Anna Woltz: ‘Ik vind normale mensen saai’

Op woensdag 21 juni worden de Zilveren Griffels, Zilveren Penselen en Paletten en de Vlag en Wimpels uitgereikt – de opmaat voor de de uitreiking van Het Gouden Penseel en Het Gulden Palet in september en de Gouden Griffel in oktober. Interview met de Gouden Griffel-winnares van vorig jaar, Anna Woltz, over schrijven, volwassen worden en de Griffels natuurlijk. Door Tijmen Brester

Op haar zesde vond Anna Woltz er geen bal aan dat ze in groep 3 allerlei kleine suffe boekjes moest lezen. Ze ging in staking en las het hele jaar geen letter. Dat vertelde ze ook aan haar juf: ik doe het niet. Totdat het in de zomervakantie begon te kriebelen en ze een boek uit de kast haalde: De kinderen van Bolderburen van Astrid Lindgren. Daarna verslónd ze jeugdboeken – alleen de leuke uiteraard. Maar waarom mogen andere mensen eigenlijk bepalen wat er in zo’n boek gebeurt? dacht ze op haar twaalfde, ik wil dat zelf bepalen! ‘En zo begon ik zelf te schrijven’, zegt ze lachend. Het is dus niet zo gek dat de hoofdrolspelers in haar boeken even eigenzinnig en opstandig zijn als Anna Woltz zelf.

In je boeken schrijf je over kinderen die anders zijn dan de rest. Soms is er iets met ze aan de hand. Zo is er een jongen met epilepsie of een meisje met smetvrees. Wat wil je daarmee overbrengen aan je lezerspubliek?

‘Een boek heeft een verhaal nodig. Anders leest de lezer niet door. Er moet iets aan de hand zijn, want een hoofdpersoon met wie niets aan de hand is, is doodsaai in een verhaal. Iedereen is wel een beetje vreemd, een beetje raar, een beetje anders, en dat is niet erg. Ik vind mensen die op een bepaalde manier anders zijn veel interessanter dan volstrekt normale mensen. Ik vind normaal eigenlijk een beetje saai.’

Waarom schrijf je liever voor kinderen dan voor volwassenen?

‘Ik vind kinderen een stuk leuker dan volwassenen. Volwassenen hebben over het algemeen al beter geleerd om normaal te doen. En dat is dus saaier. Mijn hoofdpersonen zitten vaak een beetje op de rand van aan de ene kant al wel heel volwassen zijn en steeds beter gaan snappen hoe de wereld in elkaar zit, maar aan de andere kant soms ook nog denken: ja, hoezo is dat dan eigenlijk zo?’

De kinderen hebben problemen, maar de ouders van de kinderen vaak ook. Dat heeft een grote invloed op de kinderen.

‘Dat klopt. Heel vaak komen mijn hoofdpersonen erachter dat hun ouders ook maar mensen zijn. En niet een soort superouders die alles goed doen, maar mensen die ook fouten kunnen maken. Daar worden ze eerst woedend over. Maar aan het eind denken ze: ja, eigenlijk logisch. Natuurlijk zijn mijn ouders ook maar gewone mensen.’

Waar haal je je ideeën vandaan om een boek te schrijven?

‘Ik ben altijd aan het opletten of ik iets kan gebruiken voor een boek. Hoe jullie hier als gezin bij mij aan de keukentafel zitten, dat zou zomaar ooit nog een keer in een boek kunnen voorkomen. Soms is er een soort klik en heb ik ineens echt een idee, een hele opzet voor een verhaal. Je moet als schrijver een soort gigantische voorraad in je hoofd aanleggen aan details: de manier waarop iemand loopt of praat, of zijn haar achter zijn oor doet, juist net iets te hard praat in de supermarkt. Van die kleine dingen waarbij je wel meteen iets voor je ziet. Die inspiratie is er dus elke dag.’

