‘Hoi!’ Energiek komt Bernet Elzinga van achter haar bureau vandaan. Lang en slank, lachende, helderblauwe ogen.In haar kantoor aan de Leidse Faculteit der Sociale Wetenschappen praat ze over haar passie: onderzoek naar depressie bij jongeren. Vroeg in haar carrière behandelde ze nog patiënten op de angstpoli. Nu is ze hoogleraar in de klinische psychologie aan de Universiteit Leiden en ligt haar focus volledig op wetenschappelijk onderzoek. Onlangs ontving ze een prestigieuze subsidie van 1,5 miljoen euro voor onderzoek naar jongeren met een depressie.
In Nederland kampt bijna 3 procent van de jongeren van 13 tot 18 jaar met depressieve klachten. Omgerekend zijn dat er 134.000. Schrijnende cijfers, vindt de Leidse psychologieprofessor, vooral ook omdat depressie heel lastig te behandelen is: ‘Therapie, eventueel in combinatie met medicijnen, slaat maar bij de helft van de tieners aan. Dit is verontrustend omdat deze leeftijd echt een schakelfase is: beslissend voor de rest van iemands leven. Een tiener met depressie heeft 70 procent kans om later in het leven opnieuw depressieve klachten te krijgen.’
Alarmbellen
Maar hoe signaleer je een depressie bij een kind in de tiener- of puberleeftijd? Teruggetrokken gedrag, somberheid, prikkelbaarheid… welke puber heeft daar nou geen last van? ‘Die schommelingen in het gedrag van pubers horen ook bij de leeftijd en bovendien kunnen de verschijnselen van depressie erg uiteenlopen’, erkent Bernet Elzinga. ‘Maar er zijn wel alarmsignalen. Bijvoorbeeld: wijkt het gedrag van het kind duidelijk af van hoe het eerder was? Is er sprake van een gebrek aan eetlust, problemen met slapen en veranderingen in het dag- en nachtritme? Als een puber de ene dag somber is maar de volgende dag dolenthousiast, dan hoeft er geen probleem te zijn. Ook veel vrienden en vriendinnen hebben is een goed teken. Maar als je dochter of zoon zich steeds meer terugtrekt, nergens meer blij van wordt, geen contact maakt met vrienden en ook nog slechte resultaten haalt op school, dan moeten er alarmbellen gaan rinkelen. Vaak zie je bij depressieve kinderen ook dat ze zich stevig vasthouden aan opvattingen over hun eigenwaarde: hoeveel complimenten je ook geeft, het kind vindt zichzelf waardeloos en tot niets in staat.’
Overmatig kritisch
Depressie is een ziekte, dat is de heersende opvatting. Uit onderzoek blijkt dat genetische aanleg bij 50 procent van de depressies een rol speelt. In haar onderzoek richt Bernet Elzinga zich juist op die andere 50 procent en daarbij bestudeert ze met name de kwaliteit van het contact tussen ouders en hun kinderen. ‘De rol van de ouders bij het ontstaan of het in stand houden van een depressie bij hun tienerzoon – of dochter is een belangrijk onderzoeksgebied’, vertelt Elzinga. ‘Mijn onderzoek laat zien dat de communicatie in het gezin een belangrijke rol speelt. Je ziet een groot verschil in de ernst van de klachten bij depressieve tieners, afhankelijk van of ze zich gesteund voelen door hun ouders. Als er een warm contact is en de ouders laten het kind weten dat het waardevol is, wat hij of zij ook zegt of doet, dan zie je dat de klachten minder ernstig zijn en ook minder chronisch.’ Andersom geldt dat ook: ‘Soms zijn ouders overmatig kritisch. Ze wijzen het kind op zijn tekortkomingen, of wat het fout doet. In ons onderzoek hier in Leiden maken we onderscheid tussen emotionele verwaarlozing en emotionele mishandeling. In het geval van emotionele verwaarlozing worden behoeftes aan liefde en emotionele steun structureel genegeerd. Van emotionele mishandeling is sprake als de ouders extreem kritisch zijn en het kind uitschelden.’
