Rondlopen in Ur – daar waar de profeet Abraham geboren is. Het overkwam me zomaar op reportagereis in Irak. Want dankzij de relatieve rust, waarin geen van de politieke partijen momenteel belang heeft bij destabiliserend geweld, kan je als toerist op ontdekkingsreis.
Zo’n vijf eeuwen lang was Ur het centrum van de Sumerische dynastieën, waar het schrift is uitgevonden, verstedelijking begon en de macht van een centrale staat. Het trok handelaren uit de verre omtrek, tot aan de Middellandse Zee en India. Tot de bloeitijd voorbij was en het zand de stad vele eeuwen verborgen hield.
De paus kwam er bijna een jaar geleden bidden, bij de opgraving van wat Abrahams huis moet zijn geweest. En sindsdien kan je er als toerist ook makkelijker komen. Er is zelfs een souvenirwinkeltje geopend – maar geen café waar de vermoeide bezoeker kan bijkomen. Bovendien is er voor de gemiddelde toerist die geen archeoloog, historicus of classicus is niet zoveel te zien.
Behalve het ziggurat misschien, een 4000 jaar oude Sumerische tempel. Abraham moet in zijn tijd dagelijks naar dit massieve gebouw hebben opgekeken, en het onderste deel doorstond de tand des tijds. Helaas ontbreken aansprekende uitleg over de functie ervan en tekeningen van hoe het er ooit uit heeft gezien, om deze plek voor 21ste-eeuwse bezoekers tot leven te brengen. Dat het imposante gebouw ooit een getrapte pyramide was met bovenop een tempeltje voor de godin van de Maan, Nanna, bijvoorbeeld. Dat ze vijftien eeuwen later herbouwd is, maar dat de toen gebruikte bouwmethode de tijd minder goed doorstond. En dat ze omgeven was door paleizen en woningen, waar ook tal van groepsgraven zijn gevonden van rijken met hun slaven.
Nu is er alleen een zandvlakte over, met hier en daar wat opgravingen waarvan het voor de bezoeker onduidelijk is wat ze zijn. Ur heeft eigenlijk maar een grote opgraving gekend, in de jaren twintig en dertig. Oorlogen en geweld hebben de archeologen lange tijd weggehouden, maar sinds 2015 zijn er weer Britten en Amerikanen aan het graven.
Dat Ur zo’n 2200 jaar geleden in onbruik raakte heeft vooral te maken met het feit dat de Eufraat, een van de twee levensaders van Irak, een nieuwe loop zocht. Nu stroomt de rivier enkele kilometers verderop voorbij. Dat is echter tevens de reden dat deze historisch zo belangrijke plek verschoond is gebleven van een paleis dat dictator Saddam Hoessein voor zichzelf liet bouwen. Die bouwde zijn vele paleizen het liefst aan het water.
Daarom staat er wel een op de heuvel die uitkijkt over de ruïnes van Babylon, de andere historische toplocatie die ik bezocht. Een dorp van 120 families moest plaats maken voor een megalomaan gebouw, dat na Saddams val in 2003 is leeggeroofd en volgeklad met graffiti. Het stempel dat Saddam gedrukt heeft op Babylon, met zijn grootheidswaanzin waarin hij meende zich te kunnen meten met de Babylonische koningen, is echter minder goed uit te krassen.
In plaats van de ruïnes uit te graven, liet hij bovenop de ondergrondse resten van de zes meter hoge muren nieuwe muren bouwen, in de zakelijke kilheid die gebouwen uit de periode van zijn Baathpartij kenmerkt. Alleen de delen van de oude paleisstad die met rust werden gelaten, zoals het labyrint dat vijanden buiten moest houden en de oude koningspoort, ademen nog de sfeer van de Babylonische koningen.
Trots op zijn werk kopieerde Saddam bovendien de eeuwenoude gewoonte om her en der een steen te graferen met de naam en gegevens van de heerser. Koning Ur-Nammu deed dat in Ur, en Nebukadnezar, maar ook eerdere koningen, lieten hun stempel achter op stenen in het oude Babylon. Van de Griekse koning Alexander de Grote, die beide plaatsen verbindt, zijn dit soort inscripties niet gevonden. Toch woonde hij acht jaar in Babylon en stierf er. In Ur is wel een tablet gevonden dat zijn halfbroer Philip Arrhidaeus noemt.
