‘Soldaten, ze degraderen een onschuldige… Soldaten, ze bezoedelen de naam van een onschuldige… Lang leve Frankrijk! Lange leve het leger!’
Parijs, 5 januari 1895. Een menigte van 20.000 mensen luistert op de binnenplaats van de militaire academie van Parijs toe hoe kapitein der infanterie Alfred Dreyfus met zijn vlakke, monotone stem een laatste poging doet zich vrij te pleiten van de beschuldiging van spionage voor de Duitse erfvijand. Een paar maanden daarvoor, in 1894, is Dreyfus veroordeeld door de krijgsraad. Dat is gebeurd op grond van een geheim gehouden dossier waarvan één document aan de openbaarheid is vrijgegeven: een brief aan de Duitse militair–attaché in Parijs Schwartzkoppen waarin een Franse officier zijn diensten als spion aanbiedt.
Het Franse militaire inlichtingenbureau heeft een spionne in dienst die als schoonmaakster bij de Duitse vertegenwoordiging in Parijs versnipperde documenten uit de prullenbak vist. Volgens de aanklacht is het handschrift van Dreyfus. Deze ontkent, maar drie van de vijf door het tribunaal geraadpleegde grafologen stellen dat het handschrift met grote stelligheid aan Dreyfus toebehoort. Levenslange verbanning is de straf. Plus oneervol ontslag uit het leger waar Dreyfus als eerste joodse officier ooit het tot een (aspirant)positie bij de generale staf heeft weten te brengen. Tijdens de publieke vernederingsceremonie rist een officier de epauletten van Dreyfus’ uniform af en breekt hij diens sabel, als teken dat Dreyfus onwaardig is zijn land als militair te dienen. Dreyfus woorden tot de menigte helpen hem niet: zijn zware Elzasser accent klinkt de Parijzenaars Duits in de oren en dat maakt hem nog meer verdacht. Als wordt Dreyfus wordt afgevoerd verkeert de menigte in een lynchstemming en scandeert leuzen als ‘vermoord die jood!’.
Giftige propaganda
De veroordeling van Dreyfus is koren op de molen van de antisemitische pers. Met name La Parole Libre, geleid door de notoire jodenhater Edouard Drumont, weet met giftige propaganda het maximale rendement uit de affaire halen. Drumont is auteur van het boek La France Juive (1886), waarin hij de Franse joden uitmaakt voor ‘wezensvreemde elementen’. De veroordeling van een joodse officier wegens verraad komt voor Drumont, die enkele jaren eerder bij een duel met een joodse ritmeester die genoegdoening eiste, licht gewond is geraakt, als een geschenk uit de hemel.
Dreyfus, 35 jaar oud, getrouwd met een dochter van een vermogende joodse diamantair, vader van twee kinderen, wordt enkele weken na zijn publieke degradatie, in februari 1895, per schip afgevoerd naar Duivelseiland, een klein rotseiland bij Frans-Guyana in Zuid-Amerika dat speciaal voor hem als strafkolonie wordt heropend. De smeekbede van zijn echtgenote Lucie om haar man te mogen vergezellen naar zijn ballingsoord wordt afgewezen. Op het verlaten eiland, 14 hectare groot, zijn behalve Dreyfus en zijn 11 bewakers niemand en zijn bewakers hebben strikte instructies geen woord met de gevangene te wisselen. Aanvankelijk mag hij zijn hut niet eens verlaten.
Vervloekt
Dreyfus raakt al snel verzwakt, krijgt hartklachten, en smeekt om pillen om zelfmoord te kunnen plegen. ‘Matthieu, ben ik vervloekt’?’ , schrijft hij zijn broer. Zijn beproevingen worden nog zwaarder als hij op bevel van hogerhand in de boeien wordt geslagen. Het metaal rond zijn enkels doorboort zijn vlees. Maar hij hervindt zijn kracht en schrijft zijn familie: ‘Welke beproeving ze je ook opleggen, blijf overeind staan tegenover degenen die je kwellen, zolang je nog over een laatstje restje kracht beschikt, moet je het levende wrak tegenover hen staande zien te houden, met de onaantastbare macht van de ziel’ .
