Opinieredacties van dagbladen kregen de tweede helft van de 20e eeuw een punthoofd van de aanhoudende stroom scherpe schrijfsels van Henriëtte Boas. Ze botvierde haar corrigeerzucht en buitengemene intelligentie op allerhande denk-, redeneer- en taalfouten in kranten, en schreef veel over ‘de Joodse zaak’.
Waar nu duizenden ‘reaguurders’ en miljoenen Facebookers in niet aflatende stromen hun meningen laten vloeien, zo deed Boas (1911-2001) dat solo. En ze was er uniek in, dus werd vermaard. Waarschijnlijk zouden haar uitingen nu ondersneeuwen in de digitale diarree.
Boas werkte zonder beeldscherm en toetsenbord, op haar typemachine. Voor zover die nog vindbaar was tussen de onafzienbare stapels knipsels en boeken in haar woninkjes. Een vermogen aan postzegels moet ze ook hebben uitgegeven.
Het schitterende KB-archief Delpher.nl geeft 1.500 resultaten met publicaties van Henriëtte Boas, en dat is louter het nog zichtbare deel. Ze schreef niet enkel haar leven lang brieven aan kranten, maar aan de lopende band naar een serie Joodse kennissen onder wie steevast de Israëlische ambassadeur. Vier brieven per week volgens haar biografe voor wie ze de doorslagen bewaarde. Over een periode van vijftig jaar zijn dat er dus meer dan 10.000. Meer doorwrochte betogen dan kattenbelletjes.
En ook artikelen, altijd veel langer dan gepubliceerd konden worden. Ze was correspondent van Joodse en Israëlische publicaties, waaronder Jerusalem Post. Die stukken riepen vaak irritatie op in Joods Nederland vanwege haar dwarse zienswijzen.
Onaangepaste vrouw
Jetty (roepnaam) Boas treedt de fraaie biografie De Waarheidszoekster – een leven voor de Joodse zaak van Pauline Micheels niet louter naar voren als de razend intelligente en scherpe rechtzetter van fouten, van wie velen – onder wie ondergetekende – zo’n grote fan waren.
De rode draad van haar levensverhaal is een obsessieve drang tot gelijk hebben, en onbegrensde inzet van argumenten om dat gelijk ook te krijgen. Om te bemerken dat dit vaak niet lukte. Tegenover een overdosis aan rationele intelligentie stond immers een ernstig gebrek aan emotionele intelligentie. In haar privéleven en werk botste Jetty aan de lopende band met andere personen.
Ze kreeg privé noch in haar werk de gewenste vaste relaties, maar voornamelijk losse verbanden als correspondente, bij ondermeer BBC. Ze was tientallen jaren lerares klassieke talen, maar vaak voor kortere perioden dan beoogd.
Van zeer uitgesproken schrijvers en reaguurders van recalcitrante media zoals GeenStijl zei Marianne Zwagerman me ooit dat hun gebrekkig mededogen een gevolg was van ‘hun leven niet in orde hebben’. Daar moest ik aan denken bij de biografie van Jetty Boas.
Boas functioneerde immers sociaal-emotioneel zo zwak dat je als lezer al snel het etiket ‘Syndroom van Asperger’ zou opplakken. Zozeer miskende ze immers voortdurend afwijzende persoonlijke reacties in haar omgeving. Biograaf Micheels vermijdt psychologische kwalificaties, al noemt ze wel de aandrang van vrienden en familie om psychische behandeling te ondergaan. Wellicht ook voor haar permanente eetstoornis, Boas was regelmatig ondervoed.
Zionisme en Weinreb
De ‘kleine pittige vrouw’ stond pal voor de verdediging van het inhoudelijke Jodendom, maar stelde teleurgesteld vast dat de traditie dat Joden elkaar helpen – bijvoorbeeld aan banen – juist aan haar zelf voorbijgingen. Fervent zionist Boas kende zelf een mislukte emigratie naar Israël – vanwege rechtszaken met haar huurbaas en bonje met werk – en ontwikkelde een haat-of-liefde verhouding met tal van prominente Joden in Nederland. Ze was vóór (bijvoorbeeld Abel Herzberg) of tegen (Jaques Presser).
