Een tiental huizen aan een doorgaande weg, een winkel, een café. Glemmingebro is een gehucht in Zuid-Zweden, vlak bij de kust, en telt maar een paar honderd inwoners. Hier woont het grootste literaire fenomeen van Noorwegen, schrijver Karl Ove Knausgård (1968).
Voor zijn debuutroman ontving hij als eerste debutant ooit de Prijs van de Noorse critici; met zijn tweede roman Engelen vallen langzaam – ook in Nederland lovend besproken – sleepte hij een nominatie in de wacht voor de prestigieuze Literatuurprijs van de Noorse Raad en de International IMPAC Dublin Literary Award. Knausgårds derde boek Vader, deel één van een zesdelige reeks, bezorgde hem de populariteit van een rockster. Zijn beeltenis – een gegroefd gezicht, wilde haren, een intense blik – sierde maandenlang de covers van alle kranten en tijdschriften. De Noorse krant Dagbladet wijdde zelfs een speciale zaterdagbijlage aan hem: Knausgård for dummies. De vijf verschenen delen van zijn zesdelige autobiografische romanreeks Min Kamp (Mijn strijd) stonden vorig jaar allemaal in de top-tien van bestverkochte boeken.
In Noorwegen is inmiddels het zesde en laatste deel verschenen, en de gemoederen waren al bij voorbaat opnieuw enorm verhit, omdat Knausgård onder meer over Hitlers Mein Kampf schrijft. In Zweden, waar hij in de grootste krant een nazi werd genoemd, zijn ze toe aan het derde deel.
De rest van de wereld begint pas: Vader verschijnt in zeventien landen, waaronder Nederland. Het is een prachtig geschreven, ontroerend en ontwapenend eerlijk boek over een vader en zoon: Karl Ove Knausgård en zijn slechtgehumeurde, tirannieke vader. De Noorse auteur begon eraan in 2008, tien jaar na zijn vaders dood. In een uitgewoond, smerig, stinkend huis had hij zich doodgedronken. Tien jaar later gistte in zoon Karl Ove een explosief mengsel van verdriet, woede, frustratie en onvrede. Hij had geen andere keuze: hij móést schrijven over zijn vader, onderzoeken waarom hij zoveel verdriet had over de dood van een man die hij altijd had doodgewenst. Het resulteerde in een ongekend literair project: een drieënhalfduizend pagina’s tellende literaire autobiografische romanreeks.
Ruim 3500 pagina’s in drie jaar tijd, dat is meer dan de meeste schrijvers in tien jaar produceren.
“Het was oorspronkelijk zelfs het plan om alle zes boeken in één jaar uit te brengen. Dat is net niet gelukt. Het doel was om zo snel te schrijven als ik maar kon, zodat ik er niet te lang over na kon denken. Ik wilde loskomen van het beeld dat ik van mezelf had. Ik ben ontzettend kritisch op mezelf, alles moet altijd mooi en perfect zijn. Dat wilde ik afbreken. Nu had ik geen tijd om de boel te evalueren; als het slecht was, was het slecht – klaar. Ik haat vrijwel elke pagina die ik heb geschreven. Maar het is volbracht.”
Je haat vrijwel elke pagina?
“Ja. Dat meen ik echt. Eén: omdat het over mij gaat, en ik ben niet bepaald blij met mezelf. Het gaat bovendien over heel kleine, alledaagse onderwerpen, dat is geen hogere literatuur. En twee: het is heel ongepolijst. Maar als ik op die manier schrijf, ben ik verbonden met iets groters, en dat is waar het om gaat. Er zit vrijheid in, en kracht. Ik wilde zo eerlijk mogelijk schrijven, dingen gewoon benoemen zoals ze zijn en zoals ik ze ervaar.”
Als het je niet bevalt, waarom publiceer je het dan?
“Toen mijn vader stierf, heb ik drie jaar lang geprobeerd dat in fictie om te zetten, maar dat lukte niet. Toen probeerde ik dit en dat werkte wel. Ik kwam in contact met iets dat… écht was. Ik heb literatuur altijd gebruikt als een vlucht uit de werkelijkheid, om aan mijn eigen leven te ontsnappen. Nu wilde ik schrijven over hoe het is om gewoon hier en nu te zijn, en daarvoor heb ik mijzelf en mijn heel alledaagse leven gebruikt als materiaal. Ik beschouwde het zelf vooral als een experiment in realistische literatuur. Eerlijk gezegd verwachtte ik niet eens dat mijn uitgever erin geïnteresseerd zou zijn. Het pakte totaal anders uit: de belangstelling was overweldigend.”
