Boek van Okke Wisse over zijn filosofische dialoog met tbs-patiënt Stefan

Okke Wisse is theoloog en counselor. Hij werkt ook al 30 jaar als geestelijk verzorger, waarvan 21 jaar met tbs-patiënten. Aan één van hen schreef hij een twaalftal brieven, die hij bundelde tot een boek: Filosoferen in de tbs. Het gesprek tussen een geestelijk verzorger en een tbser. Wisse: "Met dit boek vraag ik aandacht voor de mens. En mijn leerschool is de tbs."

Eerste indruk van Filosoferen in de tbs: dat dit boek zo lekker soepel wegleest. Bedrieglijk soepel, want de brieven van Okke Wisse aan tbs-patiënt Stefan bevatten complexe materie. Wie zijn wij? En hoe werden we wie we zijn? Op informele gesprekstoon analyseert Wisse hun beider ontwikkeling, aan de hand van grote namen als Heidegger, Sartre, Levinas, Lacan en Camus. Instemmend lees je mee, maar na een uur denk je: oké, dus …  Ja, hoe zat het nu? Wat heb ik ervan  onthouden?

Stefan moet een intelligente man zijn, met een rijke woordenschat.

Okke Wisse: ‘Ja, tbs-patiënten vormen een gevarieerde bevolking. Die klinieken zitten echt niet vol met ongeletterde mensen. Al besef ik terdege dat sommige brieven moeilijk zijn. Maar het is altijd beter om iemand wat te overschatten dan te onderschatten. Niet alleen als het gaat om vertrouwen en verantwoordelijkheid, maar ook intellectueel. Onderschatting heeft vaak veel kwalijkere gevolgen.
Soms ben ik diep geraakt door de inzichten die bij patiënten leven. Zelf ben ik geschoold op een universiteit, niet op de straat. Maar de straat en alles wat daarbij hoort, vormt natuurlijk ook een enorme leerschool! Nou, Stefan heeft én de straat gekend én onderwijs genoten, en tijdens zijn detenties bovendien veel gelezen. Zo zijn er ook mensen die in hun tbs-tijd studeren en boeken schrijven. Een minderheid, maar ze zijn er.’

Bepleit u met dit boek, cliché gezegd, aandacht voor de mens achter de tbs-patiënt?

‘Misschien klinkt het te bescheiden, maar toch is het zo: ik schreef dit boek om helderheid voor mezelf te krijgen. Filosofie had altijd al mijn interesse. Nu ben ik zelf geen filosoof, maar wel iemand die hele dagen met mensen praat. En ik vind filosofie waardevol omdat ik die kan verbinden met zowel mijn persoonlijke leven als met de gesprekken die ik als geestelijk verzorger voer. Af en toe ontmoet ik tbs-patiënten van wie ik denk: onder andere omstandigheden waren ze misschien filosoof geworden.
Maar ook nu heeft hun levensloop hen filosofische vragen doen stellen en soms filosofische inzichten gegeven. Kijk, de tbs-kliniek is een extreme, enorm intense wereld; alles wat normaliter klein en onopvallend blijft, wordt daar uitvergroot. Ook levensvragen en filosofische vragen, en dan vooral de vraag: wie zijn wij? Wie is de mens? Dus ja: met dit boek vraag ik aandacht voor de mens achter de patiënt. Maar vooral voor de mens. En mijn leerschool is de tbs.’

 In de brieven vergelijkt u steeds uw eigen levensverhaal met dat van Stefan.

‘Hoewel mijn levensverhaal niet vrij is van moeilijke en verdrietige dingen, ben ik een geluksvogel vergeleken met Stefan. Maar de dingen waarover hij en ik nadenken en waarmee we worstelen, zijn vergelijkbaar. We zijn immers allebei mens − dat is wat ik vooral hoop uit te dragen met dit boek. We vergeten weleens dat leven een hele klus is. Bijna alle mensen weten zich op een bepaald moment niet goed raad met zichzelf, of met de anderen, of met wat hun overkomt. Dat is inherent aan het mens zijn.’

U citeert ook Nietzsche: ‘De mens is een ziek dier.’

