‘Er blies een lichte wind, een eindje verder was een bol loogkruid losgerukt van zijn wortels. De kluwen rolde verder en verder, hield hier en daar even halt en nam pas driehonderd meter verder genoegen met een nieuwe groeiplaats.’
Met deze krachtige metafoor wordt de strekking van de debuutroman van Bouke Billiet, In de naam van TienKamelen, doeltreffend samengevat.
* * * *
Bouke Billiet – In de naam van TienKamelen
Wereldbilbiotheek, 232 p., €18,90.
We volgen een weesmeisje, dochter van migranten, dat gedurende haar vroege jeugd opgroeit in de luwte van een wonderlijk rusthuis dat is gevestigd in een soort kasteel. Haar moeder overlijdt nog voor zij het kind een naam heeft kunnen geven. Ooit had een marktkoopman tien kamelen geboden voor het nog ongeboren kind, zo werd verteld.
De bewoners van het huis schrijven haar dan ook in bij de gemeente onder de naam TienKamelen. Het meisje leidt aanvankelijk een illegaal, maar sprookjesachtig gedoogbestaan tussen bejaarden – mede-uitgestotenen, 'een soort restafval van het verleden'. Ze is dyslectisch, vergeetachtig en mank, maar helpt blijmoedig en volstrekt chaotisch mee met de zorgverlening, zich ondertussen lavend aan de levendige verhalen die de ouderen opdiepen uit hun herinneringen.
De roman wordt daardoor een soort vertelling van Duizend-en-één-nacht. Vanuit het perspectief van het kind wordt elke vertelde geschiedenis, van Tweede Wereldoorlog tot riddertijd, ervaren alsof het ‘nu’ plaatsvindt. De lezer wordt door de unieke setting en de vreemde tijdsbeleving in eerste instantie op het verkeerde been gezet.
Naar eigen zeggen ontstond voor Bouke Billiet deze roman per ongeluk – ontspanning naast het schrijven van een non-fictie-familiegeschiedenis. Het is een verrassend sterk en lyrisch ‘ongeluk’ geworden; een politieke, maar niet pamflettaire roman over de marge van het bestaan waarbinnen ouderen, vrouwen en migranten hun weg proberen te zoeken. Allemaal bevinden ze zich buiten de context van het gangbare. Vooral voor echte illegalen geen eenvoudige zaak: ‘Zij missen hun vroeger, dromen van later en een nu hebben ze niet’. Een dwaaltocht door niemandsland, om te trachten daar eigen ruimte te creëren.
Als Tienkamelen, net puber, verstoten wordt uit het verzorgingstehuis, wordt haar existentiële worsteling uitvergroot – zonder papieren bestaat ze niet en dus kan ze nergens blijven. Billiet geeft de roman hier, na het sprookjesachtige karakter van het lang uitgesponnen eerste deel, een haakse wending en hanteert vervolgens een rauwere toonzetting. Een contrast dat de onheroepelijke ontheemding van het meisje bijna tastbaar maakt. Ze is een vluchtelinge op zoek naar een (thuis)basis, die overleeft door zich te voeden met verhalen van lotgenoten. Na een verblijf in Zaragoza, waar ontelbare uitgebuite vluchtelingen de 24-uurseconomie draaiende houden ‘op momenten dat mensen met gewone rechten slapen’, vindt TienKamelen samen met mede-emigranten, senioren en tien echte kamelen grond voor haar ontwortelde bestaan. Vaste grond voor het uitdrijven van haar demonen. Terwijl ze gezamenlijk in een uitgestorven gebied een nieuw en vrij bestaan opbouwen, kleeft de rode aarde aan haar handen. ‘Het land was in ieder geval gehecht aan haar’. Toch blijft TienKamelen altijd klaar om alles achter te laten, alles wat ze heeft en kent te verruilen voor een plek waar ze niets te verliezen heeft: ‘Ik wil blijven. Maar vertrekken is veiliger’.
Een sprookjesachtig boek. Hoewel de prachtige zinsneden en metaforen er soms wel erg dik bovenop liggen is het een sterk pleidooi tegen uitsluiting en discriminatie. Als we elkaar dit soort verhalen kunnen blijven vertellen, loopt het met de mensheid vermoedelijk zo slecht nog niet af.