Kleine stapjes vooruit
Dat de kwaliteit van het contact tussen ouders en kind invloed heeft op depressieve klachten bij tieners, is een moeilijke boodschap, zegt Bernet Elzinga: ‘Toch is het goed dat er nu aandacht voor komt. Natuurlijk schrikken ouders als je ze duidelijk maakt hoe groot hun rol is. Ze vragen zich dan af: is het mijn schuld dat mijn kind depressief is?’
Maar de schuldvraag is niet relevant, stelt de onderzoekster. ‘In veel gevallen doen ouders het goed. Van de depressieve jongeren geeft 30% aan dat zij thuis problemen hebben en zich niet gesteund voelen, maar ook in deze gevallen hebben ouders doorgaans het beste met hun kinderen voor. Kritiek op het kind dat met een depressie worstelt is vaak een teken van onmacht. Net als overbescherming, wat ook niet helpt bij een tiener met een depressie. Als je kind ongelukkig is, wil je alles doen om het te behoeden voor allerlei narigheid. Maar dat kan er juist voor zorgen dat de depressie blijft bestaan.’
Het advies van Elzinga: laat het kind voelen dat je betrokken en geïnteresseerd bent, maar stimuleer het ook om erop uit te gaan en nieuwe dingen te ondernemen. ‘Ik noem dat wel eens liefdevolle verwaarlozing’, lacht de Leidse hoogleraar. ‘Dat wil zeggen: blijf je kind steunen en volgen, zoek naar manieren van contact waar je kind behoefte aan heeft. Zit je zoon of dochter niet te veel op de huid. Dicteer niet wat hij of zij wel en niet moet doen. Vertrouw erop dat het kind zelf kleine stapjes vooruit doet en stuur af en toe subtiel bij.’
Belangrijk is daarbij dat ouders hun eigen gevoelens even parkeren, stelt Elzinga. ‘Natuurlijk voel je je bang, schuldig of wanhopig als je kind een depressie heeft. Toch moet je het daarmee niet belasten. Dus pak je verantwoordelijkheid, probeer je eigen angsten onder controle te houden en probeer waardenloos, dus zonder oordeel, naar je kind te luisteren. Merk je dat eigen gevoelens over de depressie van je kind jezelf erg in de weg gaan zitten, dan is het verstandig om daar zelf over in gesprek te gaan met anderen: je partner bijvoorbeeld, of een professionele hulpverlener. Maar deel die gevoelens niet met je kind. Zeg niet: voor mij is het óók heel erg dat je depressief bent. Dat werkt averechts.’
Moeders én vaders
In wetenschappelijke studies is in het verleden vooral naar de rol van de moeder gekeken. Een wat achterhaalde opvatting, vindt Elzinga. ‘Wetenschappers hebben lange tijd gedacht dat de band tussen moeder en kind veel belangrijker is dan het contact tussen vaders en kinderen. In mijn studie wil ik moeders én vaders expliciet betrekken bij het onderzoek en de behandeling.’
Dat klinkt logisch, maar toch is het nog steeds vrij uniek, vertelt ze. ‘Nu is de psychotherapie voor jongeren met een depressie heel erg op het individu gericht. Denk bijvoorbeeld aan cognitieve gedragstherapie, waarbij de tiener moet leren anders naar zijn eigen gedachten te kijken. Daar kan bijna een boodschap in zitten van: als je je manier van denken verandert, dan kom je van je depressie af. Dat is erg beperkt als je weet dat de band tussen ouder en kind zo’n grote invloed heeft op de ernst van de klachten.’