Dat kwam het best tot uiting in haar bemoeienis met de kwestie rond Friedrich Weinreb, de Oost-Europese Jood die Joden in de oorlog hielp ontkomen aan deportatie maar na de oorlog werd veroordeeld wegen oplichting. De Weinreb-kwestie was wellicht de grootste polemiek ooit in Nederland. En zeker razend belangrijk, want zij ging over goed en fout in de oorlog en erna en de houding tegenover Joden.
Recent heb ik zelf nog uitgebreid onderzoek gedaan naar de kwestie-Weinreb, en zal erover publiceren. De deelnemers in het heftige debat waren – al speelde het vandaag – steeds minder in staat tot nuancering. Boas kreeg als anti-Weinrebiaan het gelijk aan haar zijde in het Weinreb-rapport, en eindelijk erkenning. Volgens Micheels haar hoogtepunt en ‘finest hour’.
Maar juist hier toont Boas haar gebrek aan wetenschappelijke onpartijdigheid c.q. nieuwsgierigheid, vind ik. Ze liet zich te veel inspireren door haar hekel aan Renate Rubinstein die Weinreb kritiekloos verdedigde.
Tegen Anne Frank cultus
Juist wel nuance bracht Boas met haar tegendraadse toon over Joodse adoratie. Zo moest ze niets hebben van de heldencultus van Anne Frank. Vooral een schaamlap voor niet-Joden met schuldgevoel, vond Boas. Tenslotte waren er zoveel Joodse meisjes bruut vermoord. Ook veroordeelde ze, uiteraard fel, de euforie over de dagboeken van Etty Hillesum, tevens omdat het gelamenteer met het leedwezen door Joden – en niet-Joden vanuit schuldgevoel- haar tegenstond. Eigenlijk wilde Boas veel meer waardering voor juist de pure Joodse cultuur en tradities, een paradoxale eis.
Zo paradoxaal was ook haar verhouding met het Nieuw Israëlitisch Weekblad, het huisorgaan van Joods Nederland. Met name met hoofdredacteur Max Kopuit die haar scherpte uit zijn kolommen hield. Latere hoofdredacteur Tamarah Benima had, ondanks kritiek van Boas op haar optreden, meer geduld met haar.
Toen ze dan eindelijk van Kopuit een groot stuk mag publiceren in het jubileumnummer van het NIW, verziekt ze het feestje met een uiterst kritische beschouwing. Boas ten voeten uit, compromisloos haar (een veelal ‘de’) waarheid boven alles stellend. Zo nam ze ook de bekende Joodse journalist Hans Knoop, die scoorde in de zaak-Menten (binnenkort als drama op tv!), flink op de korrel. Knoop dankte zijn primeurs overigens mede aan Boas’ oplettendheid.
Ook bestreed Boas slachtofferdenken van Joden, bijvoorbeeld van ‘de tweede generatie’ (wat zou ze van ‘derde generatie’ exploitatie gevonden hebben?) het ‘gezeur om geldelijke tegemoetkomingen’ van gedupeerde Joden en instellingen na de oorlog. Dat stond volgens haar haaks op de Joodse waardigheid en bevestigde het Shylockbeeld. Wat niet wegneemt dat ze tegelijkertijd uiterst scherp het aanhoudende antisemitisme blootlegde, bijvoorbeeld in de schrijnende behandeling van Joden die terugkeerden uit de moordkampen.
Micheels laat goed zien hoe het haten van Boas (‘ze heeft gif in plaats van bloed door haar aderen stromen’) overgaat in liefde naarmate ze ouder wordt. Zo gaat dat met recalcitrante personen die krachtig werk nalaten, vooral als ze dood zijn.
Als historicus kiest biograaf Micheels voor sec een opeenvolging van feiten van Boas’ leven. Dat levert een zeer boeiende feitelijke biografie op. Maar soms hunker je naar een samenvatting of reflectie. Hooguit neemt Micheels soms mild stelling in een conflict, in een verklaring van de aard en oorzaak van curieus gedrag of uiting. Voor de Vpro uitte ze zich in 2011 stelliger over Boas.