Mira Feticu (Breaza, 1973) debuteerde in 1993 in Roemenië met een dichtbundel, maar legde zich al snel toe op het schrijven van verhalen. Haar officiële Roemeense debuut als prozaschrijfster was in 2001 en baarde in Roemenië het nodige opzien. De verhalenbundel Femei cu veverite ('Vrouwen met eekhoorntjes') werd genomineerd voor zowel de prijs van de Unie van Schrijvers uit Roemenië als voor de Lauren?iu Ulici-prijs.
Sinds 2008 schrijft Feticu in het Nederlands. De worsteling met de nieuwe taal leidde begin 2012 tot de roman Lief kind van mij. Een jaar later volgde De ziekte van Kortjakje. Voor haar derde Nederlandse roman, die inmiddels op stapel staat, ontving zij een werkbeurs van het Nederlands Letterenfonds. Critici beschouwen Mira Feticu als exponent van de hedendaagse literatuur en bestempelen haar werk als intelligent, erotisch, feministisch, maar vooral eerlijk en direct, geschreven in ‘uitzonderlijk markant proza’ ('De Groene Amsterdammer'). Uitgeverij De Geus noemde Feticu ‘de ontdekking van 2012’.
In 2010 promoveerde Feticu op een proefschrift over de Roemeense dichteres Gabriela Negreanu. In Nederland bleef Feticu de literatuur trouw en binnen het bibliotheekwezen is ze tegenwoordig als producent verantwoordelijk voor literaire shows van Abdelkader Benali, Oscar Kocken en eerder ook Ernest van der Kwast.
‘Hier ben ik. Waarom hier? Als iemand me jaren geleden in Malaszyce had gezegd dat ik in Goya zou zijn.'
– Witold Gombrowicz, Dagboek
Ubi bene ibi patria
Ik heb in de bibliotheek zo veel boeken gevonden over wereldburgerschap, dat ik na het eerste boek het lezen al opgaf. Want meer dan een begrip of een werkelijkheid is wereldburger-zijn vooral een gevoel.
Wat ís een wereldburger eigenlijk? Ik was verrast te ontdekken dat er meerdere soorten wereldburgers zijn, naar mijn gevoel, zonder dat ik statistieken heb gelezen – zo die al bestaan. Zijn we dan wereldburgers omdat we overal heen reizen? En: reizen, hoe doen we dat? Uit plezier of omdat we ertoe gedwongen worden? Maakt dat uit voor het gevoel een wereldburger te zijn? Het blijkt dat wereldburger-zijn een directe band met reizen kan hebben. Dat is toch evident, zou je zeggen. Maar dat is het niet. Een wereldburger is immers niet (alleen) iemand die door de wereld reist, wereldburger zijn betekent meer dan precies weten hoe je rijst met stokjes eet omdat je er in Hongkong les in hebt gehad. De dalai lama is een wereldburger niet omdat hij reist, maar omdat hij de problemen van de wereldburgers met zijn wijsheid behandelt. Of neem Immanuel Kant: geen reiziger, wel een wereldburger. Reizen kun je namelijk op verschillende manieren. Per trein, vliegtuig en fiets, maar ook door middel van boeken of fantasie. En het hangt er ook vanaf over welke wereld we het hebben, want Jonathan Swift met zijn 'Gulliver's Travels' is een bijzondere wereldburger van onze wereld, maar ook van andere, niet minder geweldige werelden. En dan kun je nog reizen vanaf je stoel, in de heelal, zoals Stephen Hawking. Dat is ook reizen (hoewel ik hem liever heelalburger en minder wereldburger zou noemen).
Er bestaat een klassieke, humanistische traditie van reizen. In die visie opent de weg naar de grote wereld de weg naar jezelf; het gaat er dus om je eigen identiteit te ontdekken door naar het buitenland te reizen. De achttiende eeuw zit vol voorbeelden van mensen die ernaar streefden hun binnenste te bereiken door naar buiten te gaan. Reizen had ook een cultureel doel. De jonge Roemeense intellectuelen die naar Frankrijk gingen om te studeren, brachten de eerste bibliotheek naar hun geboorteland. Een ander voorbeeld van de humanistische traditie is onze Geert Geerts, bekend als Erasmus van Rotterdam, die van mening was dat de klassieke oudheid en het christendom hetgeen was wat Europa bond. De werkelijkheid van ons huidige Europa zou hem verassen.
Reizen is altijd populair gebleven. Mensen reizen voor hun plezier. De Nederlander lijkt een traditie te hebben gemaakt van het reizen tot het eind van de wereld. Waar zou dat zijn? Als je met je vinger op de aardbol het einde aanwijst, lijkt het niet eens zo ver. Jules Verne bereikte het in zijn ‘Voyage au centre de la terre’, om maar eens de eerste titel die bij me opkomt te noemen. Het eind van de wereld dat Margareta in ‘Faust’ in haar liedje noemt – Thule –, spreekt me meer aan. Op dakkoffers van auto’s staat ook vaak Thule. Slim merk. Als ik het zie, word ik nostalgisch, hoor ik Margareta zingen.