De komende vijf jaar volgt de psychologe depressieve jongeren samen met hun ouders. Vijf keer per dag beantwoorden zij in via een app op hun telefoon vragen over hoe ze met elkaar omgaan. Hoe vaak hadden ze de afgelopen uren contact met elkaar? Hadden ze ruzie en zo ja, wat was daarvoor de aanleiding? Elzinga: ‘Met deze informatie willen we ook onderzoeken wat bepaalde reacties van ouders bij pubers oproepen en andersom: wat roept het gedrag van de puber bij de ouders op? Want ouders van depressieve jongeren horen we ook dikwijls zeggen: hij wijst míj af. Hij wil míj niet. Die interacties willen we graag onderzoeken, zodat we een uiteindelijk op basis hiervan een nieuwe behandeling kunnen ontwikkelen.’
Kijkje in de hersenen
En dat is nog niet alles: Elzinga onderzoekt met hersenscans ook het effect van ouderlijke kritiek en verwaarlozing of juist ouderlijke steun en warmte op het brein van tieners. In een eerdere studie vond ze al veranderde hersenactiviteit bij volwassenen die vertelden door hun ouders emotioneel mishandeld en verwaarloosd te zijn geweest. Bij hen is bijvoorbeeld de amygdala, een gebiedje in de hersenen dat betrokken is bij het signaleren van gevaar actiever dan bij mensen die een onbekommerde jeugd achter de rug hebben. Nu hoopt ze te achterhalen wat er precies in de hersenen gebeurt op het moment dat een tiener kritiek krijgt of juist een compliment ontvangt. Tegelijkertijd kijkt Elzinga wat er gebeurt in het brein van de ouders: hoe reageren de neurale netwerken in hún hersenen als zij zich voorstellen dat hun kind iets fijns of juist iets akeligs overkomt? En voorspelt dit hoe ze in het dagelijks leven op hun kind reageren?
In januari 2017 opent de Leidse universiteit een nieuw behandelcentrum. Hier worden allerlei innovatieve behandelingen ontwikkeld en onderzocht. Libelle beloont dit belangrijke initiatief van Bernet Elzinga met de Medische Award 2016. De professor hoopt dat de resultaten zo succesvol zullen zijn, dat het ook in andere ggz-instellingen in Nederland veel gewoner wordt om ouders bij de therapie te betrekken. ‘Stel je voor dat je depressie bij deze groep kwetsbare jonge mensen veel beter zou kunnen behandelen én het contact tussen de ouders en hun kind zou kunnen verbeteren… Hoe fantastisch zou dat zijn!’ roept ze uit. ‘Er is nog een lange weg te gaan, maar met dit onderzoek en het nieuwe behandelcentrum dat we gaan opzetten, is de eerste stap gezet.’
Bernet Elzinga in ’t kort
1996: cum laude afgestudeerd in de klinische psychologie en de experimentele psychologie aan de Universiteit van Amsterdam.
2002: cum laude afgestudeerd in de filosofie aan de Universiteit van Amsterdam. Promotie tot doctor op haar onderzoek naar geheugenverlies na traumatische ervaringen. Onderzoek bij het Yale Trauma Research Program van Yale University School of Medicine in New Haven, USA.
2002-2007: universitair hoofddocent klinische gezondheid en neuropsychologie aan de Universiteit Leiden
2004: afronding vervolgstudie als cognitief gedragstherapeut en GZ-psycholoog
Sinds 2011: hoogleraar stress-gerelateerde psychopathologie aan de Universiteit Leiden
Bernet Elzinga woont samen, heeft een dochter (11) en een zoon (14). In haar vrije tijd loopt ze graag hard in de natuur, of ze gaat zwemmen in een duinmeer.