Toch had het zomaar gekund dat we nooit een boek van Anna Woltz hadden gelezen. Vroeger wilde ze namelijk niet per se schrijver worden, haar droom was een eigen restaurant beginnen. Maar dat laatste bleek lastiger dan ze had gedacht, dus besloot Anna met haar eerste boek Alles kookt over over haar droom te gaan schrijven. Zo kon ze al haar liefde voor koken en haar kookervaringen in een boek toepassen.

Dus eigenlijk wilde je vroeger als eerste keus geen schrijfster worden, maar werken in je eigen restaurant?

‘Ik heb vanaf mijn twaalfde elke dag voor mijn gezin gekookt. Niet omdat ik dat moest, maar omdat ik koken gewoon een stuk leuker vond dan mijn moeder. Vroeger hadden we een hangbuikzwijn, dus had ik bedacht: restaurant Het gouden zwijn, met een hele menukaart, dagenlang koken en een mooi gedekte tafel. Dan kwam mijn familie eten in mijn restaurant. Het was half spelen, maar ik dacht ook: wie weet dat ik dit later echt ga doen.’

Je besloot schrijfster te worden. Zat het schrijven in je familie?I

‘Schrijven was in mijn gezin heel normaal. Mijn ouders zijn allebei journalist, dus er werd heel veel over boeken en over kranten gepraat. Mijn vader was echt verslaggever, dus die schreef over de wereld. Maar mijn moeder heeft veel boeken gerecenseerd ook en columns geschreven. Mijn ouders werkten allebei voor de NRC.’

Je hebt het schrijven niet van een vreemde, dus niet zo gek eigenlijk dat je voor je boek Gips de Gouden Griffel won.

‘Ik ben al een flinke tijd bezig met schrijven, maar ik had nooit gedacht dat ik op mijn vierendertigste de Gouden Griffel zou winnen. De Gouden Griffel is toch wel de allermooiste kinderboekenprijs die je maar kunt winnen. Ik kan me echt ook nog herinneren van toen ik op de basisschool zat, dat je in de Kinderboekenweek elk jaar te horen krijgt wie de Gouden Griffel heeft gewonnen.

Om die nu gewoon zelf hier te hebben staan, dat is toch wel heel bijzonder. De Zilveren Griffel had ik ook nog niet en daarvan dacht ik: nou, als ik maar lang genoeg door schrijf, krijg ik die wel een keer, dat verdienen mijn boeken ook wel. Maar de Gouden Griffel… Het is ook een beetje toeval altijd, zo’n prijs. Het ligt ook aan de concurrentie, wie er allemaal dat jaar nog meer een boek heeft geschreven.’

Gips gaat over hoe het er in ziekenhuizen aan toe gaat. Alaska gaat over een jongen die epilepsie heeft. Honderd uur nacht over orkanen. Moet je veel research doen voor zulke onderwerpen?

‘Ik wist bijzonder weinig over epilepsie, orkanen en ziekenhuizen, maar ik vind het juist zo leuk van boeken schrijven dat je voor elk boek weer totaal nieuwe research mag doen. Als je als schrijver op onderzoek uitgaat, mag je alle vragen stellen die je maar wil. Iedereen snapt dat je aan één stuk door aan iedereen vragen aan het stellen bent. Bijvoorbeeld voor Alaska. De hoofdpersoon heeft epilepsie en hij heeft een hulphond. Ik ben naar een hulphondenschool geweest om te zien hoe die hulphonden worden opgeleid.

