Maurits de Bruijn (1984) studeerde Beeld en Taal aan de Rietveld Academie en werkt als journalist. Zijn artikelen en verhalen werden gepubliceerd in De Volkskrant, Mister Motley en Das Magazin, zijn beeldend werk werd tentoongesteld door het Stedelijk Museum in Amsterdam en de Chalalit Gallery in Tel Aviv. Zijn debuutroman Broer kwam uit in 2012. Momenteel werkt hij aan zijn tweede roman.
Maurits de Bruijn – Broer (176 p.)
Nieuw Amsterdam, € 16,95/€11,99 (e-book)
Door Alma Mathijsen
Waarmee heb je ontbeten?
‘Ik eet sinds een tijdje yoghurt met muesli en gedroogde vruchten zoals iedereen die dertig jaar of ouder is. Het is een van de wreedheden van het leven dat je na je vijfentwintigste niet meer kunt opstaan met een roze koek of oude pizza. Voor nu is het vogelvoer op de vroege ochtend, maar ik hou me nooit lang aan hetzelfde ontbijt. Als er teveel routine in mijn leven sluipt, verander ik daar iets aan.’
Naast schrijven en beeldend werk, interview je ook andere kunstenaars en muzikanten. Zo vroeg je Rufus Wrainwright ook naar zijn ontbijt. Wat is het belang van zulke informatie?
‘Dat was een interview waar ik ongelofelijk nerveus voor was, omdat hij een enorme diva is en ik een groot fan. Ik vroeg hem naar zijn ontbijt om mezelf op mijn gemak te stellen, om mezelf eraan te herinneren dat Rufus Wainwright ook maar gewoon een mens is. Zijn antwoord bleek onverwacht waardevol, het drugsverslaafde genie was tot inkeer gekomen en was begonnen aan zijn renovatieproject, zo betitelde hij zijn relatie tot zijn in verval geraakte lijf. Weg met de coke en ja tegen de havermout en lijnzaad. Die rust klonk door in de muziek van zijn nieuwe album, toen werd duidelijk dat de vraag ook in het artikel terecht moest komen.
Het verhaal van mensen houdt zich overal op, in die zin zou je naar ieder willekeurig aspect van iemands leven kunnen vragen, hun ontbijt, de auto die ze rijden of hoe vaak ze hun ouders zien.’
Je lijkt voortdurend op zoek naar het bijzondere in het gewone en het gewone in het bijzondere. Waarom?
‘Het tweede deel van je observatie herken ik. Als ik een extreme situatie wil beschrijven, dan probeer ik het te zoeken in kleine dingen. Kort geleden schreef ik scene waarin een van de personages in mijn nieuwe roman een telefoontje kreeg met vreselijk nieuws. Dan wordt het voor mij des te belangrijker te onderzoeken wat ze net voor dat telefoontje deed, hoe haar telefoon eruit ziet, waar ze precies aan denkt: kan ze die vreselijke informatie wel verwerken of denkt ze juist aan haar bezoek aan de supermarkt van eerder die ochtend en de wortels die ze op de boodschappenband heeft laten liggen. Ik wil het bijzondere afzetten tegen het gewone, omdat ik niet geloof dat mensen het grote of bijzondere anders ervaren dan de kleinste dingen.’
Dat zie ik ook terug in je essays. Je schreef een gedreven stuk over Onno-gate. Je maakt van Onno Hoes en Albert Verlinden gewone mensen met gewone huwelijkse problemen. Hoop je hiermee iets te kunnen veranderen?
‘In dit specifiek geval was het belangrijk om Onno Hoes en Albert Verlinde als twee mensen neer te zetten die worstelen met huwelijksproblemen, zoals iedereen die een relatie heeft obstakels tegenkomt. Het opiniestuk was een reactie op een artikel waarin Hoes en Verlinde vanwege hun homoseksualiteit niet in staat werden geacht een succesvol huwelijk te onderhouden, terwijl zij juist aangaven aan hun problemen te willen werken. Ik wilde op dat aspect van het debat licht laten schijnen, ik wilde niet dat zij bijzonder zouden zijn vanwege hun geaardheid. Een vriend van mij zei onlangs: we moeten net zo lang doorgaan totdat homo’s door iedereen hartstikke saai gevonden worden, totdat het doodnormaal is.’
Is het voor jou van belang wat je lezers of toeschouwers van je werk vinden?
‘Als ik schrijf ben ik me altijd bewust van de lezer en ik hoop er steeds beter in te worden de lezer te leiden. Haruki Murakami zei eens dat het arrogant is om informatie achter te houden, dat het de taak van een schrijver is om de situatie zo helder mogelijk uit de doeken te doen.
Zonder toeschouwers of lezers is er geen werk, alleen een proces. Het is dus belangrijk dat ze er iets van vinden, dat het werk vragen oproept, een gesprek uitlokt. Als maker heb je een rol in dat gesprek, maar wat je publiek precies ervaart heb je niet volledig in de hand. Ik denk dat dit een eeuwige zoektocht blijft. Hoe meer ik me met taal bezighoud, hoe bewuster ik me word van de beperkingen van het geschreven woord. Schrijven is ook loslaten, anders zou het werk een onmogelijke compromis worden.’
