Zonder het bloedig uiteenvallen van Joegoslavië was de kans miniem dat we ooit van Goran Hadžić zouden hebben gehoord. De Kroatische Serviër leidde tot 1990 een zeer bescheiden leven. Niets wees erop dat hij het tot een politieke rol van betekenis zou gaan schoppen.
Geboren in 1958 in Pačetin in Kroatisch Slavonië, vlakbij de grens met Servië, maakte hij tot 1990 carrière in het magazijn van een landbouwbedrijf. Maar in dat jaar veranderde alles, zoals voor iedereen in Joegoslavië.
Nationalistische sentimenten zetten de federatie op springen, en de Serviërs van Kroatië roerden zich het hardst, ook Hadžić. Hij sloot zich aan bij de Servische politieke partij in Kroatië, de SDS, en werd binnen een jaar leider van de Servische Nationale Raad, het belangrijkste overlegorgaan van de Kroatische Serviërs in de aanloop naar de oorlog.
Politieke zetbaas
Toen in 1991 het gewapend conflict uitbrak, richtten Serviërs overal in Kroatië hun eigen ministaatjes op. Hadžić werd de leider van het Servisch Autonome District Slavonië, Baranja en de Westelijke Srem.
In die hoedanigheid was hij de politieke zetbaas van de inname van Vukovar, de etnisch gemengde grootste stad van zijn regio. De veldslag om de stad was één van de gruwelijkste van de hele oorlog. Met steun van Servië namen de rebellen de stad straat voor straat in op Kroatische milities. Vukovar werd een grote ruïne, duizenden burgers vonden de dood.
Om ‘zijn’ district puur Servisch te maken, werkte Hadžić met de meest beruchte militieleiders uit de oorlog; Frenki Simatović, Arkan en Vojislav Šešelj, allemaal hielpen ze Hadžić om niet-Serviërs te verdrijven. De beruchtste episode was de etnische zuivering van het ziekenhuis van Vukovar, toen 264 niet-Servische patiënten werden gemarteld en vermoord. Duizenden mensen uit Vukovar werden gedeporteerd en hun huizen werden systematisch verwoest.
De etnische zuivering in zijn thuisregio bracht Hadžić onder de aandacht van de Servische president Milošević. Toen deze in conflict raakte met Milan Babić, de populaire leider van de rebellen in Kroatië, vond hij in Hadžić een geschikte en onderdanige vervanger. De magazijnbediende werd president van de Republiek van de Servische Krajina, de paraplu van Servische ministaatjes in Kroatië. Lang hield hij dat niet vol. Zodra de territoriale oorlogsbuit van de Krajina moest worden ongezet in iets dat op een staat leek, faalde Hadžić. Hij verloor in 1993 verkiezingen en trad terug.
Op de vlucht
Na de oorlog, toen de Servische Krajina als een kaartenhuis was ingestort, vestigde Hadžić zich in Servië, waar hij jaren voor het staatsoliebedrijf werkte. De grond werd hem pas te heet onder de voeten in 2004, toen het Joegoslavië-tribunaal een aanklacht tegen hem onthulde. Hadžić dook onder, waarschijnlijk in de regio Fruška Gora in het noorden, waar zijn familie een huis heeft.
Volgens Vladimir Vukčević, de aanklager voor oorlogsmisdaden, was het uiteindelijk geldgebrek dat hem de das omdeed. Hij kwam Hadžić op het spoor toen die in 2010 probeerde een schilderij van Modigliani te verpatsen, dat hij waarschijnlijk aan de oorlog had overgehouden. Dat spoor leidde een jaar later naar de bossen nabij het Servisch-Orthodoxe klooster van Krušedol op Fruška Gora, waar Hadžić wachtte op een handlanger die hem geld zou brengen om het land te ontvluchten.
Hij zal vooral herinnerd worden als de laatste voortvluchtige die werd opgepakt. Servië sloot hiermee een hoofdstuk in zijn naoorlogse transformatie. De opluchting van onmiskenbaar toen de toenmalige Servische president Tadić de arrestatie mocht aankondigen. ‘We hebben hard en systematisch gewerkt, en nu zijn we klaar.’
Op papier werkte Servië sinds 2002 mee met het Haagse tribunaal. Sinsdien kreeg het echter geregeld negatieve rapportcijfers. Keer op keer lieten de aanklagers van het tribunaal weten ontevreden te zijn over Servië’s inspanningen. Al dan niet oprecht gestuntel in het opsporingswerk leidde tot grote vertraging. De grootste vissen kwamen relatief laat naar Den Haag: Radovan Karadžić in 2008, Ratko Mladić pas enkele maanden voor Hadžić.
Het leidde tot frustratie aan beide zijden. Hoewel Servië in de loop der jaren tientallen voortvluchtigen oppakte en uitleverde, bleven de aanklagers aandringen op meer. Toen Mladić eind mei eindelijk werd opgepakt, was dat te laat om een negatief rapport van tribunaal-aanklager Brammertz nog veranderd te krijgen.
Tadić vergeleek het moeizame proces om 45 verdachten op Servische bodem naar Den Haag te krijgen met de zoektocht naar Osama Bin Laden, die ook tien jaar duurde. ‘Je moet je acties goed voorbereiden en aan het eind lever je resultaat.’ Met ongetwijfeld veel voldoening werden op politiebureaus in heel Servië de ‘gezocht’-posters met het logo van het tribunaal in de prullenbak gesmeten. Servië was, met hangen en wurgen, klaar.
De rechtszaak tegen Hadžić in Den Haag verliep moeizaam. De verdachte bleek zo ernstig ziek dat het proces moest worden stilgelegd. In 2015 werd hij op humanitaire gronden vrijgelaten. Hij mocht zich op zijn verzoek in Servië laten behandelen voor kanker, op voorwaarde dat de politie hem dagelijks bezocht. Hij overleed in Novi Sad, op 58-jarige leeftijd.