Voor de hardcore fans valt de productie van Herman Brusselmans al nauwelijks bij te benen. Maar zou Brusselmans zélf eigenlijk nog weten wat hij allemaal heeft geschreven? Daar komen we snel genoeg achter, want we hebben bij de auteur thuis in Gent afgesproken voor een quiz-interview. ‘Zo,’ zegt Brusselmans, terwijl hij met een plof gaat zitten op de bank en hond Eddie vrolijk door de kamer trippelt. Hij gooit zijn lange haren over zijn schouder, steekt een peuk op. ‘Vraag één.’
Goed, komt het eerste citaat uit een van je romans: ‘Sinds ik schrijver ben, heb ik geen nacht meer gekend zonder minstens vijfhonderd gedachten.’ (Uit: Mogelijke memoires, 2013)
‘Eh… Ex-schrijver? Nee? Tja, het is ook één zin tussen de honderdduizend, hè. Er zijn er maar weinigen die zoveel schrijven als ik. Ik word een dwangmatig schrijver genoemd, maar dat is niet juist – ik ben een snelschrijver. Wat ik doe, doe ik graag en iedere dag. Dan krijg je een oeuvre. Maar om dat nou dwangmatig te noemen… Als ik op een onbewoond eiland zou zitten zonder pen en papier, zou ik dan met een stok gedichten schrijven in het zand? Waarschijnlijk niet. Er hoeft niemand te lijden onder mijn schrijverschap, ik hoef niet met rust gelaten te worden, zo van: meneer is aan het schrijven. Ik schrijf ’s nachts, als iedereen slaapt, en werk tot zeven uur ‘s ochtends. In de nacht voelt het alsof je alleen op de wereld bent, en daardoor krijg je bepaalde gedachten en overpeinzingen. Maar als mijn vriendin van 24 er is, schrijf ik gerust twee nachten niet. De noodzaak om te schrijven vermindert met de dag. Mocht het zeer autobiografische boek waar ik nu aan werk ongeschreven blijven, dan is dat geen ramp.’
‘Uitzonderingen daargelaten uiteraard, uitzonderingen daargelaten.’ (Het zinneloze zeilen, 1982)
‘Dat is de eerste zin van de verhalenbundel Het zinneloze zeilen, mijn debuut. Een boek dat al de kiemen bevatte van wat ik later zou gaan doen. Sommige schrijvers schamen zich voor hun vroege werk en verbieden dat het wordt herdrukt, maar dat heb ik niet. Niet dat het allemaal zo fantastisch was, maar ik was vijfendertig jaar jonger en dat was wat ik toen kon. Nu kan ik andere dingen, al vinden nog steeds veel mensen mijn derde boek De man die werk vond de beste.
In mijn jeugd kwam ik niet in contact met boeken. Mijn vader was veehandelaar, er werd dag en nacht keihard gewerkt. Het kopen en verkopen van runderen, slachthuizen, daaruit bestond mijn wereld. Pas toen ik ging studeren kwam ik met boeken in aanraking en begon ik als een gek te lezen. Mijn eerste manuscript, Het zinneloze zeilen, stuurde ik op naar een kleine uitgeverij. Na een jaar kwam er een postkaartje: “We gaan het doen, kom eens naar Haarlem om te praten.” Als ze het niet hadden gepubliceerd, was ik misschien niet eens schrijver geworden. Ik ben niet iemand die tien keer vruchteloos gaat proberen iets te bereiken.’
‘Er zijn drie hoofdzaken: het verleden, de literatuur en de liefde.’ (De fouten, 2016)
‘Ja. Eh… Dat komt ongeveer in ieder boek voor, denk ik. Is dat Poppy en Eddie en Manon? De fouten, zeg je? Ah. Tja, ik ben alweer twee boeken verder.
Het verleden, de literatuur en de liefde zijn de drie dingen waar ik mijn bestaan op bouw. De literatuur doe ik nu, de liefde is er nu. Maar het verleden, dat is er niet nu, maar ook weer wel. Je kunt het verleden niet van je afschrijven, je kunt dingen wel opschrijven. Het feit dat ik schrijf, helpt – niet wát ik schrijf. Mijn eigen leven is het dichtstbijzijnde materiaal. Ik heb weleens geprobeerd een sciencefiction roman te schrijven, of een roman die zich afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar dat voelt fake. Er moet een link zijn met mijn eigen werkelijkheid.’