Je debuutroman is geïnspireerd op de vermissing van je broer. Wanneer wist je dat je daarover wilde schrijven?
‘Dat is geen bewuste keuze geweest. Ik heb vaak gewenst dat een ander verhaal zich zou aandienen, maar ik geloof dat mensen verhalen met zich meedragen die op een bepaald moment een uitweg zoeken. En al was mijn debuut sterk geworteld in mijn autobiografie, bij mijn tweede boek, dat veel minder autobiografische kenmerken heeft, voelt het precies hetzelfde. Dit is het boek dat ik nu moet schrijven, ik dien het te geven wat het nodig heeft om het tot een goed boek te kunnen maken. Het is niet alsof ik uit vijf opzetjes heb gekozen voor dit specifieke verhaal.
Uiteindelijk is het dat verhaal dat je wakker houdt, je uit bed sleurt en aan tafel neerzet. Als dat verhaal de kans krijgt om te groeien, wordt het een wereld op zich die dingen van mij vraagt in plaats van andersom. Het begint met een idee, een intentie, maar op een gegeven moment neemt het boek het over.’
De naam van het personage dat gebaseerd is op je broer, komt niet voor in het boek. Vanwaar die keuze?
‘Ik wilde dat Broer, het personage dat vermist is geraakt, een leeg canvas zou zijn waarop de hoofdpersoon zijn verlangens en angsten projecteert. De generieke naam paste daar goed bij en dwong me ook het personage specifiek te maken. Daarnaast was het onmogelijk een fictieve naam te bedenken die zou werken, het was zo moeilijk zijn echte naam te vervormen. Die echte naam zou dan toch door het boek echoën en ik moest me losschrijven van de realiteit, daar heeft de naam Broer me bij geholpen.
Het is uiteindelijk de titel van de roman geworden omdat ik het mooi vond dat die allesomvattende term ‘broer’ zou staan voor zoveel meer dan het verhaal dat ik beschrijf. Ik hoopte dat het boek een plek zou krijgen tussen andere verhalen over broederschap.’
In een interview vergeleek je het laten lezen van je boek aan je ouders met je coming out. Waarom?
‘Omdat ik mijn ouders met het boek een kant van mezelf liet zien die ze nooit hadden leren kennen als ik geen schrijver was geweest. Toen ik achttien was en mijn ouders vertelde dat ik een vriend had, had ik ook liever niet met ze gesproken over mijn liefdesleven, of mijn zoektocht naar identiteit, maar ik voelde me daar wel toe gedwongen.
Op beide momenten voelde ik me kwetsbaar, maakte me zorgen over hun oordeel. Ik was me ervan bewust dat het boek en de publicatie ervan ook zijn weerslag zou hebben op hun levens. Ik durf uiteindelijk te zeggen dat het een positieve invloed heeft gehad.’
Een van de mooiste zinnen uit je boek staat op de eerste pagina: Volwassenheid was een orkaan die ik verwachtte en ik kreeg een winderige dag. Hoe ontstaat zo’n zin?
‘Tijdens het schrijven ben ik me niet bewust van de individuele zinnen, dan bevind ik me in een gedachtestroom en probeer ik daar zo goed mogelijk naar te luisteren. Later filter ik de ruis uit het verhaal, al zoek ik niet naar een boek vol prachtige zinnen. Ik wil het liefst dat het leest als een gesprek waarin iemand plotseling iets moois zegt.’
Ben je je bewust van je schrijfproces?
‘Er is altijd een vinger aan de pols. Ik laat het proces nooit helemaal los, ik weet altijd waar ik me in het verhaal bevind, waar ik op moet letten, waar ik op dat moment naar zoek. Het is een radar zonder aan/uit-knop. Als je me nu zou vragen naar boek twee, dan zouden alle problemen er zo uit rollen en zou je me hartstikke nerveus maken.’
En tot slot: je bent net gaan samenwonen. Wat betekent dat voor je schrijven?
‘Ik ben nu hartstikke gelukkig in de liefde en voel geen noodzaak erover te schrijven. Misschien werkt het zo, kan ik het op het moment dat ik het leef niet schrijven, moet er tijd overheen gaan en komt er over een aantal jaar een grote liefdesroman.
De manier waarop mijn persoonlijke leven mijn schrijven beïnvloedt is niet altijd te doorgronden en ik zou niet willen dat daar verandering in komt. Dan zou ik te bewust zijn van iedere stap en constant moeten kiezen tussen wat goed is voor mij en wat mijn boek nodig heeft.’
Voor de volgende aflevering interviewt Maurits de Bruijn schrijfster Jowi Schmitz, van wie onlangs Te vroeg geboren. Dagboek over mijn zoon is verschenen bij uitgeverij Cossee.