Dat beide locaties na al die eeuwen nog deels overeind staan heeft te maken met de bouwmethode die in Irak eeuwenlang in zwang is geweest. Daarbij werden stenen gefabriceerd uit modder aan elkaar gehecht met bitumen, het zwarte goedje dat in dit olieland op verschillende plaatsen uit de aarde opborrelt. Nieuwe gebouwen die met cement werden gebouwd, hadden minder kans in de strijd met de elementen.
Wie naar Babylon gaat voor de beroemde toren waar mensen elkaar niet meer verstonden zal vergeefs zoeken. Dit Ziggurat van Babylon was een getrapte pyramide met zeven fases, aldus beschreven op een antiek Babylonisch tablet, en veel hoger nog dan die in Ur. Er is niets van teruggevonden. Maar ook in Babylon (of Babel, zoals de Irakezen het noemen) ligt nog heel veel onder de grond te wachten op archeologen.
Als het gaat om toerisme loopt de Iraakse overheid jaren achter bij de Koerdische, die inmiddels heeft begrepen dat een mooie plek alleen geen toeristen trekt, en dat je ook met het bouwen van veel hotels er niet bent. Langzaamaan komen daar meer faciliteiten, papieren en menselijke gidsen, cafeetjes en belangstelling voor archeologie.
In Babylon loopt een overheidsgids rond (die TV-collega Sinan Can onlangs ook rondleidde) die zijn kennis graag deelt. Maar waarom doet de regering niet meer met de resultaten van opgravingen, zoals die van de steden die Alexander de Grote in Irak stichtte? Of die in Mosul, waar we wel weten dat ISIS op zoek naar Assyrische schatten gevleugelde stieren heeft opgegraven, maar ze behalve voor archeologen en journalisten voor niemand te bezichtigen zijn?
Bij de paar voorbeelden die ik ken van erfgoed dat bewaard is en tegelijkertijd toegankelijk gemaakt, zijn het altijd buitenlandse organisaties die het voortouw namen en voor de uitvoering zorgden. Zoals de synagoge met het graf van de profeet Nahum die in Al-Qosh fraai gerestaureerd is. De meeste archeologische projecten zijn in Irak opgezet door buitenlandse universiteiten; al hebben die er inmiddels ook voor gezorgd dat in Irak de kennis en kunde weer op peil is.
Hoewel de Irakezen belijden trots te zijn op hun erfgoed, trof ik er in Ur en Babylon weinig aan. Waarbij de jongeman die dansend op luide Iraakse rap zijn entree maakte op de trappen van het oude paleis in Babylon nog het meest opviel. De families die Sinan Can trof in Saddams paleis daar ben ik niet tegengekomen; die zag ik eerder overigens wel bij de resten van Saddams paleis bij Eniske in Koerdistan. De jongere geschiedenis spreekt hen meer aan dan de oudere, misschien ook wel omdat die zo beperkt zichtbaar is gemaakt.
In het land dat zichzelf trots de bakermat van de beschaving noemt (bijvoorbeeld via het welkoms-smsje bij aankomst), staat het behoud ervan en het ontsluiten voor bezoekers helaas bepaald niet vooraan als politici hun prioriteiten stellen. En dat geldt eigenlijk voor iedere regering die sinds Saddam aan de macht kwam. Je kan de verjaagde dictator heel veel verwijten, en ook dat hij het erfgoed naar zijn hand zette – maar hij was in Irak wel een van de laatste leiders die er de waarde van inzag.
Irakezen klagen dat een deel van hun erfgoed te zien is in musea in Duitsland en Frankrijk – bijvoorbeeld de oorspronkelijke poort van Babylon, die ter plekke vervangen is door een kopie. Ik wijs ze er dan op dat die schatten daar goed bewaard worden en voor de wereld te zien zijn, terwijl in Irak niet alleen terreurgroepen als ISIS maar ook milities en burgers ze vernielen. En er is niemand die dat in Irak kan ontkennen.