Marca’s zoon Youri (18) had hevige paniekaanvallen
‘Onze band is er er sterker van geworden’
Marca (53): “Het was een gewone doordeweekse schooldag in het voorjaar. Mijn zoon Youri, toen dertien, kwam met hoofdpijn thuis uit school en ging in bed liggen. Die hoofdpijn had hij wel vaker, maar deze keer was het anders. Youri stond niet meer op. De dagen erna bleef hij in zijn bed liggen. Ziek, dachten we. Maar al snel bleek dat er meer aan de hand was. Youri kreeg intense paniekaanvallen waarbij hij zichzelf beschadigde. Hij sloeg zichzelf en beukte met zijn handen tegen de muur. Op die momenten was hij moeilijk bereikbaar. Heel beangstigend. Youri zat in de tweede klas van de havo. Hij was al in therapie. De relatie met zijn zelfdestructieve vader – met wie ik niet meer samen ben – was moeizaam. Hij vond het vreselijk om te zien dat zijn vader niet goed voor zichzelf zorgde. In dezelfde periode kreeg Youri de ziekte van Pfeiffer. Daardoor was hij verschrikkelijk moe. En hij wilde dood. Dat zei hij letterlijk tegen me: ‘Ik wil dood.’ Ik liet alles uit mijn handen vallen toen ik dat voor het eerst hoorde. Al heb ik nooit geloofd dat hij echt zelfmoord zou plegen, het was duidelijk dat ik mijn kind moest beschermen.”
Niet de auto uit
“Als baby heeft Youri een dag in de couveuse gelegen. Toen ik hem voor het eerst echt aankeek, voelde ik een rotsvast vertrouwen: het komt wel goed met dit kind. Dat gevoel had ik nog steeds. Maar zo kon het niet langer. Door die heftige paniekaanvallen lukte het me niet om hem weer naar school te krijgen. Slapen kon hij ook niet, zijn dag- en nachtritme was verstoord. Hij viel pas tegen de ochtend in slaap en bleef vervolgens heel lang in bed liggen. Voor
de therapeut die Youri al behandelde, was de problematiek te zwaar geworden. Hij moest ergens anders naartoe. Het zoeken naar een goede behandelaar vond ik lastig, maar gelukkig kreeg ik een goed gesprek met de schoolarts hier in Amsterdam. Zij verwees Youri door naar de Bascule, een academisch centrum voor psychiatrische zorg. Daar zou hij in dagbehandeling komen, met gesprekken, groepstherapie, sporten en creatieve therapie. Alles was geregeld, nu moest ik hem nog overhalen om erheen te gaan. Dat was, op z’n zachtst gezegd, een enorm gedoe. Elke dag bracht
ik hem met de auto naar de dagbehandeling. En elke dag wilde hij de auto niet uit. Hij kreeg een paniekaanval en bleef zitten waar hij zat. In de auto praatte ik op hem in: ‘Youri, kom er nou uit. Dit is belangrijk. Dit heb je nodig.’ Ik vond het moeilijk om niet boos te worden op die momenten. Ik voelde me zo machteloos. Bij een kind met een depressie sta je met je rug tegen de muur. Je weet niet wat goed is voor je kind en wat niet. En natuurlijk lukte het niet altijd om geduldig te blijven. ‘Ga alsjeblieft naar binnen!’, riep ik dan. Dan werd Youri boos: ‘Dit helpt ook niet, mama!’ Na twee maanden lukte het eindelijk om hem naar binnen te krijgen. De reden was heel onbenullig: het was Kerst en de hele behandelgroep zou samen naar de film gaan. Dat vond hij wel leuk. Vanaf dat moment ging het bergopwaarts met Youri. Hij volgde alle therapieën. Zijn dag- en nachtritme herstelde zich.”