Ik heb met heel veel verschillende mensen met epilepsie gepraat. Een jongen van dertien met epilepsie en een hulphond kon ik in Nederland niet vinden. Wel heb ik een vrouw van zestig ontmoet met epilepsie en een hulphond. En ik heb gepraat met een meisje op de middelbare school. Zij had geen hulphond, maar kon me dus wel vertellen hoe het was om als middelbare scholier epilepsie te hebben. Verder heb ik een meisje gesproken van dertien zonder epilepsie maar met een hulphond, omdat ze in een rolstoel zit. Zij kon me dan juist weer vertellen hoe het is om als kind, dat bij zijn ouders woont, zelf een hulphond te hebben. Dus al die verschillende verhalen waren een soort puzzelstukjes, die ervoor zorgden dat ik uiteindelijk Alaska kon schrijven. Zonder al die verhalen had ik dat nooit gekund.’

Stomtoevallig

En hoe was dat bij Gips en Honderd uur nacht? 

‘Voor Gips heb ik een nacht meegelopen in het ziekenhuis met mijn zusje, die chirurg in opleiding is. Ze heeft me daar veel van haar ervaringen en verhalen verteld, die ik kon gebruiken voor Gips.

En Honderd uur nacht begon niet met research doen; dat ontstond toevallig. Ik woonde drie maanden in New York toen ik daar orkaan Sandy meemaakte. Dus daar deed ik echt eigen ervaringen op. Het was stomtoevallig dat ik die vreselijke orkaan meemaakte. Maar vervolgens kon ik daar natuurlijk wel mooi een boek over schrijven.’

Was je in het deel waar de stroom was uitgevallen?

‘Ja. Ik heb vier dagen in het donker gezeten. Ik was daar in mijn eentje. Mijn hoofdpersonen hebben gelukkig elkaar. Dan is het soms ook wel gezellig, een beetje een avontuur. Voor mij was het echt wel heel eenzaam en raar om dat helemaal alleen in New York mee te maken.’

Waarom was je eigenlijk drie maanden in New York gaan wonen?

‘Ik dacht: ik ga zélf een avontuur beleven. Dat heb ik in gang gezet door een vliegticket te boeken en een appartementje te huren en in New York te gaan wonen. Wat ik niet wist was dat ik daar dus het grootste avontuur van mijn leven mee zou maken, en meteen inspiratie voor een nieuw boek zou vinden.’

Een nieuwe jeugdroman komt er voorlopig niet aan, zegt Anna en ze legt haar hand op haar buik – ze heeft haar handen de komende tijd namelijk vol aan een nog veel spannender avontuur: een kindje krijgen. Toch is ze wel met een klein boekje bezig, vertelt ze.

Wat voor boek is dat dan?

‘Het is een boekje voor een nieuwe serie van mijn uitgeverij Querido voor beginnende lezers. Dus precies zo’n boekje als ik in groep drie zo vreselijk vond en waarvoor ik in leesstaking ging! Die boekjes waren geschreven volgens de leesmethode “veilig leren lezen”. Tegen mijn moeder zei ik: ik wil niet veilig leren lezen! Ik wil gevaarlijk leren lezen of spannend leren lezen! Het motto van deze nieuwe reeks van Querido is “gelukkig leren lezen”. Dat vind ik mooi. Precies datgene waar ik me zo tegen verzette als zesjarige proberen ze nu anders te doen.’

Het werk van Anna Woltz verschijnt bij Querido.

Fragment uit AlaskaMet bonkend hart loop ik over de verlaten vlakte. Ik kijk steeds achterom en struikel bijna over een stuk hout. Mijn handen zijn koud. Ik wil roepen, maar ik doe het niet. Ze gaat mij toch wel kiezen. Steeds was ze dolblij als ik door de donkere schuifdeuren kwam. Ze hoort elke dag hoe Sven tegen haar praat – ze weet dat hij een hekel aan haar heeft. En dan zie ik in de verte de witte vlek bewegen. In het donker kan ik eerst niet goed zien welke kant ze op rent. Even denk ik nog: misschien holt ze wat heen en weer, misschien twijfelt ze, misschien neemt ze afscheid van hem. Maar de witte stip wordt alleen maar kleiner. Ze komt niet meer terug. Alaska heeft voor Sven gekozen.

Mijn gekozen waardering € -