Sylvie Marie – Altijd een raam (59 p.). Podium, € 15,00
‘Sylvie Marie (1984) is een dichter die het geluk niet schuwt – omdat ze het niet helemaal lijkt te vertrouwen,’ melde het jury rapport van de J.C. Bloemprijs bij de nominatie van haar tweede bundel 'Toen je mij ten huwelijk vroeg'. Een vreemde paradox, maar treffend voor haar verwonderde poëzie, die een ogenschijnlijk kinderlijke eenvoud van waarnemen vermengt met even scherpe als onverwachte tekstuele wendingen. In de recente bundel 'Altijd een raam' wordt het perspectief van dit waarnemen bepaald door vensterglas, waarbij we beurtelings van binnen naar buiten schouwen, en van buiten naar binnen. Hoewel er een hunkering voelbaar is naar wat zich aan gene zijde van het glas bevindt, doen de woorden vooral spreken van een diepe innerlijke beleving:
we zitten aan tafel bij de lamp en we schrijven./
het sneeuwt al dagen, we kunnen niet weg./
telkens wanneer we door het raam kijken,/
legt laag zich op laag, wit op wit, de bomen graaien/
zich als dode handen een weg naar boven.//
we zitten, maar het blad blijft leeg./
we laten onze pen al dagen millimeters/
boven het papier zweven terwijl we elkaar begluren./
we doen goed alsof, schrijven wit op wit/
met dode handen, we tellen nu geen lagen meer.//
Het verinnerlijkte schrijfproces gevat in een metafoor die lege taal weerspiegelt, omdat deze steeds weer nieuw is. Grote gebeurtenissen van het leven worden verstaanbaar gemaakt als een delicaat kleinood, en de alledaagsheid als iets met een bijzondere glans.
op de foto in de kerk kijk je alsof je/
net een mop hebt verteld,/
die flauwe dat je kaal bent, maar toch een haar in de boter vindt.//
eenmaal buiten in de stoet tel ik de lege plekken in de berm,/
het zijn er zesendertig en jouw leeftijd werd het nooit.//
Tedere en liefdevolle registraties van genegenheid wisselen elkaar in de gedichten af met die van het gemis eraan, zoals in het verstilde ‘daver’, dat het verlies van een vader zintuigelijk voelbaar maakt:
zijn overalls hangen aan de haak/
schoenen staan/
aan de achterdeur, in de auto is zijn/
geur/
niet de geur van hij die hier ligt. wat/
klopt/
is nergens te vinden.//
Met het grootste gemak bestaan deze uitingen van fragiele schoonheid en (aan)geraakt Zijn, naast ongrijpbaarder teksten, zoals in het gedicht ‘morsecode’, met koekkruimels als metafoor voor menselijke dialoog, of ‘ict’ dat (inter)menselijke gevoelsbeleving beschrijft:
ik ontdekte bij een zelfscan dat ik een pacemaker heb.//
koper vond ik, plastic draden, verbonden met nog meer draden/
die naar brievenbussen leiden, postvakken in, apps en apparaten/
die in mij hart hun ritme pompen.//
Zelfs het bijkans banale (maar prachtige) ‘welkom in onze flat’ en ‘na de inbraak’ bieden geïnspireerde taal en ademen eenzelfde sfeer van verwondering:
zo stellen we stilaan/
een inventaris op, maken de som/
van kale plekken op tafels en in lades//
Lau Tze schreef: ‘Mijn huis niet uitgaande ken ik de wereld’, daarmee in overweging gevend dat de werkelijke reis zich – vensters niet uitziende – vanbinnen voltrekt.
Altijd een raam is een bundel die we wat tijd mogen gunnen om zijn ware gelaagdheid te tonen. Een die uitnodigt tot herlezen en naar binnen schouwen – bezielde poëzie die woorden aanreikt om te proeven en waaraan de eigen waarneming herijkt kan worden.
binnen was taal gebroken,/
rinkelend porselein//
we hadden hete koffie/
willen veinzen, maar we wisten/
wat aan alles komt//