De opkomst bij verkiezingen is voor velen de graadmeter van de democratische gezondheid. Als de opkomst laag is, is er iets mis met de democratie. Dat lijkt ook zo want een van de kenmerken van democratie is dat iedereen mee mag praten. En als mensen dat niet kunnen, komt de vraag op in hoeverre het beleid legitiem is.
EU-parlement legitiem?
Dat probleem hebben politicologen al opgelost met het begrip outputlegitimiteit, waarmee wordt aangeduid in hoeverre het beleid als legitiem wordt ervaren. Nader onderzoek zou moeten uitwijzen in hoeverre de Europese burger het beleid legitiem vindt. Maar zelfs de Nederlandse burger – die de EU-grondwet afwees en vaak via de media volgestopt wordt met mythes over de Unie en er aan de borreltafel flink over moppert – vindt de EU wel best, bleek uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau in 2009.
De straten in Europa lopen niet wekelijks vol met demonstraties tegen Europa. Uitzondering is het zuiden, waar de levensstandaarden zijn aangetast door de Eurocrisis. Maar in Europa is geen Europese lente aangebroken, zoals vroeger in Tsjecho-Slowakije of zoals de opstanden in het Midden-Oosten. Er zijn ook geen broodoproeren waar Egypte al zeker een decennium voor de opstand tegen Mubarak door werd geplaagd en die eigenlijk ook antiregime, dus politiek waren.
Historische verkiezingen
Volgens politicologen is er wat anders aan de hand. Nieuwe generaties stemmen minder. Dan blijft toch de vraag: hoe zit het met de opkomst? Dit jaar was dat een grote vraag, De verkiezingen van mei 2014 moesten historische verkiezingen worden. Immers, het EU-parlement praat met de lidstaten mee over de nieuwe voorzitter van de Europese Commissie, werd voor de verkiezingen aangekondigd. Na de verkiezingen haastten de lidstaten zich wel te verklaren dat zij het primaat hebben en niet het parlement.
Macht Europees parlement groeit
Die rol van het Europarlement in de benoeming van de president van de Europese Commissie was regelmatig de eyecatcher in beschouwingen over de rol van het Europees Parlement, in Europa, als teken van macht. Vaak werd daarbij even vergeten dat die macht van het parlement steeds verder groeit. Het parlement is tegenwoordig op tientallen beleidsterreinen medebeslisser, met de Europese Commissie. Het Europarlement is niet meer de tandeloze beer waar het al die jaren voor werd versleten en wat het vroeger ook wel was. Overigens aan het democratisch tekort waar velen de mond nog van vol hebben, is verder gewerkt: de nationale parlementen kunnen tegenwoordig de Commissie ook om tekst en uitleg vragen en desnoods een gele kaart uitdelen.
Het parlement is dus belangrijk. Tegelijk bleek uit polls vooraf al dat de opkomst weer laag zou zijn. Uiteindelijk werd die een fractie hoger dan in 2009, maar toch voor sommige media reden de legitimiteit ter discussie te stellen. Het zouden immers historische verkiezingen worden.
Electoraten veranderen
Hoe zit het dan met die opkomst? Politicoloog Armen Hakhverdian (UvA) verwijst dit jaar op het blog stukroodvlees.nl naar Mark Franklin. Franklin’s stelling: de Europese Unie verandert qua samenstelling en de electoraten veranderen ook. Franklin onderzocht de opkomsten van de Europese verkiezingen tot en met 1999. Hij stelt dat landen met opkomstplicht zoals België en Cyprus, een 30 procent hogere opkomst kennen. Als de EU meer landen toelaat zonder opkomstplicht, dan daalt de opkomst in de hele EU als logisch gevolg. Dat heeft met legitimiteit niets te maken. Maar de media laten dat niet zien.
First time boost
Wat zich in de landen die Franklin onderzocht, afspeelde en zijn onderzoek gaat tot en met 1999 is een first time boost. De landen die toetraden, in de jaren tachtig en negentig, zoals Griekenland, hadden bij de eerste Europese verkiezingen een opkomstbonus: er werd vaker gestemd bij de eerste verkiezingen. Hakhverdian stelt dat die first time boost zich in 2004 bij de postcommunistische lidstaten niet heeft voorgedaan. Hoe dat komt blijft speculatie. Hakverdian: ‘Misschien was in 2004 het dominante frame dat het Europees Parlement machteloos stond tegenover de Raad en de Commissie, en stemmen dus nutteloos was, ook doorgedrongen tot de nieuwe lidstaten en heeft dat het enthousiasme dat gepaard gaat met eerste verkiezingen gematigd. Het blijft vooralsnog speculatie.’
Bhatti en Hansen, van de Kopenhagense Universiteit kwamen in 2012 al tot dezelfde conclusies – electoraten veranderen, de Unie verandert – en ze gaan nog een stap verder. De opkomst blijft mogelijk dalen. Nieuwe generaties stemmen minder en bovendien stemmen ouderen in de generaties minder.
Ze kijken naar de generaties in landen die in 1979 deel uitmaakten van de Unie, de EU-9. Ze laten zien dat uit de surveys blijkt dat van de vooroorlogse generatie 70 procent naar de stembus gaat, van de baby-boomers 63 procent, van de generatie uit de zestiger jaren 57 procent, van mensen uit de zeventiger jaren 50 procent. Van degenen uit de jaren na de jaren zeventig gaat opmerkelijk genoeg, 52 procent naar de stembus. En ze leggen statistische verbanden tussen generaties en de opkomst. In bijna alle landen, behalve Denemarken, doet zich het patroon van lagere opkomsten bij jongere generaties, voor.
Daling opkomst tot 2040
Bhatti en Hansen gaan zelfs zover dat ze verwachten dat het mogelijk is dat de opkomst daalt tot en met 2040. Op dat moment zijn de generaties die zorgen voor een hoge opkomst – baby-boomers en mensen geboren in de jaren zestig – verdwenen uit het electoraat. Ze tekenen daarbij wel aan dat het een beetje koffiedik kijken is. De toekomst wordt immers voorspeld vanuit huidige patronen en er kan in 25 jaar van alles veranderen. Toekomstige generaties kunnen politiek actiever worden, ouderen kunnen langer gezond blijven, waardoor ze langer naar de stembus gaan en dat kan de opkomst doen stijgen. Maar weest niet verbaasd als de opkomst over 5 jaar weer de nieuwsberichten domineert. En het politicologisch onderzoek. Grote vraag is namelijk: hoe gaat de politiek om met deze bevindingen?