En ineens was dat alledaagse leven voorbij…
“Ik wist op een gegeven moment natuurlijk dat het gepubliceerd ging worden en dat mensen het zouden gaan lezen, en tijdens het schrijfproces heb ik daar mijn hoofd welbewust voor in het zand gestoken. Het was een gevaarlijk experiment, omdat ik niet kon voorzien welke reacties het zou losmaken. Dat het zo groot zou worden, had ik echt niet kunnen bedenken. Toen het eerste deel uitkwam en ik in Oslo ging signeren, stond het Literaturhuset vol met tv-camera’s en radio, de zaal was uitverkocht, buiten werden videoschermen opgehangen. De dag erna stond het breeduit op de voorpagina van de krant. Iedereen uit mijn leven werd geïnterviewd. Vrienden van toen ik tien was stonden met twee pagina’s in de lokale krant, mijn ex-vrouw werd platgebeld, journalisten postten bij de voordeur van mijn schoonmoeder, ze belden haar ex-man om te vragen wat hij van mij vond. Alle details uit mijn leven waren ineens van groot belang. Het was bizar.”
Wat is de grote aantrekkingskracht?
“Dat heb ik in het zesde deel geprobeerd te ontrafelen. Blijkbaar bevat het iets waarin anderen zich herkennen. Het zit ’m denk ik niet in de beschrijving van een leven of de gebeurtenissen of relaties, maar misschien in het gevoel van ‘zelf’. Als je diep in jezelf duikt, raak je diep aan ieders gedachten en gevoelens. Dat is de enige verklaring die ik kan verzinnen. Ik ken een prachtig verhaal over de schilder Rembrandt. Op reis zit hij tegenover een ongelooflijk vieze, stinkende man. Hij kijkt naar hem en vraagt zich af: is hij gelijk aan mij? Zijn wij hetzelfde? Hun ogen ontmoeten elkaar, en diep vanbinnen weet hij: ja, dat zijn we. Een schokkende gedachte, als je werkelijk nadenkt over wat dat betekent.
Er zijn dingen waarover we niet praten, maar die we wel ervaren. Mijn vader werd op latere leeftijd alcoholist en kwam op een gruwelijke manier aan zijn einde. Het is een familiegeheim, waarover niet wordt gesproken. Mijn vaders familie wil mij en mijn broer nu niet meer zien, volgens hen is wat ik heb geschreven een leugen en was er niets met hem aan de hand. Het is verboden terrein. Zoiets speelt in vrijwel elke familie. Maar ík praat erover. Dat is denk ik ook een reden waarom het mensen raakt. Een ander taboe dat ik aansnijd, is hoe het is om vader te zijn, misschien zelfs een slechte vader. Veel mannen herkennen zich daarin. Maar over zulke dingen denk ik niet na tijdens het schrijven, die ontstaan gewoon. Ik maak me wel zorgen om mijn kinderen. Iedereen kent nu hun vader. Ik weet niet hoe dat zal zijn voor hen. Moeilijk, denk ik zo.”
En voor je vrouw?
“Het tweede deel gaat over ons; over liefde, en over haat, de donkere kant van de liefde. Ze wist dat ik over ons leven schreef, dat vond ze prima. Twee weken voordat het naar de drukker ging, heb ik het haar laten lezen. Ze was geschokt en gekwetst. Het leidde tot een grote crisis, die ons dwong echt eerlijk tegen elkaar te zijn. Niet over het boek, maar over ons leven.”
Kwam wat je schreef voor haar als een verrassing?