‘Ontroerd besloot het idool voor velen dit hoofdstuk te besluiten en zijn pen te scherpen voor het volgende hoofdstuk waarmee hij, indien nodig, nogmaals zou bewijzen dat de Nederlandstalige literatuur zonder hem niet zou kunnen voortbestaan.’ (De dollartekens in de ogen van moeder Theresa, 2006)
‘Is dat De kus in de nacht? O, De dollartekens in de ogen van Moeder Theresa. Als je jong bent, denk je nog dat je boek de literatuur, de wereld zal veranderen. Dat ben ik wel kwijt. Geen enkel boek heeft ooit iets veranderd. Jan Wolkers heeft niet voor de grote seksuele revolutie gezorgd; hij ging schrijven in een klimaat waarin dat kon. Honderdduizend mensen kunnen ooit gedacht hebben dat Turks fruit hun leven heeft veranderd, maar dat betekent niet dat het boek de maatschappij veranderd heeft. De enige boeken die wat dat betreft echt iets betekenen zijn de Bijbel en de Koran – die dan weer vaak gebruikt worden zonder dat iemand ze gelezen heeft.
Tom Lanoye, Kristien Hemmerechts en ik – de homo, de hetero en de vrouw – hebben in onze begintijd weliswaar de literatuur afgestoft, maar ik heb mijzelf als schrijver nooit beschouwd als iemand die een stem heeft in de maatschappij. Een krant vraagt me weleens wat ik van iets vind, maar dat vragen ze ook aan de blonde zangeres van K3.’
‘Het was de geur van dood en verschrikking met een klein vleugje zwetende kut erin.’ (Uit: Van drie tot zes, 2011)
‘Hmm. Autobiografie van iemand anders. Nee? Ik blijk wel een kenner van mijn eigen werk, hè. Ik zit er iedere keer compleet naast. Het expliciete in mijn werk heeft mensen afgestoten, absoluut. Je schrijft “kut” en “lul” en daar struikelt men over. Maar dan zeg ik: lees Markies De Sade uit de achttiende eeuw – alles wat je maar vulgair of ordinair kunt vinden, zit daar al in. Het is niet bepaald vernieuwend om “kut” en “lul” te schrijven. Voor mij zijn dat net zulke gewone woorden als “tafel”. Veel mensen zijn seksueel gefrustreerd en voelen schaamte over seks. Ik heb daar totaal geen moeite mee. Ik ben de enige in Vlaanderen die ooit heeft toegeven dat ik Viagra gebruik, omdat ik erectiestoornissen heb. Laatst zei een man van vijfenzestig en tweehonderdvijftig kilo, die de hele tijd zat te zweten en er totaal ongezond uitzag: ‘Ik heb nog altijd geen problemen om hem recht te krijgen.’ Die man heeft wél problemen om hem recht te krijgen, daar ben ik zeker van. Viagra is ongeveer het meest verkochte medicijn ter wereld. Ik heb trouwens een nieuw product ontdekt, Vivanza, dat is veel beter.’
‘Zwijg mij over de Marie Claire, daarin is een van mijn boeken Mijn vader zei altijd: help je moeder bij de afwas, bijzonder slecht gerecenseerd. Als ik die recensente ooit tegenkom, breek ik haar benen.’ (Uit: Muggepuut, 2007)
‘Muggepuut! Dit is dus een personage die dat zegt, hè, dit schreef ik niet omdat er ooit een boek van mij in de Marie Claire slecht gerecenseerd is – wat misschien wel zo is, maar dat weet ik niet. Critici hebben altijd commentaar gehad op mijn werk. Na vijfendertig jaar kan ik echt niet meer wakker liggen van recensies. Ik wil niet blasé klinken, maar het doet er niet meer toe, heeft ook geen enkele invloed meer op de verkoop. Mijn werk is nog nooit genomineerd voor een prijs. Niet dat dat me wat kan schelen, nou ja, behalve dan die 50.000 euro. Nog nooit heeft een grappig boek een belangrijke prijs gewonnen. Als je ziet wat voor boeken die prijzen winnen, het is allemaal zo braaf, zo serieus, zo… mainstream. Maar om de woorden van Liberace te gebruiken: “I’m crying all the way to the bank.” Ik verdien liever met mijn kutliteratuur genoeg dan dat ik een goede recensie krijg in de Volkskrant.’
‘Genoeg gelachen. Het leven is ernst en verder is het leven niets.’ (Uit: Mijn haar is lang, 2009)
‘Ehm, Prachtige ogen? Weer fout. Genoeg gelachen, het leven is ernst… Het leven ís ernstig. Er worden mensen en baby’s doodgeschoten in Syrië. Dat moet je van je rug halen door onnozel te doen, door te bullshitten, door absurd te denken en te schrijven. In mijn dagelijks leven ben ik een ongelofelijke burgerlul. Ik betaal keurig mijn belasting, ben vriendelijk en help oude vrouwtjes de straat over. Maar ik ben geen burgerlul in m’n kop. Ik leef van absurditeit, lach om alles en vind dat iedere grap gemaakt moet kunnen worden. Dat is mijn wapen, mijn buffer tegen alle shit die er gebeurt.’