Het is moeilijk te accepteren dat het eindpunt van de wereld dichterbij is dan je denkt. Als je de ‘Odyssee’ leest, zie je met je geestesoog het land der Faiaken als een ver land, magisch en onbereikbaar. Het is jou als gewone sterveling niet gegeven in de voetstappen van Odysseus te treden. Maar in de werkelijkheid kan ik met KLM wél binnen drie uur in het land van Faiaken zijn, met hun mooie Nausicaä, wat wij vandaag de dag Corfu noemen. Eigenlijk is het niet eens nodig om naar Nausicaä te reizen, want Nausicaä kan ook naar jou toe komen. De wereld kent immers geen grenzen meer. De stem van je geliefde kun je horen, en zijn of haar gezicht kun je haarscherp zien, al zit er tussen jullie een afstand van duizenden kilometers. Maar wordt je heimwee door Skype ook opgeheven? Voelt het alsof je naast je ouders zit die je hebt achtergelaten? Dat is de vraag – de aardbeving die ze net hebben meegemaakt, heb jij niet gevoeld, Skype of geen Skype.
Dagelijks krijg ik een paar mailtjes van sites als booking.com, voor mij de hedendaagse versie van de homerische sirenen. We reizen. We worden solidair met de wereld. We openen onze ogen. We hebben geleerd dat we blind zijn als we alleen maar voor ons uit kijken. “Als we weigeren andere visies op de wereld dan de onze in aanmerking te nemen, snijden we ons af van de menselijke universaliteit en blijven we dichter bij de pool van de barbarij staan,” schreef Tzvetan Todorov in ‘Angst voor de barbaren’. Een cultuur die zich afsluit voor de (invloeden van) andere culturen, sterft af. Je ontdekt de wereld, andere culturen, en je wordt rijker, scherper en kritischer ten opzichte van jezelf en je eigen volk. Als voorbeeld noem ik de Roemeense presidentsverkiezingen van een paar weken geleden. De kandidaat die in eigen land favoriet was, een nakomeling van de oude communistische partij, werd afgewezen door de Roemenen die reizen (diaspora), die in getal sterk genoeg en eensgezind waren (om niet op een communist te stemmen). Zij hebben ervoor gezorgd dat de nieuwe president een wereldburger is, een native Duitser (daarmee een mengeling van twee culturen), georiënteerd op Europa.
We zijn wereldburgers, we surfen over de aardbol. Met de hulp van Facebook, Twitter en andere (social) media. Er zijn weinig plekken onder de zon die nog niet door de Google Maps beschaduwd zijn, geen plek die niet gevolgd kan worden en bloot aan de wereldburgers wordt voorgelegd. Iemand die op een stoel achter de computer in Albanië zit, laat mij foto’s uit Alaska zien. Het is niet nodig om naar Honolulu te reizen om te begrijpen wat die mensen daar eten. Je hoeft niet meer de wereld in te trekken, de wereld komt naar jou toe. Kant, die niet van reizen hield, kon zo mooi over Londen spreken dat zijn Britse gasten niet konden geloven dat hij er nog nooit geweest was. Je zou de conclusie kunnen trekken dat het niet meer nodig is om kilometers te lopen, te reizen of te vliegen om iets over jezelf te ontdekken. Naar binnen reizen is niet meer hip of, beter gezegd, naar buiten reizen blijft hipper. Van je verbeterde karakter kun je geen foto's nemen, wel van een Thais kuuroord waar je als koning behandeld wordt. We zijn eigenlijk best content met ons binnenste, ook al is onze wereld vanbinnen kaler dan een woestijn. We hebben geen Dostojevskiaanse dilemma’s meer. We hoeven de wereld van ons innerlijk niet meer te voet te belopen, we zijn tevreden met wie we zijn. En als we even niet tevreden zijn moet er een psycholoog of coach aan te pas komen om ons weer trots op onszelf maken. Wie niet tevreden is, heeft een probleem, is niet meer van deze tijd. We moeten het maken in dit leven, anders vallen we. Dostojevski is passé. ‘Die hik is hardnekkig, al de derde keer vandaag,’ laat Sharon Evita op Twitter weten.
Wanneer zijn we allemaal slechts nette mensen geworden? We vinden iedereen leuk, je moet iedereen liken. Er is geen God meer die ons aan de punten van ons geweten trekt. Goede daden verrichten betekent iedereen op Facebook liken. Op tv zien we een spotje van Cordaid Kinderstem en Afrika-dorpen, we doneren niet, want ja, je weet nooit precies waar het geld naartoe gaat, we voelen ons wereldburgers. Iedereen weet wat er met die schoolmeisjes in Nigeria is gebeurd, omdat het nieuws overal te volgen is – tv, Facebook, Twitter. Maar een dag later zijn we het weer vergeten, omdat 43 studenten in Mexico vermoord zijn. We begrijpen, maar wat voor macht heeft een wereldburger? Wereldburgers kennen de wereld beter dan hun eigen broekzak, maar ze kunnen de wereld niet fiksen. Wel kun je je nieuwste vriendschapsverzoek van iemand uit India bevestigen.
