Verwacht niet te veel van de rechter, verbeter de wet

Meer en meer zoeken allerhande belangengroepen, maar ook burgers en politici, bij onenigheid hun heil bij de rechter. Dat is niet alleen duur en omslachtig, de juridische werkelijkheid is vaak de echte realiteit niet. Daardoor dreigen de bloedvaten van de maatschappij dicht te slibben, wat kan leiden tot een infarct.

De helden van onze tijd zijn de Vollenbroeken en de Urgenda’s, maatschappelijke zaakwaarnemers die hun belang niet langs politieke weg proberen veilig te stellen, maar via de rechter – en regelmatig met succes. Afgezien van de inhoudelijke merites van hun activiteiten is daardoor in brede kringen het beeld aan het ontstaan dat niets, zelfs geen wet, definitief is voordat ‘de rechter heeft gesproken’. Pieter Omtzigts aandringen op de vorming van een Constitutioneel Hof gooit in dit opzicht nog eens olie op het vuur, maar daarover een andere keer.

In 1992 was Volkert van der Graaf, toen nog lang niet de moordenaar van Pim Fortuyn, een van de eerste idealisten die het pad van de juridische obstructie gingen bewandelden. Het verdienmodel van zijn bedrijfje VMO, dat stond voor Vereniging Milieu-Offensief, bestond uit sabotage, het bis-zum-geht-nicht-mehr bezwaar aantekenen tegen elke vergunning die overheden dreigden te verlenen voor een activiteit waaraan een milieuaspect zat. Tot Van der Graafs eigen verbazing boekte zijn VMO het ene succes na het andere. In het gemoedelijke maatschappelijke middenveld van de Veluwe en omgeving, waar de VMO vooral actief was, was er in elke vergunningsaanvraag wel een kleine omissie, een vormfoutje of andere futiliteit te vinden waarmee een formeel juridisch gelijk gehaald kon worden, of die op zijn minst stevige vertraging en extra kosten veroorzaakte. De inhoud en het gewicht van de kwestie deden er nauwelijks toe, net zo min als redelijkheid en billijkheid. Na verloop van tijd tekende Volkerts VMO blind bezwaar aan tegen elke vergunningsaanvraag die op haar weg kwam. Gewoon, met een standaardbriefje. In de juridische werkelijkheid werkte dat als een tierelier.

Spaak in het wiel

Op vergelijkbare wijze gooien advocaten en organisaties die de belangen van asielzoekers dienen ook graag een spaak in het wiel door eindeloze beroepsprocedures en vertragingstactieken, ook en juist in kennelijk kansloze zaken. In wiens belang dat uiteindelijk is, blijft een moeilijk te beantwoorden vraag. Maar dat de rechterlijke macht er zwaar mee belast wordt en de maatschappij op twijfelachtige gronden op kosten wordt gejaagd staat buiten kijf, net als dat de betreffende  asielzoeker extreem langdurig in onzekerheid wordt gehouden. Dat een niet onaanzienlijk deel van de bevolking desalniettemin achter zulke praktijken blijft staan, ook.

Wat al deze en soortgelijke zaken laten zien, is dat een beroep op het civiele en bestuursrecht lang niet altijd een hoogstaande, laat staan een elegante oplossing voor een probleem of geschil oplevert. Veeleer is het een zwaktebod, een tamelijk primitieve manier om een eind te maken aan een patstelling die ontstaan is door onwil, zoals je bij de Rijdende Rechter vaak ziet. Of het is een manier om koppig je zin door te drijven als al het andere faalt, zoals in de voorbeelden hierboven of door iemand domweg financieel kapot te procederen. Dat is ook niet vreemd, want anders dan steeds meer mensen lijken te denken, beschikt een rechter niet over een of andere hogere vorm van kennis of wijsheid. Hij is ook maar een jurist die zo goed en zo kwaad als het gaat probeert de wet toe te passen. En bij onduidelijkheid, te interpreteren.

