In mijn manuscript, dat overigens nog niet af is, na de zomer probeer ik een eerste versie te hebben, staat het volgende. Ik heb het zelf geschreven:
Wij kunnen ons bij de vrije natuur niets anders voorstellen dan omkaderde stukken bos en land, een meer, terwijl de zee de enige werkelijk overgebleven wildernis is. Niemand beheerst de zee, behalve misschien de bewoners. Leefbaar en onleefbaar tegelijk – voor vissen is het drinkbaar, voor mensen schadelijk. Hoeveel grootser is de vrije natuur op zee, dan de vrije natuur aan wal.
In 1965 publiceerde Bertus Aafjes de roman Dooltocht van een Griekse held. Aan de hand van Homerus’ Odysee reisde hij naar het Middellandse Zeegebied en bezeilde dezelfde route als Odysseus. De roman is een literair, filosofisch reisverhaal dat gaat over de zee en de wereld waarin wij leven. Op pagina 2 staat dit:
En beiden dachten wij: Hoeveel grootser is de vrije natuur van een zeeman dan de overal aan banden gelegde vrije natuur van de landrot, die zich overigens de natuur niet anders voor kan stellen dan behaard met boom en plant.
Ik geneer me om deze tekst van Aafjes te citeren. Intertekstualiteit is dan wel een gangbaar begrip, in mijn omgeving komen weinig schrijvers uit voor het toepassing ervan. Misschien komt dat door ons ego, of – en dat lijkt me waarschijnlijker – omdat we diep in onze schrijversharten vinden dat intertekstualiteit een vorm van jatten is. Zouden wij het leuk vinden als onze moeizaam tot stand gekomen zinnen even later in een heel ander verband, in een heel ander boek terecht zouden komen? Nee, dat zouden de meesten van ons waarschijnlijk als schending van ons auteursrecht beschouwen, zelfs als naam en bron duidelijk vermeld zijn. (In mijn bronvermelding zal Dooltocht van een Griekse held met koeienletters vermeld staan.)
Ik haal degene erbij die de term intertekstualiteit geïntroduceerd heeft, om mezelf, en u, geïnteresseerde lezer, ervan te overtuigen dat wat ik doe niet erg is. De Franse literatuurwetenschapper Julia Kristeva zegt:
Elke tekst bestaat uit een mozaïek van citaten en als de absorptie en transformatie van andere teksten.
Intertekstualiteit geeft ons dus de mogelijkheid te reageren op andere literaire teksten. Sterker nog, het impliceert dat ‘eigenheid’ niet bestaat: elke tekst bestaat volgens Kristeva immers uit een mozaïek van citaten, echo’s van anderen. Na enig zoeken ontdek ik dat de filosoof Derrida er nog een schepje bovenop doet. Volgens hem is de hele (kenbare) werkelijkheid één grote tekst:
Il n’y a pas de hors-texte.
(Vrije vertaling: Er is geen ‘buiten’ van de tekst.)
Onze wereld is altijd al bemiddeld door taal. We kunnen dus ophouden originaliteit na te streven, want alle schrijvers tappen uit dezelfde bron: de bron van één grote tekst. Dat is een mooie, bemoedigende gedachte. Wij zijn niet verantwoordelijk voor het verzinnen van iets nieuws, maar voor het samenstellen van iets nieuws op basis van iets bestaands. De wijze waarop wij bestaande tekst interpreteren, zegt iets over de inhoud van ons werk: dan pas wordt het nieuw. Wij zijn geen scheppers, maar samenstellers – dat laatste is een iets minder bemoedigende gedachte. Want willen niet alle kunstenaars het gevoel hebben dat ze autonome kunst maken zonder dat ze voortborduren op hun voorgangers? Ze willen iets maken wat er eerst nog niet was. Ze willen een beetje God zijn. Nu lijkt het alsof Adam en Eva al ergens rondliepen voordat God ten tonele verscheen. Alsof hij niet verantwoordelijk was voor het ontstaan van de mens.
En zo komen we toch weer bij ons eigen kunstenaarsego terecht. Een vraag die relevanter zou zijn: is het erg? Is het erg dat we tekst van elkaar lenen ten behoeve van onze eigen tekst? Is het erg om een bestaande foto doormidden te scheuren, schots en scheef weer aan elkaar te lijmen zodat het een nieuw kunstwerk wordt? Het lijkt niet op wat het was – gelukkig maar – maar het biedt mensen wél de mogelijkheid opnieuw in vervoering te raken. Is het niet mooi dat het origineel – een zin, een beeld, een scène of gedachte – kan transformeren in andere vormen? In nieuw leven bijvoorbeeld, want in het geval van God: pas op het moment dat Adam en Eva samenkwamen, kon de wereld beginnen. Ze kwamen samen en overleefden de tijd, werden onsterfelijk door het van generatie op generatie delen van dezelfde bron.
Hoe méér de schrijver leent, citeert en gebruikt van anderen, hoe realistischer hij is. Hij heeft zich immers neergelegd bij de beperkte macht van God.
En over God gesproken: er is nóg een reden om intertekstualiteit te bedrijven: de recensenten schijnen ervan te smullen.