De weldoener
Dreyfus kansen keren als overste Marie-Georges Picquart, vers benoemd als chef van het inlichtingenbureau van het Franse leger, op bewijzen stuit dat niet Dreyfus, maar majoor Charles Ferdinand Walsin Esterhazy de geheimen van het Franse leger aan de Duitsers heeft verkocht. Esterhazy voldoet veel meer dan de brave huisvader Dreyfus aan het daderprofiel van een spion: hij is aan de drank, de meisjes van plezier in de Moulin Rouge noemen hem ‘de Weldoener’, hij heeft hoge gokschulden, terwijl zijn bedrogen vermogende echtgenote hem geen sou meer geeft. In zijn honger naar geld gaat Esterhazy zo ver om zich als secondant aan te bieden aan joodse officieren bij – voor wet verboden – duels, met als enige doel hun families te kunnen chanteren. Als hij genoeg heeft gedronken, droomt Esterhazy openlijk dat Parijs wordt gebrandschat door 100.000 woeste Duitse ulanen. Kortom: Picquart lijkt zijn dader te hebben gevonden.
De militaire top laat Dreyfus op Duivelseiland wegkwijnen uit vrees voor gezichtsverlies. Inmiddels heeft Bernard Lazare, een joodse schrijver, een pamlet gepubliceerd waarin hij de veroordeling van Dreyfus veroordeelt. Piquart wordt ontslagen als hoofd van het inlichtingenbureau en gedegradeerd naar een functie in Tunesië, maar hij weet schrijver Émile Zola en de invloedrijke politicus Georges Clemenceau te overtuigen van zijn bevindingen. Het leger voelt de druk en daagt majoor Esterhazy voor de krijgsraad, maar ondanks de overvloed aan bewijs wordt deze vrijgesproken. Later neemt hij de wijk naar Engeland, waar hij tot zijn dood in 1926 onder een schuilnaam leeft.
J’accuse
In 1898 publiceert Zola op de voorpagina van het blad L’ Aurore een open brief aan de Franse president met de kop J’accuse (ik klaag aan) waarin hij de onschuld van Dreyfus – en de schuld van Esterhazy – vaststelt. Zola beschuldigt de militaire leiding van ‘een misdrijf tegen de menselijkheid en de gerechtigheid’ en wordt diret aangeklaagd wegens smaad. Hij krijgt de maximumstraf van een jaar en een boete van vijfduizend frank. De schrijver vlucht een jaar naar Engeland.
In de kranten en op straat breekt een oorlog uit tussen dreyfusards en anti-dreyfusards. In het Franse parlement wordt een brief gepresenteerd die de schuld van Dreyfus onweerlegbaar heet te bewijzen, maar het blijkt het om een vervalsing te gaan. De vervalser in kwestie wordt opgehangen in een hotelkamer aangetroffen. Diens opdrachtgever luitenant-kolonel Henry snijdt zijn polsen door met een scheermesje voordat hij kan worden verhoord. De anti-drefusards verenigen zich op instigigatie van Drumont’s Libre Parole in een actie ten bate van de weduwe van luitenant-kolonel Henry, die wordt geprezen om zijn ‘vaderlandslievende vervalsing’. Onder de gulle gevers bevinden zich maar liefst 1000 legerofficieren, van wie een groep verklaart met ongeduld het order af te wachten om het nieuwe type kanon op de 100.000 joden in Frankrijk uit te proberen. Ook vier generaals ondertekenen dit zogeheten ‘ Monument Henry’ .