Eroverheen

Die noodzaak tot interpreteren kan op twee manieren ontstaan. Eén is dat de werkelijkheid altijd weer verrassender en veelvormiger blijkt dan de beste wetgever kan voorzien. Daar kan niemand iets aan doen en het is ook niet erg, het geeft juist jeu aan het rechtersvak. De andere is slechte, dat wil zeggen onduidelijke, slecht uitvoerbare of ronduit verkeerde wetgeving. Maar dat wil nog niet zeggen dat een wet pas ‘echt’ is als de rechter er overheen geweest is.  De rechter is immers geen deel van het wetgevende proces. Wetgeving is in ons bestel het domein van het parlement en, in de praktijk, het daaruit gevormde uitvoerend comité, de regering.

De resultaten van civiele en bestuursrechtspraak maken weinig particulieren die in een zaak betrokken raken gelukkig. Dat komt, afgezien van het onvermijdelijke verlies dat een vonnis voor een der partijen betekent, vooral door de hoge kosten en het zich eindeloos voortslepende gesodemieter waarmee een civiele procedure gepaard gaat. Denk echt aan slapeloze nachten. Voor procederende bedrijven en instanties, inclusief de overheid, ligt het anders. Die hebben hele hordes juristen in dienst die ervan leven en verder zal het iedereen aan zijn reet roesten.

Hoe schrijnend ver de juridische werkelijkheid van de echte wereld af kan staan, laten twee ogenschijnlijk hemelsbreed verschillende recente zaken zien. De ene was aangespannen tegen de belastingdienst door de Haagse As-Soennah-moskee. De dienst had een onderzoek naar gesjoemel door de moskee uitgevoerd waar u en ik best in kunnen komen, maar de moskee trok onmiddellijk de discriminatiekaart – en won: Volgens de rechtbank ‘kan niet worden uitgesloten’ dat er werd gediscrimineerd bij het besluit om juist de moskee op de korrel te nemen. Daarom werd het onderzoek, dat omdat er inderdaad rotzooi werd aangetroffen de moskee z’n ANBI-status (erkend goed doel met belastingvoordelen) had gekost, ongeldig verklaard. Dat er wel degelijk onregelmatigheden waren gevonden deed niet ter zake. Dat het een publiek geheim is dat er in die kringen al sinds jaar en dag gesjoemeld wordt met giften en ontvangsten ook niet, de ANBI-status kwam terug. Het praktische gevolg is dat de rechtbank faciliteert dat in de echte wereld ontoelaatbare praktijken gewoon worden voortgezet, met een opgestoken vinger naar de rest van de samenleving. Zo ondermijnt een rechtbank direct het staatsgezag.

De tweede was een zaak die de Inspectie voor de Gezondheidszorg in dezelfde week verloor van Co-Med, een bedrijf met een kwalijke reputatie dat op keihard commerciële basis huisartsenpraktijken uitbaat. Omdat bijna geen dokter er wil werken – in één praktijk was al het personeel weggelopen zodat duizenden patiënten zonder enige zorg zaten – had de inspectie het bedrijf onder verscherpt toezicht geplaatst. In plaats van zijn leven te beteren, toog Co-Med naar de rechter met als argument dat hun niets te verwijten viel, omdat andere huisartsen in de regio niet waren bijgesprongen, artsen die zelf al tot over hun oren in de patiënten zaten en niets met Co-Med te maken hadden, en vanwege de slechte naam van het bedrijf ook niet wíllen hebben. Dat vond de rechter ook echt zielig voor Co-Med, en de inspectie had het nakijken, dus hup, daar ging het verscherpt toezicht. Op die manier ondermijnde de rechtbank dus niet alleen het gezag van de inspectie, ze moedigde Co-Med ook nog eens aan om op dezelfde voet door te gaan.

Ik wil niet zeggen dat de rechtbank in gevallen als deze het heel anders had moeten of kunnen doen. Of dat het allemaal de schuld van de rechter is, veel is te wijten aan beroerde, slordige en wenswetgeving. Maar per saldo zijn de praktische resultaten van veel rechtspraak zo bedroevend dat het uitbreiden of opwaarderen van de rol van de rechter onder de geldende omstandigheden ronduit gevaarlijk voor het functioneren van de samenleving is.

Dit artikel verscheen op 13 september 2023 in Wynia’s Week<

Mijn gekozen waardering € -

Taalkundige, schrijver, vertaler en wetenschapsjournalist @rik_smits_ @RikSmitsAuthor