Studenten krijgen beurzen in het buitenland en communiceren allemaal in Global English. Maar als we in het land waar we gestudeerd hebben, waar dan ook, een baan willen krijgen en er willen blijven, moeten we de macht van de landstaal erkennen, de nieuwe taal. Geen baan als je de taal niet spreekt. En ineens ben je geen wereldburger meer, je woont ergens in Zevenhuizen en je bent op zoek naar een baan. Je wacht dagelijks op tram 4 van 9:30 uur, baalt als je die gemist hebt. Je kent de bedelaar die voor de Albert Heijn staat, op zaterdag geef je hem iets. Google Maps ontdekt je in Zevenhuizen en niet in Goya, Argentinië.
Als kersvers wereldburger in Nederland, negen jaar geleden, werd ik depressief zonder precies te weten waarom. De taal heeft me bewust gemaakt van de werkelijkheid. Het viel niet mee om plots wereldburger te worden. Toen ik de taal begon te spreken, kreeg ik meer controle over mijn leven. Ik weet hoe lang Odysseus op zee bleef, wat Dido dacht, op de brandstapel, hoe Ghilgamesh naar de eeuwigheid keek. Ook herinner ik me nog veel verzen uit de Roemeense literatuur, soms word ik 's ochtends wakker met het ritme van de openingszin van een roman uit mijn jeugd, ik lees de Franse literatuur in de oorspronkelijke taal en toch was de eerste keer dat ik het gevoel had dat ik hier een toekomst heb, toen ik 'he, he' op zijn Nederlands zei. In Frankrijk kun je de weg maar beter in het Frans vragen en in Spanje praten de mensen zo veel dat hun handen, waarmee ze zich beter begrepen willen maken, er pijn van doen. Toen mijn vader mij in Nederland bezocht, sprak hij luidkeels Roemeens met iedereen, alsof zijn gesprekspartners doof waren en niet mensen die helemaal geen Roemeens kenden. Er is een hele wereld waarin niemand Engels spreekt en over deze wereld weten we niet veel. Zijn ze ook daar wereldburgers? Is de wereld het Bijbelse Babylon en begrijpen we elkaar eigenlijk niet? Wat zouden wij van de wereld begrijpen zonder CNN? Maar is de wereld die CNN ons laat zien, de echte wereld? Als ik me herinner hoe ik wereldburger ben geworden, krijg ik meteen een nieuwe categorie wereldburgers voor ogen: de love-reizigers. Ik volgde mijn Nederlandse man naar zijn land en met mij miljoenen andere vrouwen (en mannen, in mindere mate). Dat is een vrijwillige keuze, maar er zijn ook gedwongen wereldburgers en daarmee doel ik op de vrouwen uit Oost-Europa, Afrika en Latijns-Amerika die naar het Westen worden gebracht en de prostitutie in worden gedwongen. Of migranten die in het buitenland gaan werken voor een beter leven en hun kinderen bij familie hebben achtergelaten. Al die aardbeienplukkers en witlofstekers, in het weekend zie je ze niet de Sixtijnse Kapel bezoeken of in de rij voor het Prado staan! Het reizen naar binnen of naar buiten interesseert hun niet, ze reizen om te overleven. Zijn zij ook wereldburgers? Wie zijn ze en wat bepaalt hun identiteit? En wie of wat ben ik zelf, behalve wereldburger? Ben ik Roemeens of Nederlands? Ben ik de nieuwe Nederlander?
De opvatting dat we door te reizen elkaar in de ander zien, kortom: dat de ander een identiteit krijgt door zijn weerspiegeling in mijn ogen, en dat die identiteit niet vaststaat maar voortdurend in beweging is, botst met de laatste categorie wereldburgers: mensen die behoren tot wat we met een moderne term ‘mobiel banditisme’ noemen, rondtrekkende criminele groepen. Ze stelen, roven, skimmen, rollen, op brutale of brute wijze pakken ze van de ander. Het is zeker geen uniek verschijnsel – het fenomeen bestaat al eeuwen – maar doordat de grenzen open en flexibel zijn, is het wel een plaag geworden. Vandaag zijn ze in Rotterdam, morgen in Berlijn en volgende week in Hongkong of Zaïre. Met een acuut gevoel van nationalisme willen ze echter met hun buit terug naar hun geboorteland. Straffen zitten ze uit in het land waarin ze opgepakt of naar overgeleverd zijn. Ze passen bij de titel van boek van Todorov: Angst voor de barbaren. Zij zullen nooit zeggen: ubi bene ibi patria.