Davide Enia: “Een roman schrijf je met je bloed”

De Siciliaanse schrijver Davide Enia komt in oktober 2013 als writer in residence naar Amsterdam. A•Quattro•Mani zocht hem op bij de verschijning van zijn debuutroman 'Zo ook op aarde'. Gesprek in Palermo over boeken, bommen, boksen – en de maffia natuurlijk.

Geschreeuw, ambulances en politiesirenes. De soundtrack van Palermo. Davide Enia heeft in zijn roman Zo ook op aarde niets te veel gezegd over de stad waar hij werd geboren en nog steeds woont, de stad waar hij hartstochtelijk van houdt.

De lucht in Palermo is verzadigd van herrie en smog. Nauwe straatjes in het centrum geuren naar vis, drank en wasmiddel. Witgewassen beddegoed wappert tegen bruingeblakerde muren en ontneemt het zicht op de altaartjes die in de stenen zijn uitgehouwen.

Het leven op Sicilië is hard, en de armoede toont zich in vele gedaanten. Op allerhande manieren proberen mensen hun kostje bij elkaar te scharrelen. Sommige Palermitanen improviseren een restaurantje van twee tafels onder een plastic partytent naast hun voordeur, andere gooien in alle vroegte een hengel uit op zee. Door de stad slingert zich een lint van tweedehands rommel, koopwaar breed uitgestald op de kasseien.

Palermo is een stad van contrasten. Naast mooie gebouwen zijn er ook veel afbraakpanden; relieken van de Tweede Wereldoorlog. Ze staan er nog net zo bij als zeventig jaar geleden, toen geallieerde bommen uit de hemel vielen en de halve stad verwoestten. Een sinister decor voor de feesten die hier ’s nachts vol overgave worden gevierd, voordat bij het eerste ochtendgloren het bier van de straat wordt gespoeld en winkeliers hun ‘verse’ groenten weer optasten voor een nieuwe dag.

Verbluffend

Dit Palermo vormt ook het decor van Zo ook op aarde, de verbluffende roman van Davide Enia (1974), die in januari verscheen. Het is Enia’s debuut als romanschrijver; voor het toneel schreef hij eerder onder meer Italia-Brasile 3-2, over een gezin dat het WK voetbal van 1982 kijkt op tv, en Maggio 1943, over de WO II-bombardementen. Zijn stukken, waarin hij zelf ook acteerde, werden internationaal op de planken gebracht. ‘Maar het toneel in Italië is dood, en ik moet toch ergens van leven,’ verklaart Enia lachend zijn overstap naar de literatuur. Dat zijn werk direct zo groots zou worden opgepikt – Così in terra wordt in bijna twintig landen in vertaling uitgebracht – had hij nooit durven dromen.

De roman is als de aard van Sicilië: warmbloedig, rauw, ontroerend en met humor. In een briljant geconstrueerde, epische vertelling, waarin de verhaallijnen elkaar soms afwisselen in het wervelende ritme van een bokswedstrijd, verweeft Enia de geschiedenis van de straatjongen Davidù met die van zijn oom Umbertino en grootvader Rosario, tegen de achtergrond van de roerige Palermitaanse geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog tot begin jaren negentig, toen opnieuw bommen de stad op zijn grondvesten deden schudden.

Davidù’s vader is gestorven voor zijn geboorte, en daarom groeit hij op onder de hoede van zijn grootouders Provvidenza en Rosario en oom Umbertino. Davidù hangt aanvankelijk wat rond bij een groepje raddraaiers, maar tegen wil en dank krijgt hij een vriend, Gerruso, een schlemielige, aandoenlijke jongen die hem adoreert sinds Davidù het voor zijn nichtje Nina heeft opgenomen. In alles zijn ze tegenpolen, maar hoe Davidù ook probeert om Gerruso af te schudden, die blijft als een zwerfkat bij hem terugkeren.

Alle personages krijgen ­fikse dreunen te incasseren, zowel figuurlijk als letterlijk. Oom Umbertino was een bokser, Davidù’s vader was een bokser en ook Davidù stapt onder begeleiding van zijn oom in de ring. Het boksen leert Davidù een belangrijke levensles: hoe je na een harde klap weer opveert. “Alleen als je accepteert dat je bent gevallen, kun je overeind komen.” 

