Amy Bloom – 'Wij geluksvogels' (262 p.). Nijgh & Van Ditmar. Paperback € 19,99; E-book: € 12,99.
Amy Bloom is geen snelle schrijfster, maar wel een degelijke – in de positieve zin van het woord. Ze heeft een herkenbaar signatuur: haar proza balanceert tussen ernstig en grappig; haar stijl is naturel, soms wat rommelig; haar metaforen zijn origineel en treffend. Dat de schrijfster een achtergrond heeft als maatschappelijk werker en psychotherapeute is te merken aan de precisie en het mededogen waarmee ze haar personages schetst. In al hun onbeholpenheid zijn het mensen van vlees en bloed.
Wie Wij geluksvogels openslaat, mag zich verheugen op een wervelend, energiek verhaal over de halfzussen Eva en Iris, vol kleurrijke figuren en bizarre gebeurtenissen, dat als je het dichtslaat toch echt maar 257 pagina’s blijkt te bevatten. Een verhaal over achtergelaten kinderen, een in de knop gebroken acteercarrière, liefde tussen vrouwen, jaloezie en verraad, de behandeling van Amerikanen van Duitse afkomst tijdens de Tweede Wereldoorlog, een fatale brand en de zorg voor een weeskind.
Wij geluksvogels is ook een prachtig ironische titel voor het boek: zo weinig geluk als de personages ten deel valt, zo knap zijn ze in staat om toch steeds weer opnieuw te beginnen en te proberen er iets van te maken. ‘The American Dream’, maar dan zonder het bijbehorende grote succes.
Hoe verhoudt 'Wij geluksvogels' zich tot de rest van uw werk?
‘Elk boek dat ik schrijf is anders, maar mijn streven is altijd hetzelfde: om een goed verhaal te vertellen, licht te werpen op de personages en de lezer erbij te betrekken. Afgezien daarvan heb ik eigenlijk geen doel. Volgens mijn kinderen schrijf ik altijd over vier dingen: liefde, seks, familie en dood. Ook in dit boek zijn die zaken prominent aanwezig. Het is een verhaal over twee zussen en hun relatie. Familiebanden zijn ongelooflijk sterk. Het zijn je eerste relaties, en vaak ook de belangrijkste in je leven. Maar ik ben niet geneigd die te romantiseren. Familierelaties zijn altijd belangrijk, maar niet per definitie prettig.’
Wat boeit u zo aan deze onderwerpen? Het leven behelst natuurlijk nog wel wat meer dan dat.
‘Nou, maar toch niet zo veel, denk ik. Koken? De inrichting van je huis? Deze vier zaken vormen toch wel de essentie van het menselijk bestaan. Er zijn natuurlijk ook politieke thema’s en daar raak ik ook aan, of eigenlijk is het wel meer dan raken – ik schrijf over de oorlog vanuit zowel een Amerikaans als Europees perspectief. Maar ik ben alleen in mensen geïnteresseerd. Ik denk trouwens niet zozeer dat je een onderwerp kiest – het onderwerp kiest jóú. Als schrijver werk je steeds met dezelfde thema’s, omdat dat de dingen zijn die je bezighouden. Het heeft geen zin om dat te proberen te verhullen; als auteur heb je de taak om er op zo veel verschillende manieren over te schrijven dat het steeds weer boeiend, dwingend, nieuw is.’
Het verhaal speelt zich af tussen 1939 en 1949. Toch vormt de Tweede Wereldoorlog meer een achtergrond dan een thema. Vanwaar die keuze?
‘Ik was vooral geïnteresseerd in hoe het er in Amerika aan toeging. Hoe zo’n gebeurtenis gewone mensen beïnvloedt die zich niet in het hart van die gebeurtenis bevinden, mensen die kleine veranderingen meemaakten in hun leven: rantsoenering, veiligheidsuitrusting in huis, verduisteringsgordijnen, de dood van mensen die ze kennen.
Er zijn geweldige oorlogsboeken geschreven over de ervaringen van de soldaten, of over concentratiekampen Maar er is veel minder bekend over de internering van Amerikanen met Duitse voorouders, ik las alleen een persoonlijk verslag van iemand die als kind met zijn familie in zo’n kamp had gezeten. Dáár wilde ik over schrijven, want dat had ik nog nergens gelezen. Het personage Gus bestond al, en toen ik dat verslag las, dacht ik: dat zou hem kunnen overkomen. Gus werd mijn ingang naar de interneringskampen. Ik ontdekte dat geïnterneerden de kans kregen naar Duitsland te vertrekken, of ze nu enige herinnering aan Duitsland hadden of niet. En dat ze daadwerkelijk in Duitsland waren op het moment dat het land werd gebombardeerd door de geallieerden. Als je van ironie houdt, heb je aan de geschiedenis genoeg.’
Toch is niet Gus, maar Eva de centrale figuur geworden.
‘Toen Eva steeds meer gestalte begon te krijgen, hoorde ik haar gebeurtenissen beschrijven, en ze kwam op me over als de meest betrouwbare verteller. Aan het begin van het boek is ze echter nog een kind en zijn er onvermijdelijk dingen die zij niet kan weten. Maar Iris kent haar eigen versie. En Gus de zijne. Ik wilde hen daarom opvoeren als ik-vertellers en dat leidde tot de structuur met hun brieven.’
Het zijn figuren die in weerwil van alle tegenslag toch doorgaan en iets van hun leven proberen te maken. Dat geeft de roman ondanks de tragiek ook een lichte toon.