In 1899 wordt Dreyfus van Duivelseiland naar Frankrijk overgebracht voor zijn hoger beroep. Zijn advocaat wordt voor de rechtszaal in Rennes neergeschoten door een onbekende schutter. Weer wordt Dreyfus, in 5 jaar tijd op Duivelseiland verworden tot een oude man, schuldig bevonden. De straf wordt omgezet in 10 jaar en wordt hem kwijtgescholden als hij verklaart van verdere stappen af te zien. Medestanders zijn teleurgesteld dat hij de strijd opgeeft. Pas op 12 Juli 1906, twaalf jaar na zijn veroordeling, volgt de officiële vrijspraak en rehabilitatie van Dreyfus. In 1908 wordt er een aanslag op het leven van Dreyfus gepleegd als hij in Parijs aanwezig is bij de plechtige herbegrafenis van Zola. Dreyfus raakt lichtgewond aan zijn arm, de dader wordt vrijgesproken.
De gevolgen van de affaire Dreyfus waren diep en ingrijpend, in Frankrijk en daarbuiten. Theodor Herzl zag als de Parijse correspondent van de Oostenrijkse Neue Freie Presse toe hoe de Dreyfus-affaire Frankrijk in zijn ban kreeg en het stemde hem pessimistisch over de toekomst van de joden in Europa. ‘De joden zijn vanoudsher uitstekend geschikt om verantwoordelijk te worden gesteld voor fouten en misstappen van de regering, voor tegenspoed en ellende van de geregeerden, voor pest, misoogst, hongersnood, corruptie en verarming’, schreef hij naar aanleiding van de joelende menigtes op straat die Dreyfus in 1894 uitgeleide deden na zijn publieke ontering als officier.
Op 18 oktober 1898 ontmoette Herzl in Constantinopel Kaiser Wilhelm II, die tot ongenoegen van zijn secondanten Herzl op het hart drukte dat Dreyfus zeker geen spion voor de Duitsers was geweest. ‘Snel werd volkomen duidelijk dat Dreyfus onschuldig was’ , schreef Herzl later. ‘ Het was iets kolossaals’ . Dat zelfs een totaal geassimileerde jood als Alfred Dreyfus in een ogenschijnlijk beschaafd Europees land als Frankrijk het lijdend voorwerp kon worden van antisemitische razernij sterkte Herzl in de gedachte dat alleen de oprichting van een zelfstandige joodse staat de Europse joden bestaanszekerheid zou kunnen bieden. ‘Door de affaire Dreyfus werd ik zionist’, verklaarde hij later.
Action Francaise
In Frankrijk betekende het eerherstel van Dreyfus zeker niet het einde van de controverse. Het land bleef verdeeld tussen dreyfusards en antidrefusards. De Action Francaise, het brede verbond tussen antisemieten en monarchisten dat culmineerde in een Franse fascistoïde beweging avant la lettre binnen de Franse Derde Republiek, ontstond in 1899 in de hitte van Dreyfus’ hoger beroep in Rennes. ‘ Wat van de Dreyfus-affaire overbleef was de haat tegen de joden en nog meer de verachting voor de Republiek, die een groot deel van het volk vereenzelvigde met de invloed van de joden en de macht van de banken’, schreef Hannah Arendt over die periode in The Origins of Totalitarianism. ‘ Met het steekwoord Anti-Dreyfusard liet zich in Frankrijk alles aanduiden dat antirepublikeins, antidemocratisch, antisemitisch was’ .
Als in 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbreekt keer Alfred Dreyfus terug in actieve dienst bij het Franse leger en neemt deel aan de slag om Verdun. Zijn zoon Pierre sterft aan het front in het Duitse gifgas. De Duitse overste Schwartzkoppen, de man voor wie Dreyfus zou hebben gespioneerd, neemt aan Duitse zijde aan het Russische front deel aan de strijd en als hij daar in 1917 op zijn sterfbed ligt roept hij als laatste woorden onverwacht uit: ‘Volk van Frankrijk, luister: Dreyfus is onschuldig!’
Stinkbommen in theater
In 1931 wordt in Parijs een toneelstuk over de affaire Dreyfus opgevoerd en meteen is de stemming weer even verhit als tijdens de rellen rond Dreyfus tweede proces in 1899. Het desbetreffende theater verandert in een strijdtoneel, stoelen vliegen in het rond, er worden stinkbommen geworpen en stoottroepen van de Action Francaise dringen het theater binnen om de acteurs en het publiek te terroriseren. Het stuk wordt één keer in zijn geheel opgevoerd en dan haastig van het programma afgevoerd.
