Toen de Nederlandse regering besloot de VN-organisaties UNDP en IOM in Iraakse stad Hawija te belasten met het uitvoeren van projecten als een soort genoegdoening voor de Nederlandse bom die de stad in 2015 verwoestte, was niemand daar blij mee. Want in Irak weet iedereen hoeveel er bij de internationale en nationale hulporganisaties aan de strijkstok blijft hangen.
Hawija – dat is de stad waar de internationale coalitie een bom liet vallen op een explosievenfabriek van de terreurgroep ISIS. In plaats van géén burgerslachtoffers waren er bijna negentig, en werd een deel van de stad weggevaagd. Slachtoffers eisen bij de Haagse rechter individuele schadevergoedingen. Defensie weigert en zegt dat ze niet kon weten dat het zo slecht zou aflopen. De rechtbank bepaalde recent dat ze pas een uitspraak doet als daarvoor bewijs komt.
Dat slachtoffers individueel willen worden gecompenseerd, heeft veel te maken van de corruptie waarvan de hele samenleving doordesemd is. Vooral lokale NGO’s staan erom berucht; ik ken er nogal wat die alleen zijn opgericht om subsidie binnen te halen voor salarissen, niet voor hulp. De Nederlandse overheid dacht juist dat het goed zou komen als ze de vier miljoen die ze als hulp voor de wederopbouw van Hawija uittrok, aan internationale organisaties zou geven.
Maar toen ik geruime tijd later terugging naar de stad, was er weinig te zien van de projecten van IOM en UNDP die met Nederlands geld zouden worden uitgevoerd. Ook collega Melvyn Ingleby stelde dat vast.
Stijf
Niet zo vreemd, blijkt nu uit onderzoek van freelancejournalist Simona Foltyn in de Guardian. Ze ontdekte dat het programma van de UNDP voor de wederopbouw van Irak (ter waarde van 1,5 miljard dollar) stijf staat van de corruptie. Niemand krijgt een contract voor herstelwerk zonder ervoor te betalen – net als dat binnen de Iraakse overheidsdiensten geldt. UNDP-medewerkers eisen smeergeld dat oploopt tot 15 procent van de waarde van het contract, om te zorgen dat een aannemer of bouwer goedgekeurd wordt bij de doorlichting van hun bedrijf.
Hoeveel van die 1,5 miljard (afkomstig van 30 donors) is eigenlijk voor de wederopbouw gebruikt, vroeg Foltyn zich af. Ze noemt het een van de moeilijkste onderzoeken die ze ooit deed. ‘De financiële belangen van VN-personeel, aannemers en functionarissen zijn zo verknoopt dat bijna iedereen iets te verliezen heeft.’
VN-programma’s hebben corrupte Iraakse functionarissen juist steviger in het zadel geholpen, stelt ze. Na gesprekken met zo’n dertig betrokkenen schetst ze hoe er na die eerste 15 procent die de UNDP-medewerker eist van de aannemer, er een reeks dominostenen omvalt. Als de aannemer het project krijgt, neemt hij een deel van het subsidiegeld (om de UNDP-medewerker te betalen en zichzelf) en geeft het project door aan een onderaannemer – hoewel de UNDP-regels dat verbieden.
Fontyn stuitte op een project dat begroot was voor 100.000 dollar, waarvan de onderaannemer slechts de helft kreeg om het werk uit te voeren. De rest bleef dus onderweg hangen. En dan zijn er de ambtenaren die het project voor de UNDP moeten overzien, die daarvoor geld eisen; die pakken nog eens zo’n vijf tot tien procent.
Brand
Uiteindelijk worden de scholen, ziekenhuizen en speelplaatsen wel gebouwd. Maar ik heb zelf gezien dat dit meestal gebeurt met materialen van een mindere kwaliteit. In een aantal gevallen leidde dat zelfs tot crisissituaties en dodelijke slachtoffers toen dunne scheidingswandjes in ziekenhuizen bij brand onmiddellijk vlamvatten.
Hoe dit kan? Omdat de rot al in de organisatie zit, die zelf ook is belast met de controle. Om ontdekking te voorkomen werden deals alleen mondeling gemaakt. Tegelijkertijd zijn diplomaten en donoren die per plekke moeten controleren vaak maar kort in Irak en hebben geen zicht op het hele proces. En zij krijgen alleen speciaal geselecteerde projecten te zien.
