Want de geboorte van Jezus voltrok zich immers ook in alle stilte en eenvoud? Ja, nu klinkt het bijna komisch. Maar het paste helemaal in de tijdsgeest: bestaande gewoontes heroverwegen, alles opnieuw willen bekijken.’

Mannenbolwerk

Naderhand ontstond binnen het Zwolse klooster een aparte vrouwengemeenschap die de naam Kohèlet kreeg, Hebreeuws voor Predik(st)er). Er bestaat namelijk een theorie dat het Bijbelboek Prediker eigenlijk door een vrouw zou zijn geschreven. De vrouwengroep noemde zich zo, omdat ze introk bij het mannenbolwerk van ‘predikheren’ zoals de dominicanen wel worden genoemd. Speerpunt van de orde is namelijk de prediking, lees: intensieve Bijbelstudie, gekoppeld aan verkondiging van én dialoog over interpretaties.

Kohèlet praktiseerde het vrije communiteitsleven en beperkte zich daarbij niet tot dominicanessen, vertelt Joy van der Werf. ‘Verschillende vrouwen sloten zich in de loop der jaren bij ons aan, voor korte of langere tijd. Om op verhaal te komen, om zich te bezinnen op een kruispunt in hun leven. Kohèlet fungeerde soms ook gewoon als opvang; zo hebben we een tijdlang een Iraanse vrouw in ons midden gehad.’
Binnen Kohèlet had elke nieuweling ook meteen recht van spreken. ‘Dat is heel vruchtbaar gebleken. Want iemand met een onbevangen blik kan verrassende vragen stellen. Bijvoorbeeld “Waarom bidden jullie eigenlijk niet de rozenkrans?” Tja, dan ga je daar toch opnieuw over nadenken.’

Ook Baptiste Tuin bewaart warme herinneringen aan Kohèlet. ‘Als ik moet samenvatten wat het leven in Zwolle mij gegeven heeft, dan komen er twee woorden in mij op: ruimte en kritisch. Ik heb hier de ruimte gekregen om mijn pastorale talenten te ontwikkelen. En er was veel ruimte om elkaar kritisch te bevragen, zowel in kerkelijk opzicht als binnen Kohèlet. Dat heb ik als heel bijzonder ervaren. Dus ja, ik laat hier veel achter. Maar ik weet dat ik straks ook weer dingen terugvind. Mijn congregatie in Voorschoten heeft mij altijd alle kansen geboden om mezelf te ontplooien. Daarom ben ik nu graag bereid om in te gaan hun beroep en terug te keren naar het Moederhuis.’

Voltooien

Dat in Nederland steeds minder kloosterlingen overblijven, willen de dominicanessen vooral op een positieve manier bekijken.
‘Natuurlijk is daarover veel verdriet geweest,’ erkent Baptiste Tuin. ‘En natuurlijk zijn er praktische zorgen: wat gebeurt er hierna met de kloosters…?’
Maar het woord uitsterven doet onrecht aan deze ontwikkeling, vult Joy van der Werf aan: ‘Wij spreken liever van voltooien.’ En nee, dat is geen krampachtig eufemisme: ‘Veel congregaties in Nederland zijn halverwege de negentiende eeuw ontstaan met als doel ‘de noden van de tijd’ te lenigen. In feite was dat heel emancipatorisch: de dominicanessen zetten zich in voor meiden die geen onderwijs kregen, voor ongehuwde moeders, voor vrouwen die net uit de gevangenis kwamen. Dat was toen echt pionierswerk. Maar in de loop van de vorige eeuw zijn die taken geleidelijk overgenomen door de overheid. Daar heeft de maatschappij geen dominicanessen meer voor nodig. Daarover kun je natuurlijk gaan zitten simmen. Maar je mag het ook aanvaarden in dankbaarheid.’
Baptiste Tuin: ‘En wat mij verrast, is dat ook veel oudere zusters er precies zo over denken. Boven de voordeur van mijn Moederhuis in Voorschoten staat nog altijd de Bijbeltekst: “Dominus qui incepit, ipse perficiat – De Heer zal voltooien wat Hij begonnen is”. Nou, dat zal Hij ons dan straks wel laten zien.’

Joy van der Werf o.p. overleed op de avond van 17 november, haar geboortedatum. Op de dag daarvoor deed een nieuwe zuster haar tijdelijke professie als dominicanes.

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.