‘Wij zijn, als ik dit zo mag zeggen, een bijzondere diersoort. Anders dan dieren zijn mensen als het ware niet ‘voorgeprogrammeerd’. We hebben veel zelf uit te zoeken: hoe verhouden we ons tot de wereld, tot onszelf, tot de ander? We kunnen over bijna alles kwaad worden. We kunnen bijna alles seksueel aantrekkelijk vinden. We kunnen over bijna alles verdrietig worden. Dat onderscheidt ons van de dieren.
En dat wij zo onaf zijn, niet-geprogrammeerd door de natuur, betekent dat we elkaar moeten opvoeden. Dat doen we ook: onze cultuur bestaat merendeels uit elkaar leren omgaan met onszelf, de wereld, het leven, ons lichaam, de anderen. Maar daarin kan veel misgaan. De mensen in de tbs hebben bijna nooit een rustige, veilige jeugd gehad. Er was altijd ‘gedoe’ en dat heeft impact gehad op hun ontwikkeling.’

Let de samenleving te weinig op de rol van de omgeving?

‘Ja. Tbs krijg je als je een ernstig delict hebt gepleegd, met kans op recidive en als er een psychische stoornis meespeelde in dat delict. En die stoornis lokaliseren we in die ene mens, in de dader. Maar wie goed kijkt, ziet dat diens omstandigheden ook altijd in enige mate gestoord waren. En de gestoordheid van die omstandigheden, soms de onmenselijkheid ervan, die wordt níet beoordeeld, niet geclassificeerd. Er is geen handboek dat zegt: kijk, dit soort gestoorde omstandigheden moeten we behandelen.’

In het diagnostisch rapport worden toch wel zaken benoemd als ‘een disfunctioneel gezin’?

‘Zeker. We zien wel wat er aan de hand is. Maar we behandelen alleen de mens die daaruit is voortgekomen. En dat moet óók, denk ik. Tegelijk gaat die behandeling maar om een deel van die complexere waarheid.’

Af en toe ontmoet ik tbs-patiënten van wie ik denk: onder andere omstandigheden waren ze misschien filosoof geworden.

U gaat uitgebreid in op het fantasma, een concept van de Franse psychiater Jacques Lacan.

‘Een fantasma is een idee over jezelf, een soort script voor je functioneren in de wereld. Het fantasma heeft meestal te maken met iets wat diepe indruk op je gemaakt heeft. Ik denk dat we dat allemaal wel kennen: een bepaald idee over ons lot, over hoe het ons altijd zal vergaan. Een simpel voorbeeld: “Ik zal altijd verlaten worden, ik ben nu eenmaal iemand die verlaten wordt.” Zo’n idee, daarop ga je je leven inrichten. Het geeft je ook steun, als een soort identiteit; een zelfbeeld waaraan je je vastklampt.’

‘Maar dat kan ook een belemmering worden. Als iemand jou vraagt om je levensverhaal te vertellen, kun je op zo’n fantasma stuiten. Dat je ontdekt: “Oh, door dát venster kijk ik dus naar mezelf! Zo probeer ik mezelf in te passen in de puzzel van mijn leven.” Maar wie weet zou het anders kunnen?
Ik nodig mensen soms uit hun levensverhaal te vertellen. En dan ik zeg weleens: “Oké, nu ben je begonnen met die ene gebeurtenis. En alles wat erop volgt heeft daarmee te maken. Maar als je nou iets anders als uitgangspunt neemt en je daaromheen levensverhaal vertelt? Bijvoorbeeld niet wat je enorm heeft tegengezeten, maar wat jouw grote geluk is geweest?” Als iemand zichzelf een nieuw levensverhaal hoort vertellen, kan er ruimte ontstaan om zich anders te voelen, anders te gedragen, anders over zichzelf te denken. Daar gaat het eigenlijk om: die voorzichtige bevrijding uit een belemmerend fantasma. Uit ideeën over ons eigen leven, die ons houvast waren maar ons tegelijk beperkten.’