“Toen ik hem voor het eerst weer hoorde
zingen op zijn kamer, heb ik hard gehuild”
Onbegrip op school
“Het ging opnieuw mis toen hij na de zomer weer naar school moest. Hij was niet meer welkom en dat lieten ze hem aan alle kanten weten. Hij kreeg geen extra tijd om werk in te halen, er was geen enkel begrip voor zijn situatie. Waar we negen maanden keihard naartoe hadden gewerkt, werd binnen twee weken kapotgemaakt. Hij heeft een half jaar thuisgezeten omdat geen school in Amsterdam hem wilde hebben. Gelukkig kon hij bij een school in Hoorn terecht, maar de depressie en daarmee ook de doodswens waren opeens weer terug. Hij is toen opnieuw naar de Bascule gegaan, waar zijn behandelaren zeiden dat Youri echt medicijnen nodig had; iets waar ik me eerder tegen had verzet. Samen met de therapie hebben de medicijnen – hij slikt sertraline – ontzettend goed geholpen. Hij ging beter slapen, was vrolijker en werd een gewone puber die een normaal leven kon leiden. Op het moment dat ik hem voor het eerst hoorde zingen op zijn kamer, heb ik hard gehuild. Youri is net achttien geworden. Zelf zei hij altijd dat hij die leeftijd nooit zou halen. Maar de depressie is echt weg. Ik heb mijn kind terug en ben ontzettend trots op hem. Het is zo’n mooi mens. Hij is nu zijn pad aan het vinden, heeft vrienden, een vriendinnetje en gaat de opleiding game development volgen in Utrecht. We hebben samen een moeilijke tijd achter de rug, maar onze band is veel sterker geworden.”
Ellens zoon (16) is depressief
‘Dat vrolijke mannetje werd een boos, ongelukkig kind’
Ellen (50): “Toen Jelle acht jaar was, hield hij vaak zijn sokken aan in bed. Ik zei eens: ‘Doe ze toch uit, dat is veel lekkerder.’ Hij vroeg: ‘Is dat wetenschappelijk bewezen of spreekt hier je vrouwelijke intuïtie?’l Nou, dan sta je wel even met je oren te klapperen. Jelle is intelligent en verbaal ijzersterk, maar zelf was hij liever heel sportief geweest. Alleen: dat is hij niet. Hij is klein en tenger en gewoon niet zo goed in sport. Dat frustreerde hem enorm, want Jelle wil altijd overal de beste in zijn. Zijn iele verschijning bracht ook met zich mee dat mensen hem anders behandelden dan andere kinderen. ‘Ach, Jelle’, zeiden ze altijd. Alsof ze hem een beetje zielig vonden.”
Altijd misselijk
“Achteraf, denken we, was groep 6 een keerpunt. Jelle verbrak toen de vriendschap met een jongen met wie hij al vanaf de kleuterschool optrok. Daarna keerde bijna de hele klas zich tegen hem. Op schoolfoto’s zagen we hem veranderen. Het open, vrolijke mannetje dat met zijn mooie ogen onbevreesd de wereld in keek, werd een boos en ongelukkig kind. Hij ging naar het vwo en volgde tweetalig onderwijs. In de tweede klas bleef hij zitten. Wij wonen in een klein Drents dorp met veertig huizen. Drieënhalf jaar lang fietste hij dagelijks 28 kilometer naar een school in Assen. Op een elektrische fiets, maar toch. Het ging niet goed. Hij was altijd misselijk en wilde niet meer naar school. Geen koorts? Dan moet je toch gaan, vond ik. Als moeder denk je niet aan een depressie bij je tiener, maar op zijn dertiende kreeg Jelle toch die diagnose. Nu is hij zestien. Hij heeft een enorm minderwaardigheidsgevoel ontwikkeld. Als iets niet gaat zoals hij wil, zegt hij: ‘Ik ben helemaal mislukt. Ik kan niks en ik ben niks.’ Soms denk ik: ligt het aan de opvoeding? Doen wij iets verkeerd? Mijn twee andere kinderen zijn heel anders. Als iets niet lukt, denken zij: jammer dan, volgende keer beter. Maar Jelle ziet altijd beren op de weg. Over een leraar zegt hij: ‘Die man mag me niet, ik krijg vast een onvoldoende.’ Vervolgens haalt hij een 9,5. ‘Zie je nou wel, Jelle’, zeg ik dan, maar de volgende keer gaat het weer zo. Hij heeft altijd het gevoel dat ze hém moeten hebben. Nu zit hij op de havo, want het ging echt niet meer. Hij heeft een paar keer gezegd dat hij dood wil. ‘Maar ik ga het niet doen’, zei hij er wel direct achteraan. Hij heeft me moeten beloven dat hij me heel eerlijk vertelt hoe hij zich voelt.”