Enia wijst op de ingestorte huizen. “Als er iets is wat Palermo je leert, dan is het wel hoe verder te gaan na een oorlog. Je voelt: oké, er is een oorlog geweest, maar ik leef. We kunnen blijven huilen of we kunnen iets nieuws bouwen. Als je voorbij de ruïnes kunt kijken, zie je de mogelijkheid voor een gebouw, een bloem, iets nieuws. In Palermo voel je het gloren van hoop. Maar je moet vervolgens wel die sprong maken.” In het park verderop flaneren inwoners langs de zee en wordt er volop gevoetbald in de zon. Terrazza a Mare is gemaakt op de brokstukken van het platgebombardeerde piazza Magione. “Zeventig huizen werden daarbij verwoest. De inwoners van Palermo gooiden het puin in zee. Twaalf jaar geleden is dit aangelegd. Uit de shit is iets nieuws gegroeid. Nu is het een plek vol leven, waar mensen met elkaar spelen en tijd met elkaar doorbrengen. Dat geeft energie en herstelt de saamhorigheid. Het opent de harten van mensen.”

Over de huidige staat van Palermo is Enia minder te spreken, blijkt uit zijn vurig betoog en drukke armgebaren. Een decennium van wanbestuur heeft rampzalig uitgepakt voor de stad. Een lange kuststrook, met de toepasselijke naam Bandita, is een ongure plek geworden, een afvalsstrand waar criminelen en daklozen hun heil hebben gezocht. In een parkje pal naast een showroom vol glimmende auto’s staat een kapotte, met vuilsnizakken dichtgeplakte ford; het ‘huis’ van een grijze dame en haar straathonden. De honden zien er een stuk beter uit dan zijzelf; ze is vervuild, heeft nog maar een paar tanden en een stijf been met klompvoet. Haar sierlijke, geringde vingers en waardige oogopslag verraden echter dat er achter deze vervallen buitenkant ooit een elegante vrouw schuilging. Tien jaar woont ze hier al.

Bloed en viezigheid

“Mensen vragen me waarom het Palermo in mijn boek zo gewelddadig is, vol bloed en viezigheid,” zegt Enia. “Zeker de laatste tien jaar is de stad gewoon smerig. Het stadsbestuur is een drama, de burgemeester een crimineel. In de jaren tachtig hadden we hier de mattanza, de maffiaoorlog, in 1992 gevolgd door de moordaanslagen op de onderzoeksrechters Falcone en Borsellino. Na die aanslagen kregen we een nieuwe burgemeester en dienden zich eindelijk nieuwe kansen aan. Het operahuis Teatro Massimo ging na vijfendertig jaar eindelijk weer open, en ze begonnen het centrum van de stad op te ruimen. Tot tien jaar geleden de nieuwe burgemeester kwam, Diego Cammarata, een stroman van Berlusconi. Hij heeft alles om zeep geholpen. Het is nog erger dan een nachtmerrie. Daaruit ontwaak je tenminste nog.

Waarom moeten we in een smerige stad leven? Waarom moeten we leven als beesten? Als je de burgemeester zich ziet gedragen als een schurk, denkt de bevolking: dan kan ik ook doen wat ik wil. Er zou een culturele ingreep moeten komen. Cultuur betekent niet: een boek lezen, een concert bezoeken, naar het theater gaan. De mógelijkheid hebben om een boek te lezen of naar het theater te gaan, dát is cultuur. Je moet mensen onderwijs geven, ze laten zien dat er ook iets anders bestaat dan de maffia enerzijds en de politie anderzijds. Zodat ze een keuze hebben en die sprong kunnen maken.”

In mei zijn er burgemeestersverkiezingen, vertelt hij. “Ik hoop heel erg dat het een andere kant op zal gaan, hoewel ik het betwijfel. De bevolking interesseert zich er nauwelijks voor. Als je tien jaar lang in de stront leeft, beschouw je het als een onderdeel van je huis. Dan zie je het pas op het moment dat je er niet meer in zit. Natuurlijk, stront zorgt er ook voor dat bomen en planten goed groeien. Maar als je het mee naar binnen neemt, heb je alleen maar stank.”

Geweld en liefde

Acht jaar oud was hij, toen hij voor het eerst meemaakte dat een man op klaarlichte dag werd doodgeschoten. De eerste, maar zeker niet de laatste. “Ik ben opgegroeid met het moorden, het schieten. Soms lag er iemand dood op straat. Ik begreep pas jaren later dat er een maffiaoorlog gaande was. Als kind stel je jezelf daar geen vragen over – je kent niet anders – maar uiteraard heeft het een diepgaande invloed. Ik ben opgegroeid in een zeer gewelddadige stad, maar gelukkig wel in een liefdevolle familie. Daarom beweeg ik met het schrijven ook tussen die twee uitersten, schrijf ik over geweld en liefde.”