Uw boek zit overwegend in de psychoanalytische hoek. Maar klinkt dit niet naar cognitieve therapie: ‘Verander je gedachten, dan verandert je levenshouding’?

‘Nee. Dit is niet even iemand aanleren om anders te denken. Daarvoor zit het fantasma te diepgeworteld in je levensverhaal, in hoe je je altijd hebt verhouden tot de ander, jezelf en de wereld. Die verandering is een heel langdurig proces. Soms lukt het ook niet. Zeker in crisissituaties keren die oude zelfbeelden vaak sterk terug.

Een voorbeeld: mensen kunnen het gevoel hebben dat ze eigenlijk als een zwerver geboren zijn. Ze gaan dan als een zwerver door het leven. Zodra ze ergens aankomen, zijn ze al bijna weer vertrokken. Het is niet voor niks dat mensen zo naar zichzelf kijken. En toch: wie weet wordt het op een dag mogelijk om te denken: eigenlijk verlang ik naar iets anders, naar een plek om thuis te komen. Het is heel moeilijk om dat te durven onderkennen bij jezelf, zó sterk is die oude neiging om te voldoen aan het fantasma dat je gewend bent.”

U beschrijft heel aangrijpend het overlijden van uw zusje en wat dat deed met uw eigen fantasma. U werd als kind ‘de verkondiger’, die zijn rouwende ouders troostte met Bijbelverhalen.

‘Dat mijn zusje verdronk, heeft grote invloed gehad op mijn leven. Heel lang was het zo dat, als iemand mij wat beter leerde kennen en naar mijn levensverhaal vroeg, ik daar begon: bij het sterven van mijn zusje. Dan deed natuurlijk ook iets met mijzelf. Tot ik dacht: als ik dat verhaal nou eens anders vertel? Als ik bijvoorbeeld begin met het grote vertrouwen dat mijn ouders in mij hadden − wat ook echt zo was? Dan gaat dat verhaal een andere kant op. Vaak zit er wel speelruimte in de volgorde, en daarmee in wat jij als het middelpunt van je leven beschouwt. Natuurlijk, sommige dingen blijven centraal staan. Maar soms kunnen we, met wat lef, ons verhaal herformuleren. En dat kan ons bevrijden, zodat we zelf ook meer speelruimte krijgen in het leven.’

(Tekst loopt door onder afbeelding)

U besluit het boek met nawoord waarin u verwijst naar Albert Camus. Bent u daar toch weer ‘de verkondiger’, met een boodschap?

Lachend: ‘Ja, ik kan het niet laten hè? Maar ik ben theoloog van huis uit, en het bijzondere aan de Bijbel is voor mij dat die ons bepaald geen rooskleurig beeld van het leven voorspiegelt. Vrijwel alles wat in de tbs aan de orde is, staat op een of andere manier al in de Bijbel.

Eén aspect van mijn ontwikkeling als geestelijk verzorger is dat ik begon als de verkondiger, die hoopte dat hij een antwoord had op alle levensvragen. Maar ik ben steeds meer een geestelijk verzorger geworden die goed wil luisteren, en gesprekspartners laat merken dat het niet aan henzelf ligt dat ze worstelen met het leven. Omdat het leven werkelijk een worsteling ís.
En daar zit al veel troost in: dat het níet allemaal aan jou ligt, dat alles wat jij deed niet alleen maar een stoornis is, maar ook een poging om het te redden in een leven dat geen antwoord heeft op jouw vragen. En ik verwijs dan naar Camus, die eigenlijk zegt: mens zijn, dat is toch die vragen blijven stellen, ondanks dat je geen antwoorden krijgt. Camus verbindt dat niet aan religie, maar ik beleef dit als een diepreligieuze houding: dat je, ook al blijft het antwoord uit, niet stopt met vragen stellen. Religieus gezegd: dat je, ook al krijg je op je gebed geen reactie, toch niet ophoudt met bidden. Terwijl niets erop wijst dat alles ooit goed zal komen, blijf je wel vanuit dat perspectief leven.’

Okke Wisse: ‘Filosoferen in de tbs’.
Noordboek, 2024. 157 blz. Prijs €17,90

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.