Edouard Louis – 'Weg met Eddy Bellegueule' (224 p.), De Bezige Bij Antwerpen, €18,90/e-book €14,99
‘Ik zie nog voor me hoe mijn vader, wanneer een van onze poezen kleintjes ter wereld bracht, de pasgeboren katjes in een plastic tas van de supermarkt liet glijden en de tas tegen een betonnen muurtje sloeg tot de tas volstroomde met bloed en het gemiauw ophield. Ik had hem in de tuin varkens de keel af zien snijden en het nog warme bloed zien drinken dat hij tevoorschijn haalde om er bloedworst van te maken (het bloed op zijn lippen, zijn kin en zijn T-shirt).’
Edouard Louis schrijft dit op pagina 10 in ‘Weg met Eddy Bellegueule’, de autobiografische “roman” die in Frankrijk lovend werd onthaald en geprezen als een literaire mijlpaal. De toon is meteen gezet: dit is het gezin en milieu waarin Eddy opgroeit. Een gezin van fabrieksarbeiders, in een dorp in Picardië, waar het dagelijks leven dezelfde kleur heeft aangenomen als de betontegels in de straat. Een gezin waar meer alcohol dan liefde vloeit, en de dagelijkse warme maaltijd bestaat uit friet (of pasta) met veel vet vlees van de kiloknaller. Een vader en moeder die een rotjeugd hebben gehad, maar zelf nauwelijks weten hoe ze het beter moeten doen. Die hun kroost met harde hand “opvoeden” en onderwerpen aan wat je rustig geestelijke mishandeling zou kunnen noemen. En die niets begrijpen van die spichtige, fijngevoelige, intelligente en cultureel geïnteresseerde zoon, die al vanaf zijn geboorte vrouwelijke maniertjes heeft en een vrouwelijke intonatie.
Deze oudste zoon trekt direct al een streep door de dromen van zijn vader: ‘Een vader versterkte zijn mannelijke identiteit via zijn zonen, aan wie hij viriele waarden diende door te geven, en mijn vader zou dat doen, hij zou van mij een vechtersbaas maken, zijn mannelijke trots stond op het spel.’ Maar Eddy is anders en weinig mannelijk, laat staan een vechtersbaas. Hij heeft een hoge stem, slaakt schelle kreten en zijn gang is heupwiegend. Liefst verkleedt hij zich als vrouw, in de kleren van zijn zus; zelden voelt hij zich gelukkiger dan op die momenten.
Zijn ouders ergeren zich groen en geel aan hem en gebieden hem op te houden met die “aanstelleritis” en zich niet langer als een “gek wijf” te gedragen. ‘Waarom gedraagt Eddy zich als een grietje?’ Op school wordt hij mikpunt van scheldpartijen – zo leert hij het woord “nicht” kennen, waarvan hij de betekenis nog niet doorgrondt, maar wél afkeer die erin besloten ligt – en wordt hij dagelijks in elkaar geslagen. Als Eddy als jonge tiener wordt betrokken in seksspelletjes en gepenetreerd wordt door zijn neef – moeder betrapt de jongens op heterdaad –, is het uitsluitend Eddy die de gevolgen ervan op zijn brood krijgt.
De schaamte en schande is zo groot dat Eddy een poging onderneemt “normaal” te worden. Hij krijgt een vriendinnetje en probeert met haar naar bed te gaan, een onderneming die gedoemd is te mislukken.
‘Ik heb hier willen laten zien dat mijn vlucht niet het resultaat was van een plan waar ik altijd mee had rondgelopen alsof ik een op vrijheid belust dier was geweest, alsof ik altijd al had willen ontsnappen, maar hoe vluchten de laatst denkbare oplossing was, na een reeks nederlagen die ik tegenover mezelf geleden had,’ schrijft Edouard Louis, alsof hij zich ook nu nog moet verantwoorden voor de daad die je vanaf het begin van het boek ziet aankomen, als onvermijdelijk naderend onweer. Natúúrlijk rest Eddy niets anders dan zijn biezen te pakken en zijn grauwe, intolerante familie en geboortedorp te verlaten. Zijn eerste poging ervandoor te gaan, nadat zijn vader hem bij de barbecue weer eens heeft uitgescholden voor “grietje”, mislukt omdat Eddy nog niet durft door te zetten. De reactie van zijn vader is opmerkelijk: ‘Hij moest ook huilen. Dat soort dingen moet je niet meer doen, we houden van je snap je, je moet niet proberen ervandoor te gaan.’
Een nieuwe schoolopleiding biedt wél een ontsnappingsroute, en tot zijn grote verbazing ontmoet hij hier jongens met goede manieren en leren tassen, die hun lichaam verzorgen en geen vechtjassen zijn, jongens kortom die allemáál wel voor flikker uitgescholden hadden kunnen worden.
Begin twintig is hij nog maar, Edouard Louis, maar met ‘Weg met Eddy Bellegueule’ heeft hij even moedig als genadeloos afgerekend met zijn verleden. Het schijnt dat zijn familie en dorpsbewoners niet zo blij zijn met het boek, en dat kan ik me wel voorstellen – Louis heeft geen blad voor zijn mond genomen en zijn geschiedenis rauw en onsentimenteel opgeschreven, zonder iets te verbloemen. Waarom het een roman genoemd wordt, is me niet helemaal duidelijk – dit verhaal lijkt één op één autobiografisch te zijn.
Hoewel beslist goed en onderhoudend geschreven, is een term als ‘literair hoogtepunt’ iets te sterk uitgedrukt. Wel is het een goed en belangrijk boek, met een verhaal dat – of je nou homo of hetero bent – door je ziel snijdt. In een wereld waarin homohaat nog alles behalve tot het verleden behoort, blijft het nodig dat er mensen opstaan en hun verhaal vertellen. Na de eveneens schrijnende en indrukwekkende trilogie ‘Een verhaal van liefde, ziekte en dood’ van de Zweed Jonas Gardell heeft nu Edouard Louis de handschoen opgepakt. Alleen al om die reden verdienen “romans” als deze een groot lezerspubliek en is het goed dat er veel vertalingen verschijnen. Alleen de moed om steeds weer intens pijnlijke verhalen als deze aan de wereld toe te vertrouwen kan het uiteindelijk winnen van stupide intolerantie en bruut geweld.