Deze gaat vast lukken: ‘Broekgat (…) zat ook te lezen, in een roman van Harry Mulisch. Aan zijn gezichtsuitdrukking te zien vond hij het maar een vies, immoreel, afkeurenswaardig, vervelend en slecht geschreven romannetje. (Uit: Zeik, 2014)
‘Dat komt uit een van de Zeik-boeken, de eerste, gok ik. Ik hou van pispalen. Ik heb nu zelfs een wekelijkse column in de Nieuwe Revu over overschatte mensen, waarin ik bijvoorbeeld schrijf dat een potplant nog beter acteert dan Carice van Houten. Mensen als Matthijs van Nieuwkerk en Nelson Mandela zijn aan bod gekomen, en ikzelf ook een keer. Ik pies graag tegen monumenten. Ik meen niet altijd wat ik schrijf, maar kleinere goden die zichzelf ongelofelijk serieus nemen, voelen zich soms op hun pik getrapt.’
‘Eenzaam gescheiden, geen huis, geen auto, geen hond en alleen geld in mijn zakken voor een paar koppen koffie.’ (Uit: De droogte, 2013)
‘Mijn ex-vrouw Tania is in 2010 bij me weggegaan, dus wat kan dat zijn… Eh… Een dag in Gent? Nee? Ik dacht toch echt dat dit autobiografisch was. De droogte is voor veel mensen een lievelingsboek. Mij blijven dikke boeken het beste bij, zoals De kus in de nacht – meer dan zeshonderd pagina’s – en vooral Poppy en Eddie en Manon. Daar zit heel mijn ziel en mijn hart en mijn bloed in, ik heb een standbeeld opgericht voor een vrouw, haar verheven tot een godin. Maar de vrouw die daar model voor stond, mijn vorige vriendin Melissa, vindt het verschrikkelijk. Het is een van de redenen geweest waarom onze relatie is uitgegaan. Het was een liefdesroman, een monument voor haar, maar zij vond dat ik haar privéleven op straat heb gegooid. Tania, Poppy in dit boek, heeft het juist altijd enorm geapprecieerd dat ik over haar schreef. Zij is nog altijd mijn eerste lezer.
Liefde, en een relatie hebben, draait volgens mij om belangstelling hebben voor de ander, op alle gebieden. Dus niet alleen seksueel, maar ook: waar is diegene mee bezig? Dat heeft me uiteindelijk al mijn relaties gekost, inclusief mijn huwelijk met Tania, omdat die vrouwen zich verstikt voelden. Als mijn vrouw naar het toilet ging en ze bleef ietsje langer weg, dan riep ik al: “Waar zit je?” Enerzijds hebben ze misschien gelijk, anderzijds denk ik ook: wat een teergevoelige kutwijven zijn jullie eigenlijk. Héb je een man die alles voor je doet en alleen maar voor jou leeft, en dan is het óók weer niet goed.’
Nou, nog ééntje dan: ‘Nog een miljoen stappen, dacht ik, en ik ben thuis.’ (Uit: Prachtige ogen, 1984)
‘Dat is de laatste zin van iets, hè. Dat zou weleens mijn debuutroman Prachtige ogen kunnen zijn. Veel van mijn boeken eindigen met: “Ik ben thuis” of “ik hoor de sleutel in het slot” en dan kwam Tania thuis of het personage dat op haar was gebaseerd. Nu is “thuis” voor mij deze ruimte, met mij alleen erin. Kijk, er zijn twee werelden: mijn wereld en de rest van de wereld. Ik zoek naar mensen die op mijn planeet kunnen leven en dat zijn er ongelofelijk weinig. Zelfs degene van wie ik dacht dat die voor eeuwig op mijn planeet zou blijven, Tania, is na twintig jaar weggegaan. Nou ja, ze heeft mijn planeet niet verlaten, maar zit nu aan de andere kant. Negentig procent van de vrienden en kennissen zei: het is geen wonder dat ze bij hem weg is, het is een ongelooflijk moeilijke man om mee te leven. Maar what de fuck weten zij van hoe het is om met mij te leven? Bovendien is het niet waar. Ik ben de makkelijkste man om mee te leven, als je mij maar de kans geeft om liefde te geven.’
Het werk van Herman Brusselmans verschijnt bij Prometheus.