“Ja. Ik was ontzettend gefrustreerd, stond op het punt om alles achter me te laten. Misschien was het wel een midlifecrisis. Alles voelde betekenisloos, waardeloos. Ik had drie kinderen, een vrouw, ik had alles, maar was niet gelukkig. Hoe was ik daar terechtgekomen? Dat wilde ik uitzoeken. We waren allebei boos, je reageert boos op elkaar, het wordt erger en erger en je komt er niet uit. Terwijl je eigenlijk maar één stap opzij hoeft te zetten om uit zo’n patroon te stappen. Schrijven en lezen helpt om dingen vanuit een ander perspectief te bekijken.
Voor mij is het tweede boek een redding geweest. Voor mijn vrouw was het lastig, maar ze is zelf ook schrijver en begrijpt dat het goed is als ik tot het uiterste ga. Mijn vrouw heeft een bipolaire stoornis en daar heb ik ook over geschreven. Dat is typisch zo’n onderwerp waar je niet over praat, maar het is niet gevaarlijk om dat te benoemen – het is nu eenmaal zo. Ze is tot de conclusie gekomen dat het niet bedreigend is. Oké, nu weten mensen dingen over ons, maar wat weten ze nou helemaal? Eigenlijk nog niets.”
Heb je van tevoren niet over de mogelijke gevolgen nagedacht?
“Je kúnt gewoonweg niet stilstaan bij de consequenties of wat mensen ervan zullen vinden, want dan kun je niet meer schrijven. Dan is het niet meer helemaal eerlijk, sluipt er een valse noot in. En de lezer merkt dat direct. Bij de eerste twee boeken was ik zo eerlijk als ik maar zijn kon. Toen ik met het derde, vierde en vijfde deel bezig was, waren de eerste twee al gepubliceerd en zaten de media en kranten er bovenop. Toen bereikte ik die eerlijkheid al niet meer helemaal. Pas bij het zesde deel lukte het om opnieuw alles te vergeten en als het ware weer in de tekst verdwijnen.”
Deel één gaat over je vader. Wat voor relatie had je met hem?
“Voordat hij stierf, wilde ik dat hij doodging. Maar toen het zover was, werd ik overmand door verdriet. Ik begreep er niets van. Mijn broer brak als tiener met hem; hij wilde vader niet meer zien of spreken. Hij snapte ook niets van mijn rouw – ik haatte hem toch ook? Ik was bang voor hem, fysiek bang.”
Sloeg hij? Je beschrijft vooral de emotionele mishandeling.
“Het kwam voor, maar niet vaak. Inderdaad was het met name zijn emotionele grip op mij die me beangstigde. Ik heb mijn hele leven een heel dubbel gevoel gehad ten opzichte van mijn vader. Ik wilde dicht bij hem zijn, maar was ook altijd bang. Als kind werd hij zelf geslagen en ik denk dat hij vanbinnen nog veel chaotischer, gefrustreerder en eenzamer was dan ik.”
De passages waarin je vertelt over je angst, hoe je al aan de manier waarop hij het autoportier dichtsloeg kon horen in wat voor stemming hij verkeerde, spreken boekdelen. De angst zat heel diep.
“Ja, maar mijn broer had daar beduidend minder last van. Ik was misschien wel erg gevoelig ten opzichte van hem. Mijn moeder zei altijd dat hij veel om me gaf. Als je iets in je kind terugziet van jezelf dat je niet bevalt, kan dat moeilijk te verkroppen zijn. Misschien riep ik iets in hem op, en reageerde hij daarom zo sterk. Dat moet haast wel het geval zijn geweest. Maar ik zal het nooit weten. Ik denk dat daar mijn intense verdriet ook mee te maken had. De kansen zijn verkeken. Hier moeten we het mee doen. Zijn dood was een vorm van zelfmoord; hij dronk zoveel, ik ben er zeker van dat hij wilde dat het voorbij was. Intens treurig. En toch, als hij nu hier binnen zou komen, zou ik bang voor hem zijn. Ik zou nooit een normale relatie met hem kunnen hebben. Dat klinkt extreem, terwijl we een min of meer normaal gezin waren.”
Was het moeilijk om zelf vader te worden?
