Speeltuintje
Het speeltuintje heeft geen ingang. We hebben drie rondjes om de heg om het speeltuintje gelopen. De heg is zo hoog dat ik er net overheen kan kijken. Mijn neefje moet springen om over de heg te kunnen kijken. Ik zeg dat we moeten inbreken. Mijn neefje durft niet, maar als ik de takken van de heg pak en me over de bovenkant worstel en in het speeltuintje sta, volgt hij me toch. Er is niemand in het speeltuintje. We zijn met zijn tweeën. Ik ga op een bankje zitten en sla mijn ene been over het andere. Mijn neefje gaat van de glijbaan. Eerst op zijn billen, dan op zijn buik, daarna schreeuwend.
Het wordt steeds drukker. Er zijn steeds meer mensen en kinderen in het speeltuintje. Ze klimmen ook over de heg. Een kind blijft met haar rugzak in de heg hangen. Janken natuurlijk. Alle bankjes zijn bezet met volwassenen, overal zijn schreeuwende en jankende kinderen. Een vader loopt weg met een jankend kind onder zijn arm. Net een opgerold tapijt. Een jankend opgerold tapijt.
Er landen strontvliegen op mijn benen. Ik sla de strontvliegen weg, ik dood ze niet. Ze blijven even weg.
Bij alles wat mijn neefje doet, bij ieder toestel waar hij in of op of af gaat, roept hij mijn naam. Ik kijk dan en zeg: ‘Goed zo!’ en steek mijn duim omhoog. Ik wil dat mijn neefje een positief mens wordt, zonder complexen, met veel zelfvertrouwen, iemand die later nooit gewapend zijn klas binnenloopt om eerst de juf en daarna al zijn klasgenootjes dood te schieten.
Mijn neefje roept mijn naam en springt van een speeltoestel. Hij springt bovenop een ander kind dat onmiddellijk overlijdt. Zwijgend kijken we hand in hand naar het dode kind. De mensen en de kinderen in het speeltuintje kijken allemaal naar het dode kind. Mijn neefje vraagt of hij nog even mag spelen voordat de politie komt.
Recensie Er gebeurde o.a. niets
Wanneer de jonge schrijver Joubert Pignon bij zijn uitgever op bezoek is, vraagt die hoeveel boeken hij denkt te zullen gaan verkopen. Vijfhonderd, antwoordt Pignon, waarop de uitgever spontaan in schaterlachen uitbarst. ‘Hij zegt dat mijn positivisme hem ontroert.’
Het boek is er inmiddels en draagt de welluidende titel Er gebeurde o.a. niets. De debuutbundel van Joubert Pignon is een semi-autobiografische schets (zo wordt gesuggereerd), in vaak licht-absurdistische, zeer korte verhalen, wat sinds het succes van A.L. Snijders ook wel het genre ‘zkv’ wordt genoemd. Het omslag van Er gebeurde o.a. niets wordt gesierd door een fraai getekend portret van Pignon van Paul van der Steen: een man met warrige blonde haren, een konijn in de ene hand, een pilsje in de andere. Met veel zelfspot zet de auteur deze Joubert Pignon neer als een ietwat schlemielige en behoorlijk lamlendige schrijver van zkv’s, die tussen het leegdrinken van flessen rosé door in een dierenwinkel werkt en de klonten van de kont van zijn konijn pulkt. Hij laat zich gemakkelijk intimideren, door zijn asociale buurman bijvoorbeeld, en is niet wat je noemt zelfverzekerd:
Gisteren heb ik een doorbraak in mijn denken beleefd. Ik was in een discountzaak en liep langs de rekken met afgeprijsde deodorantrollers. Ik maakte me zo klein mogelijk en keek naar de grond. Als ze me zien, dacht ik, sturen ze me weg en krijg ik straf.
Altijd als ik ergens ben denk ik dat ik daar niet mag zijn, dat ik elk moment weggestuurd kan worden. Met straf.
Wacht eens even, dacht ik, ik heb net zoveel recht om hier te zijn als ieder ander. Ik keek omhoog en liep verder langs de rekken met deodorantrollers, al had ik geen deodorantrollers nodig.
Sport is niks voor hem; het verplaatsen van hardloopschoenen van de deurmat (waar zijn vriendin ze steeds voor hem neerzet) naar de kast (waar hij ze terugzet) is voor hem al meer dan voldoende beweging: ‘Liggend in bed ben ik op mijn best.’
Innemend
De aanpak werkt feilloos: Joubert Pignon neemt de lezer direct voor Joubert Pignon in, met zijn fantasie en droge humor, al neigt die op sommige momenten wat naar het flauwe:
Op straat loopt een man. Hij draagt zijn hond over zijn linkerschouder. De hond heeft een spitse snuit. De man draagt een pet en glimlacht ondeugend vanonder zijn pet. Een andere man loopt hem tegemoet. Deze man zegt: ‘Maar goed dat je geen paard hebt.’
Het mooist zijn de stukjes waarin een milde grappigheid gepaard gaat met een wrang randje, zoals ‘Nachtdienst’, over zijn vader, of ‘Binnenkant’, waarin hij vertelt over het opeten van de binnenkant van zijn mond. ‘Het gaat om kleine stukjes, maar ik denk dat ik door de jaren heen zeker wel een kleuter heb opgegeten.’ Een paar regels later gaat het over de buren van zijn tante, wier dochtertje sinds haar vijfde vermist wordt. ‘Ze wachten al twintig jaar tot hun dochtertje thuiskomt. Ondertussen neem ik kleine hapjes van de binnenkant van mijn mond.’
Atlas Contact, 192 p., €17,95
De puntige taal en het ritme van de verhalen maken Er gebeurde o.a. niets tot een twinkelende leeservaring voor liefhebbers van het kleine verhaal.