“Veel mensen merken niets aan hem,
dat maakt het voor mij heel eenzaam”
“Depressie zit niet in de familie. Ik heb wel een neef met schizofrenie, maar dat is een heel ander ziektebeeld. Depressie is ongrijpbaar, de omgeving kan er moeilijk mee omgaan. Jelle is een woordkunstenaar en heeft veel humor. Hij speelt graag toneel. ‘Hoezo depressief?’ zeggen mensen dan. Ze begrijpen niet dat hij op dat moment een rol speelt en ’s avonds, alleen op zijn kamer, in bed ligt te huilen. Dat maakt het ook voor mij als moeder heel eenzaam. Op verjaardagen gaat het vaak over de toekomstplannen van kinderen.
‘Ach, als ze maar gelukkig zijn’, hoor ik mensen dan nonchalant zeggen. Dat doet pijn. Ik zeg niks, maar denk: en als ze niet gelukkig zijn? Wat dan?”
Toch medicijnen
“In januari heeft Jelle een nieuwe start gemaakt op een andere school. En sinds een half jaar slikt hij een antidepressivum, fluoxetine, beter bekend onder de merknaam Prozac. Ik hikte er eerst tegenaan. Uit onderzoeken komt steeds naar voren dat aan het gebruik van antidepressiva bij jongeren risico’s kleven. De psychiater zei dat ik niet als eerste naar de bijwerkingen moet kijken, dat vond hij een verkeerd uitgangspunt. Als ik naar Jelle kijk, denk ik: wat neem je mee voor de rest van je leven? Misschien moet hij wel altijd medicijnen blijven slikken. Dat vind ik heel moeilijk. Maar de therapieën die hij sinds zijn dertiende heeft gehad, hebben nauwelijks geholpen. Daarom wilde hij zelf beginnen met medicijnen. Sindsdien gaat het beter met hem. Hij is minder somber, maar wel drukker. Hij kan zich slecht concentreren en maakt meer ruzie met zijn zusjes. De voordelen wegen op tegen de nadelen, maar zaligmakend zijn de pillen niet. Soms ben ik bang voor de toekomst. Over twee jaar is hij achttien, dan gaat hij misschien wel op kamers. Als hij maar niet helemaal wegzakt, of vlucht in alcohol of drugs. Tegen behandelaars zou ik willen zeggen: geef ons als ouders ook handvatten. Want hoe wij ermee moeten omgaan, heeft niemand ons nog duidelijk kunnen vertellen.”
* Op verzoek van de geïnterviewde is de naam van haar zoon gefingeerd
Hulp voor ouders
• Het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie geeft op kenniscentrum-kjp.nl wetenschappelijk onderbouwde informatie die ook toegankelijk is voor ouders. De site biedt tevens informatie over wat het betekent om een kind met een psychische beperking op te voeden, en tips voor het inschakelen van en samenwerken met professionals.
• De site van de Depressievereniging, depressievereniging.nl, biedt specifiek informatie over depressie.
• Voor jongeren zijn er diverse speciale sites, zoals brainwiki.nl van het Kenniscentrum. Gripopjedip.nl is een door ggz-professionals goedgekeurde website voor jongeren met depressieve klachten. Ook op overjekop.nl kunnen jongeren zelf terecht.
Een aangepaste versie van dit verhaal is gepubliceerd in Libelle nr. 41 van 2016 (©).