“Beslist. Toen mijn broer kinderen kreeg en hij een goede vader bleek te zijn, dacht ik simpelweg: gelukkig, dan zal ik ook wel een goede vader zijn. Maar toen begon ik te schreeuwen tegen mijn dochter toen ze nog klein was; ze irriteerde me en ik kon daar niet mee overweg. Terwijl ik eigenlijk nooit boos word en zelfs bang ben voor boze mensen. Het gaf me een heel slecht gevoel, alsof hij in mij zat. Maar ík was degene die stond te schreeuwen, daar kan ik niemand anders de schuld van geven. Nu gaat het stukken beter en verheffen we onze stem niet meer tegen elkaar of de kinderen. Er is veel veranderd. Ik weet zeker dat ik een betere vader ben voor hen dan mijn vader was voor mij. Ik heb fouten gemaakt, maar ze vertrouwen me en zijn niet bang voor mij.”
Je spaart jezelf niet.
“Ik verkeer ergens tussen zelfhaat en narcisme: ik wil de grootste schrijver op aarde worden, maar tegelijk heb ik een heel lage eigendunk. Doordat ik het niet kon verdragen dat anderen me misschien niet aardig zouden vinden, heb ik een hekel aan mezelf ontwikkeld. Ik heb me afgekeerd van anderen en ben gaan schrijven. Het is een gemakkelijke verklaring, maar er zit denk ik wel een kern van waarheid in. Het maakt ook niet uit hoe vaak mensen zeggen dat ze me geweldige schrijver vinden. Wat dat betreft is het net heroïne: het is nooit genoeg. Je blijft uiteindelijk toch alleen maar jezelf.”
Je bent niet bang om te provoceren, getuige de titel Min Kamp.
“Niets van wat ik schrijf is erop gericht te provoceren. De titel is ontstaan tijdens een gesprek met een vriend, we praatten over Hitlers Mein Kampf. Hij zei: dat is jouw titel. Ik heb erover nagedacht en vond het eigenlijk een uitstekende en precieze titel. Mein Kampf gaat over ideologie, Min Kamp gaat over míjn strijd, in kleine dingen. Dat contrast tussen de grote en de kleine dingen des levens en tussen literatuur en werkelijkheid zitten in het boek. Ik heb Mein Kampf ook daadwerkelijk gelezen; ik wilde weten waar het over ging en begrijpen hoe zoveel mensen hierin mee hebben kunnen gaan. Toen ik daarmee bezig was, pleegde Anders Breivik zijn aanslagen in Noorwegen. Ik heb zijn manifest ook gelezen en zag parallellen. Als gevolg van die aanslagen voelde ik me ineens erg Noors, een sterk gevoel van ‘wij’. Ineens realiseerde ik me: misschien was dat wel hetzelfde gevoel van ‘wij’ als men had in 1933, eenzelfde soort saamhorigheid.”
Dat zal opnieuw een hoop reacties losmaken.
“Dat is al gebeurd. De directeur van het Holocaust Centrum in Noorwegen heeft in een interview gezegd dat ik daar niet over had mogen schrijven. Hij is bang dat ik van Hitler een mens maak. En dat doe ik ook. Hitler wás een mens. Hij was geen monster toen hij zestien was. In de biografie van Hitler wordt gedaan alsof hij vanaf zijn geboorte slecht was. Op die manier maak je hem ongevaarlijk. Het gevaarlijke is namelijk juist dat hij een mens was én desondanks heeft gedaan wat hij deed.”
Als je hem als monster wegzet, hoef je je niet met hem te identificeren.
“Precies, en daarmee maak je hem dus ongevaarlijk. Hij is net als jij en ik, dát is juist het enge.”
Met deze serie boeken heb je in jouw ziel laten kijken. Is dat niet ook heel eng?
“Ja, dat is het. Mensen benaderen me op een andere manier dan voorheen; ze zijn ineens heel geïnteresseerd in mij, willen heel persoonlijke dingen van me weten. Ze denken dat ze me kennen. Ik moest twee werelden van elkaar gaan scheiden, mijn privéleven en mijn publieke, ‘officiële’ leven. Wanneer ik op straat loop in Noorwegen, is dat voor mij officieel. Heel raar.
Er zit een verlies aan dit alles. Wanneer je een vriend over jezelf vertelt, is dat in zekere zin een geschenk. Je geeft iets van jezelf aan die ander, op basis van vertrouwen. Maar als ik dat nu doe, is het: o, dat weet ik al, dat heb ik al gelezen. Ik heb geen geschenk meer om weg te geven.”