Yezidi-activist Murad Ismael herinnert zich hoe hij, toen hij directeur was van de yezidi-organisatie Yazda, een email kreeg van iemand van de organisatie waar hij subsidie had aangevraagd. Die vroeg om een ‘commissie’ als hij de aanvraag goedgekeurd wilde hebben. Ismael weigerde, rapporteerde het geval en hoorde nooit meer iets.
Wat mij opviel toen ik (tussen 2008 en 2013) een trainingscentrum leidde, is hoeveel geld er rondging in de VN-organisaties waarmee trainingen werden gegeven die naar mijn idee zinloos waren. En hoe de deelnemers zelf daarbij vergoedingen kregen uitbetaald (in plaats van ervoor te betalen). Wij kregen die verzoeken ook van deelnemers maar weigerden dat, net als trainingen op buitenlandse locaties. Beirut was populair voor dit soort snoepreisjes.
Mosul
Een voorbeeld van het afromen bij de wederopbouw is Mosul. De corrupte gouverneur Nawful Akub nam daarbij het voortouw, en zorgde dat ieder hulpproject langs zijn bureau ging. Ook daar was duidelijk dat de UNDP alleen projecten oppakte als medewerkers smeergeld kregen.
Het Guardian-artikel laat zien hoe diep corruptie in Irak gaat. En dat het bepaald niet geïsoleerd gebeurt, buiten het zicht van de buitenlandse gemeenschap die zich met adviezen en trainingen opstelt als een moraalridder. Terwijl de UNDP ook na het schandaal nog trots meldt journalisten te ‘steunen in hun pogingen corruptie in Irak te beëindigen.’
Eind vorig jaar kwam de VN in Irak met een speciaal programma tegen corruptie; ‘#Runagainstcorruption’, om samen met de Iraakse regering ‘naar een corruptie-vrij Irak te werken’. In reactie op Foltyns onthullingen zegt de UNDP dat ze ‘gerichte en harde actie’ zal nemen ‘als een van deze beschuldigingen wordt bevestigd’.
Het trieste is dat corruptie in Irak na Saddams val in 2003 zodanig is toegenomen, dat het in alle geledingen van de maatschappij zit. Afgestudeerden moeten betalen als ze een baan bij de overheid willen. Partijen betalen voor een ministersfunctie omdat ze dan partijgetrouwen aan werk kunnen helpen, maar vooral ook meeprofiteren van het afromen op alle niveaus.
Dieper
Renad Mansour, die het Iraq Initiative van Chatnam House leidt, deed uitgebreid onderzoek naar de verschillende aspecten ervan. In een debat naar aanleiding van een recente publicatie zei hij dat ‘corruptie toont waar de echte macht is en beslissingen worden genomen. Niet bij de premier, maar op een veel dieper niveau. De Iraakse elite staat daarbij boven de wet.’
Corruptie vormt bovendien een barrière tegen hervormingen. ‘De afgelopen twintig jaar hebben de internationale gemeenschap en de Irakezen tal van programma’s opgezet. Maar de politieke wil ontbreekt en er is geen capaciteitsopbouw,’ aldus Mansour.
Politieke wil is essentieel om een einde te maken aan corruptie. Maar de meeste politici hebben meer te winnen als het voortbestaat. Met de mond belijden ze tegen corruptie te zijn, maar dat gebruiken ze om van de competitie af te komen. Mansour ziet dat voorlopig niet veranderen, al wijst hij erop dat er in het systeem ook nog steeds eerlijke mensen werken. Uiteindelijk moeten die een kans krijgen door samen te werken met hervormers, meent hij.
Zijn hoop ligt bij het feit dat politieke druk nog altijd effect heeft, zoals is gebleken toen jongeren zich tijdens de zogenaamde Tishreen-revolutie tegen corruptie verzetten en daarmee het vertrek van de regering afdwongen. De demogratie zit de corrupte elite tegen, zegt Mansour. ‘In de komende jaren komen er vele duizenden jongeren op de arbeidsmarkt voor wie geen werk is.’
De hoop ligt dus bij de Iraakse jeugd, en het feit dat de huidige politici niet geïnteresseerd zijn om die aan een betere toekomst te helpen. De elite zal zijn toegang tot de rijkdommen niet zonder slag of stoot opgeven. Irak staat in de toekomst voor een levensgroot conflict tussen de massa van jongeren en armen, en de corrupte politieke elite met eigen wapens en milities.