Op piazza Magione wijst Enia naar de gedenksteen voor de onderzoeksrechter Giovanni Falcone, een van de grootste maffia-bestrijders die Palermo heeft gekend. In 1992 bleef er na een bomaanslag niets anders van hem over dan een krater in het wegdek van acht meter diep. Kort daarna werd ook zijn collega Paolo Borsellino met een bomaanslag om het leven gebracht. “Ik was achttien en studeerde voor mijn eindexamen. Ineens was de stad waar ik woonde een plek waar bommen levens van mensen verwoest hadden, huizen en bomen vernietigd hadden, het hart van de stad, de stilte. Het wemelde overal van de militairen, het leek hier wel Beiroet – overal legereenheden, helikopters, gillende sirenes. Alsof het oorlog was.”

Sinds de overheid vanaf 1992 is gaan optreden tegen de maffia en de belangrijkste kopstukken zijn opgepakt, heeft de misdaadorganisatie fors aan macht ingeboet. Volgens Enia heeft de maffia de snelheid waarmee de wereld zich heeft ontwikkeld, niet kunnen bijbenen. Maar minder machtig betekent niet weg. “De maffia is niet meer zo zichtbaar, maar aanwezig als een dreiging in de lucht.”

Juist daarom is de situatie waarin het land nu verkeert, zo slecht. “Maffia bloeit op bij een zwakke, machteloze overheid. Als de mensen geen werk, geen perspectief, geen dromen meer hebben, wordt de maffia sterker. Omdat die de mensen brood geeft, waar de staat dat nalaat. Het is een kanker. Kijk maar om je heen, Palermo heeft veel zieke plekken, je ziet de armoedige, smerige buurten. Je kunt er het verhaal van de afgelopen tien jaar in teruglezen. Als ambtenaren en politici zich gedragen als criminelen, beginnen de misdadigers zich te gedragen als politici.”

Ieder mens heeft de keuze: je kunt je ogen afwenden en doen alsof er niets aan de hand is, of je kunt ervoor kiezen om je ogen te openen. “Ik heb ervoor gekozen om te willen zien. En soms om te vertellen. In het theater en af en toe op televisie. Zoals ik eerder zei over de resten van de bombardementen: het is belangrijk om te begrijpen hoe dat puin er is gekomen. Het is belangrijk om te begrijpen waarom die gewelddadigheid er is. Tenminste, als je eerlijk wilt leven.”

Waarachtig

In Zo ook op aarde maakt Enia indringend voelbaar maakt hoe mensen er in weerwil van alles toch het beste van proberen te maken, in een samenleving waarin familie en eergevoel belangrijke waarden zijn. De personages – Rosario, Umbertino, Gerruso – zijn levensecht en onvergetelijk. De roman lijkt met groot gemak geschreven, maar het is Enia niet makkelijk afgegaan. “Schrijven voor theater is wezenlijk anders. Het is een andere taal. In het theater is het woord iets wat bestaat in de tijd: je gaat op het toneel staan, gebruikt je lichaam, je speekt en speelt. Dat vindt plaats in de tijd. Bij het schrijven van een boek is het woord juist iets wat bestaat in de ruimte: die ruimte is de pagina. Je moet op een correcte grammaticale wijze schrijven, anders struikelt je oog erover. Het schrijven van een roman vertoont gelijkenis met het maken van een beeldhouwwerk: je haalt steeds meer weg tot overblijft wat gezegd wil worden. Wezenlijk verschil is ook dat je in het theater met anderen bent, met medespelers, publiek, terwijl je met een boek alleen bent. Dat is een eenzame ervaring.”

“Je schrijft een boek echt met je bloed, met je vlees,” vervolgt hij gepassioneerd. “Je voelt dat vlees, je proeft en ruikt Palermo, de boksschool, de gevechten. Ik hoop dat de mensen die het lezen, zullen moeten lachen en huilen tegelijkertijd.”

