Benchmarkfetisjisten missen een hele wereld

Het blindstaren op ranglijstjes over concurrentiekracht brengt weinig kennis, behalve die van het rapportcijfer. Tegelijk betekent dat niet dat je ranglijstjes en alle onderzoek naar ranglijsten, van tafel moet vegen.

Benchmarks bestaan meestal uit een breed spectrum van data die uit allerlei databanken worden gehaald. Zo gebruikt de European Regional Competitiveness Index databanken van OECD-PISA, het World Economic Forum, om er maar twee te noemen. Om die data te standaardiseren en vergelijkbaar te maken, worden ze meestal bewerkt.  Vaak is dat wel transparant maar tegelijk geldt voor data: torture data and it will confess to anything. Waarmee niet gezegd is dat de wetenschappers – die op hoog niveau en met alle integriteit er aan werken – hun beperkingen niet kennen, maar dat data juist beperkingen kunnen hebben. 

Dat betekent dus dat je goed naar de data en de werkelijkheid moet kijken om te bepalen hoe geloofwaardig je de uitkomsten van die data vindt. Voorbeelden noemt de Utrechtse hoogleraar Frank van Oort over de European Regional Competitiveness Index. Daarin worden indicatoren  per hoofd van de bevolking gemeten, waardoor een kleine stad als Utrecht er mogelijk beter uit komt dan Amsterdam, dat toch echt een maatje groter is.  Of de onduidelijke afbakening en samenvoeging van regio’s in dat onderzoek. De conclusie is dat benchmarks appels en peren kunnen vergelijken.

Betekent dat dan dat je er niks mee kunt? Want vooral voor beleidsmakers is het zo prettig iets in een cijfer uit te drukken. Lekker duidelijk en meetbaar. En voor journalisten maakt dat het leve helemaal makkelijk in die almaar complexer wordende wereld. Op redacties werd vroeger soms zelfs wel eens gezegd als je dat cijfer betwijfelde: ‘dat weet de luisteraar toch niet.’

Het cijfer betekent in ieder geval dat je verder onderzoek moet doen naar het hoe en waarom van de cijfers. Redacties kunnen dat niet – hebben ze vaak de tijd of de deskundigheid niet voor. En die zouden daar dus deskundigen voor moeten bellen. En graag niet steeds dezelfde, al was het maar omdat deskundigen ook nog wel eens van mening verschillen.

Bovendien zegt ook Van Oort dat benchmarks zeker een positief effect kunnen hebben. ‘Benchmarks kunnen ook een positieve functie hebben. Je kunt leren wat er bij anderen goed gaat, en proberen het bij jezelf ook toe te passen – inderdaad na goed onderzoek of de voorwaarden bij jezelf wel van een goed karakter zijn om dat te kunnen doen.’

Je kunt er bijvoorbeeld prestaties mee meten en zien of die naar wens verlopen. Je kunt processen monitoren. Of het beleid en zien hoe dat de benchmarks beïnvloedt. Bovendien is onderzoek naar benchmarks en de toepasbaarheid voortschrijdend. Maar dat betekent dan niet dat er uitsluitend naar het cijfer moet worden gekeken. Maar ook naar de wereld daar achter. En als vervolgens in Nederland het grootste nieuws wordt, dat de premier niet op de hoogte was – of jokte – dat we op plaats 5 staan in plaats van op plaats 8, dan kijken we in ieder geval niet naar die wereld achter de cijfers.

Wat overigens ook weer los staat van het feit dat je beter vijfde dan achtste kunt staan, juist omdat dit soort lijsten zo populair zijn en daarmee een stukje eigen realiteit creëren. Maar ook om in de spiegel te kijken. Zo maken de rapporteurs de opmerking dat in Europa de focus is verschoven van concurrentie naar het verminderen van staatsschulden en het overeind houden van de euro. Ja en dat maakt een verschuiving opeens politiek. 

 

Mijn gekozen waardering € -

Politiek beschouwer en analist. Werkzaam als zelfstandig journalist met uitgebreide kennis over de EU en stedelijk bestuur en de actuele vraagstukken die daar spelen, op het gebied van onderwijs, arbeidsverhoudingen, en identiteit.

Geef een reactie