‘Ik heb vandaag de haren van Zehra gezien’, zegt mijn dochter Zita (15) als ze thuiskomt van school.
‘Je hebt wat?’
‘Hallo! Zehra’s haar! Dat zagen we toch nooit omdat ze een hoofddoek draagt. Maar na sport deed ze die even af. Zo mooi. Wacht, ik moet het de anderen vertellen.’
Zita smijt haar schooltas in een hoek, haalt haar laptop tevoorschijn en logt in op Facebook. ‘Het is heel lang en het golft helemaal en het glanst’, zegt ze nog. ‘Oké, nou, ik ben even off hoor.’
Schaarste
Ik denk na over de betekenis van dit voorval. Zehra’s haren zouden geen onderwerp van gesprek zijn onder pubermeisjes in Berlijn als ze die hoofddoek niet zou dragen. Neem ik aan. Schaarste doet kennelijk iets met mensen.
Op het gymnasium van mijn dochter in de Berlijnse wijk Schöneberg zit een groot aantal kinderen van buitenlandse afkomst, zoals Zehra. Veel komen uit omliggende probleemwijken als Neukölln en Kreuzberg en hebben het thuis niet breed. De meesten zijn Turks, maar ook Libanees, Tunesisch, Russisch, Spaans, Portugees, kinderen uit voormalig Joegoslavië, nou ja, overal vandaan dus.
Zita’s middelbare school is, kun je wel stellen, inktzwart. Dan krijg je verjaardagsfeestjes waar van de tien meisjes er tien een dubbele nationaliteit hebben. Dat hebben ze zelf trouwens helemaal niet in de gaten. Of beter: het interesseert ze niet. Alleen dat mijn dochter Nederlands-Russisch is en Duits als eerste taal heeft, dat leidt nog weleens tot verwarring.
Jongens
Niet de nationaliteit speelt een rol in het onderlinge contact, merkte ik, maar religie. ‘De moslimmeiden moeten na schooltijd altijd direct naar huis’, klaagt mijn dochter. ‘Ze mogen niet met jongens rondhangen op straat. En ze moeten thuis helpen, met koken en schoonmaken enzo. Dus raken we niet echt bevriend.’
Toen Zita besloot om Zehra en andere Turkse vriendinnen uit te nodigen voor haar verjaardag, wilden hun ouders eerst kennismaken. Langskomen op de thee en zo, met zoetigheid. Maar dat vond mijn ex, die ook een drukke baan heeft, een beetje te veel van het goede. Uiteindelijk mochten de meisjes van hun ouders niet naar Zita’s feestje.
Zo leven de moslim- en niet-moslimkinderen op het Robert-Blum-Gymnasium in parallelle werelden. Tijdens het Suikerfeest was klas 9F voor de helft leeg. Bij het Offerfeest zijn de niet-moslimkinderen uit arrenmoede maar op ’excursie in Berlijn’ gegaan. Ze waren die dag met z’n vieren.
Zita kent inmiddels veel gebruiken uit de islam, ze is er nieuwsgierig naar en als ze met haar klasgenootje Hilal hand-in-hand over het schoolplein loopt, praten ze honderduit over elkaars levens.
Haram
Zo vertelde Zita op een dag aan Hilal dat ze verliefd was en een vriendje had, Julian, al bijna zestien en scholier op een andere school. Hilal stopte, trok haar hand terug en keek Zita doordringend aan: ’Dat kan niet! Weet je niet dat dat haram is? Wat erg.’
Daarna spraken Hilal en de andere moslimmeisjes niet meer met mijn dochter. Ze wierpen haar alleen nog groepsgewijs afkeurende blikken toe. Zita zat daar gelukkig niet mee en bracht haar tijd door met andere vriendinnen. Totdat de klas er lucht van kreeg dat Julian weer van het toneel was verdwenen.
Toen zochten Hilal en Zehra en de andere moslimmeisjes Zita in de schoolpauzes weer op. Mijn dochter ’was niet langer haram’, maar gewoon weer Zita. Alsof er niets was gebeurd. Tot het volgende vriendje zich aandient.