‘Wat heel uitdagend en boeiend was aan dit boek, was het vinden van de balans tussen de toon en de inhoud. De personages zijn realisten, ze wentelen zich niet in zelfmedelijden en hebben een bepaalde vorm van kracht. Ieder op hun eigen manier geloven ze dat ze hun leven tot op zekere hoogte zelf kunnen vormgeven en dat het de moeite waard is om dat na te streven. Humor is een manier van reageren op de wereld. Ik heb stervenden verpleegd en nare dingen gezien en toch kunnen zulke gebeurtenissen soms ook grappig zijn. Dat heeft misschien ook wel te maken met Joods-zijn; Joodse humor betreft vaak het zien van de grap in de tragiek.’
'Als je van ironie houdt, heb je aan de geschiedenis genoeg'
U hebt vroeger gewerkt als maatschappelijk werker en psychotherapeut. Hebt u dat kunnen benutten voor het schrijven?
‘Ik denk niet dat je van dat werk zo veel leert, maar wat wel heel nuttig is geweest, is de oefening in je ogen openhouden en je mond dicht. Een goede eigenschap voor een auteur, en trouwens ook geen verkeerde levensinstelling: niet te snel conclusies trekken, niet ervan uitgaan dat je iemand kent omdat je iemand een keer gezien hebt. Als therapeut hoor je weliswaar veel levensverhalen, maar in een praktijkruimte kom je niet méér over de mens te weten dan wanneer je in het dagelijks leven goed luistert naar anderen en hen observeert. Het is een kwestie van oprecht geïnteresseerd zijn.’
Is het belangrijk dat u het gedrag van uw personages begrijpt?
‘Ik moet ze wel kunnen begrijpen, maar dat betekent niet dat ik hun gedrag goedkeur. Maar het is mijn doel om ze te zíjn, niet om van ze te houden of ze te aanbidden. Het is geen kwestie van ze bekijken en beschrijven aan de lezer, ik moet min of meer bij ze inwonen. Als ik schrijf, zie ik de dingen zoals de personages ze zien. Een slechterik denkt niet van zichzelf: wat ben ik een klootzak. Hij zal denken: niemand begrijpt mij, ik word zo weinig gewaardeerd, terwijl ik zo hard werk. Sommige van mijn hoofdpersonen zijn absoluut onsympathiek. Zelfs bij Hazel, Eva’s moeder, die ik niet graag mag, zie ik hoe zij de dingen ziet.’
Hoe begint een verhaal voor u? Duikt er opeens een personage op? Begint het met een losse zin of een beeld?
‘Meestal begint het met een zin die ik ergens heb opgeschreven. Het eerste wat bij deze roman echt tot leven kwam, waren de brieven van Gus aan Eva. Het boek begon dus in het midden. Het is een roman die zich verplaatst, van Ohio naar Hollywood naar New York naar Londen en Duitsland, dus op van die kleine indexkaartjes had ik de plaatsen genoteerd en een paar gebeurtenissen. Het echte verhaal kan ik pas gaan schrijven op het moment dat ik de stemmen van de personages hoor.’
Bedoelt u dat letterlijk?
‘Ja. Ik moet ze echt kunnen horen om ze tot leven te kunnen brengen. Ik kan Eva horen zeggen: “De vrouw van mijn vader was dood.” Het is dus niet dat ik mezelf hoor terwijl ik Eva nadoe. Ik denk over haar na terwijl ik rondwandel of naar het plafond staar, en op een gegeven moment begin ik haar stem te horen, and then I’m off.’
Sommige schrijvers geloven dat al die stemmen, personages, verhalen ergens ronddwalen totdat iemand ze opvangt. Hebt u dat gevoel ook?
‘Je bedoelt dat je een soort doorgeefluik bent? Ik vind het een geweldige gedachte, maar dat is niet hoe ik het ervaar. Ik ervaar het meer als een moestuintje, waarvoor je elke dag moet opstaan om de grond om te ploegen en gewassen in te zaaien en om regen te bidden. En je moet wel elke dag acte de présence geven, want als je dat niet doet, mislukt de oogst, en zelfs áls je elke dag komt opdagen, zal de oogst hoogstwaarschijnlijk mislukken. Je moet aan het werk gaan, of de muze nou wel of niet komt. Het lijkt verdacht veel op een baan. Een heel leuke baan hoor, maar wel een baan. Er komt veel gestaar naar het plafond bij kijken voordat het schrijven echt begint. En hoe haperend het schrijfproces ook verloopt, het boek moet naadloos zijn. Elke dag lees ik mijzelf hardop voor, zodat ik kan horen waar de fouten zitten en die kan herstellen. Als je een woord verandert, verandert je de zin, vervolgens de alinea, en de hele pagina. Ik zei het al: ik ben een trage schrijver.’
Geniet u van dat proces?
Ze lacht. ‘Klinkt dit als leuk? Op een diepere laag geniet ik ervan, en ik prijs mezelf gelukkig dat ik de mogelijkheid heb om met schrijven in mijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Het proces zelf vind ik moeizaam en moeilijk, maar ik ben heel gelukkig dat ik het mag doen. Ik heb altijd een gevoel van opluchting en verlies als een boek af is. Dank u God, denk ik dan bij mezelf, maar ook: o, nu is het voorbij. Maar het mooie is: aangezien ik de personages in het leven heb geroepen, hoef ik ze niet achter te laten. Ze zijn vanbinnen nog steeds aanwezig.’
Dit interview stond eerder in andere vorm in het tijdschrift Boek-Delen.