Veel uit het verhaal en van de romanfiguren is ontleend aan gebeurtenissen en personen uit het leven van de schrijver. Hij klopt op een stenen muurtje. “Kijk, dit kleine muurtje is mijn familie, mijn vrienden, mijn persoonlijke geschiedenis, het is mijn kijk op dingen, dit muurtje ben ik, het is de vrouw van wie ik hou, de vrouw die mij haat. Dit muurtje is the real thing. Je kunt erop zitten, soms pis je ertegenaan, maar het is het enige wat je hebt. Het is de naam van mijn grootvader, mijn grootmoeder, oom Umbertino, het bombardement in 1943. Ik bén Davidù, en een deel van mij is Gerruso. Maar als iemand mij nou vraagt: ‘Wat van dit boek is echt?’, dan luidt mijn antwoord: het gevoel. Al het gevoel is waarachtig.”

Benen, kloten en hoofd

De Palermitaan neemt een bokshouding aan, deelt een paar stoten uit. Ook hijzelf heeft in de ring gestaan. “Toen mijn theaterwerk goeddeels ophield, wist ik niet goed wat ik met mijn leven aanmoest. Oké, laat ik proberen wat licht in mijn hoofd te brengen, dacht ik. Ik moest iets fysieks doen. Toen ben ik gaan boksen. Een ge-wel-di-ge sport! Als je een goede bokser bent, verwordt de woede tot een dans. Je danst met je hele lichaam, je danst met je ogen. Je danst!”

Benen, kloten en hoofd – dat zijn de drie belangrijkste dingen om een goede bokser te kunnen worden, legt hij uit. “Benen: dat is de beweging. Kloten: dat is omdat het een harde sport is. En hoofd: je moet nadenken, bestuderen hoe je tegenstander beweegt, je moet hem steeds in de ogen blijven kijken. Je hoeft niet fysiek sterker te zijn dan de ander, je moet sterker zijn in je kop. Mike Tyson was een briljante bokser. Hij was razendsnel, had een perfecte techniek, was explosief. Umbertino vecht zoals Tyson. Hij was mentaal de sterkste.”

Het boksen heeft Enia zelf inmiddels verruild voor zwemmen. Want ja, je bent een Siciliaan of niet – trots blijft toch een dingetje. Dus toen hij merkte dat hij geen boksheld zou worden, besloot hij ermee te stoppen. Hij lacht: “Ik probeer het nu met zwemmen.” Wil hij dan per se de beste zijn in wat hij doet? “Natuurlijk!”, roept hij breed grijnzend uit. “Dat is de enige motivatie.”

‘Gerruso, weet je nog dat je om te leren schrijven hele bladzijden volschreef met a’s en e’s en met alle klinkers? Dat is hetzelfde. Net zoals je hand de beweging leert om een klinker te schrijven, zo leert ook je lichaam door voortdurende herhaling de bewegingen om te stoten en te ontwijken.’
‘Wil je nou beweren dat je hand iets leert?’
(..)
‘Alles is schrijven.’
‘Alles?’
‘Ja.’
(…)
‘En wat schrijven die woorden van stoten en schijnbewegingen dan?’
‘Het verhaal van mijn familie.’
(Uit: Zo ook op aarde, vertaald door Manon Smits, De Bezige Bij)

Zoon van het zuiden

De middag loopt ten einde. De voetballers in het park keren huiswaarts, de bal wordt verruild voor een borrel. Als klein jongetje voetbalde Enia ook eindeloos in de straten en hij brak zelfs in bij de binnentuin van een klooster om daar te voetballen. Hij droomde ervan ooit zelf de Pallone d’oro winnen, de Gouden Bal.

Een hartstochtelijk liefhebber van het spelletje is hij altijd gebleven; bij elke wedstrijd zit Enia in zwart-roze tenue in het stadion om de Palermitanen aan te moedigen. Want hij mag dan jarenlang in Milaan hebben gestudeerd, hij is en blijft een zuiderling. “Op Sicilië praten we meer dan in het noorden met heel ons lichaam. En met stilte. In Palermo zegt men: een man die veel praat, is een man die niets zegt. Er wordt veel geschreeuwd, maar stilte spreekt luider. Als mijn vader vroeger schreeuwde, boezemde me dat geen angst in, maar als hij zweeg en me indringend aankeek…. Pfff.”

De laatste jaren zijn veel van zijn vrienden vertrokken. Enia overwoog het zelf ook, maar ja – waar zou hij heen moeten? “Ik ben echt een zoon van het zuiden. Ik hou ervan om buiten te eten, om in mijn blootje te lopen, met mijn voeten in zee. De zee brengt me tot rust. Pas in Milaan begreep ik hoe diep mijn verbintenis met de zon en de zee is. Het licht, het weer, het karakter van de stad, het dialect… Palermo is echt mijn thuis.”

Mijn gekozen waardering € -