Als Alfred Dreyfus in 1935 komt te overlijden, wordt hij in de rechtse pers nog steeds uitgemaakt voor spion. Zijn officiële vrijspraak doet niet eens meer ter zake. Het Vichy-regime van het collaborerende Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog onder leiding van maarschalk Pétain is eveneens een vehicel van anti-Dreyfus-sentimenten. Onder premier Pierre Laval voert de regering zonder dat daar enige Duitse pressie voor nodig is uit eigen beweging tal van antisemitische maatregelen in. Jodenhater Drumont wordt officieel geëerd door het regime. Du Paty de Clam, zoon van een hoge officier die meewerkte aan vervalsingen in de zaak tegen Dreyfus, wordt benoemd tot Commissaire général aux Questions Juives dat volop meewerkt aan de deporaties van Franse joden naar de vernietigingskampen.
Wraak
De weduwe van Dreyfus, Lucie, weet in Montpellier te overleven en sterft in 1945. Dreyfus kleindochter Madeleine is lid van het Franse verzet, wordt gearresteerd en sterft in 1943 in Auschwitz. Wanneer Charles Maurras, de oprichter van de Action Française tot levenslange opsluiting wordt veroordeeld vanwege collaboratie, roept hij uit: ‘ Dit is de wraak voor de affaire-Dreyfus!’
Nog lang blijft het Franse leger zich verzetten tegen de rehabilitatie van Dreyfus. In 1985 weigert de legerleiding een standbeeld van Dreyfus, dat is vervaardigd in opdracht van minister van Cultuur Jack Lang, te plaatsen op het binnenplein van de École Militaire, de plek waar Dreyfus ooit publiekelijk zijn zwaard gebroken zag tijdens zijn degradatie uit het leger. In 1994 krijgt een historicus van het Franse leger, kolonel Gaujac, redacteur van een maandblad van de strijdkrachten, een storm van kritiek te verduren als hij in een artikel opmerkt dat ‘de theorie van de onschuld van Dreyfus vandaag de dag algeheel is geacepteerd onder historici’ . De verontwaardiging onder de strijdkrachten is zo groot dat de auteur vervroegd op pensioen gaat.
‘ Militaire samenzwering’
Een jaar later, in september 1995, volgt dan eindelijk het officiële excuus van het Franse leger. Generaal Mourrut verschijnt in vol uniform voor de Franse Joodse Centrale Raad om te verklaren dat ‘ de affaire een militaire samenzwering was die eindigde met de deportatie van een onschuldige man en deels was gebaseerd op een vervalst document’ . Het Dreyfus-monument op de binnenplaats van de École Militaire komt er alsnog.
Excuses van Chirac
Tijdens het 100-jarige jubileum van de publicatie van J’accuse wordt in 1998 een gigantische reproductie van de originele uitgave op de voorpagina van L’Aurore opgehangen aan de voorkant van het Franse parlement in Parijs en biedt president Jacques Chirac namens de Franse regering zijn excuses aan aan de nabestaanden van zowel Zola als Dreyfus.
‘Nog maar een eeuw geleden was Frankrijk in een diepe crisis verwikkeld’, sprak Chirac bij die gelegenheid. ‘De Dreyfus-affaire scheurde de Franse samenleving uiteen in twee kampen die elkaar met geweld naar het leven stonden. Omdat kapitein Dreyfus tegen iedere prijs schuldig moest blijven, mondden zijn achtereenvolgende processen uit in een pathetsche farce. Nadat hij van zijn rang werd geschrapt en zijn zwaard gebroken had zien worden, moest hij op Duivelseiland leiden voor een samenzwering die bewust tegen hem in touw was gezet in het geheim van een of ander kantoor’.
‘Donkere krachten’
De president de la République nam in zijn klinkende redevoering een diepe buiging voor Dreyfus en Zola, die de eer van Frankrijk hadden gered, en besloot met een veroordeling van het bewind van Pétain. ‘Een halve eeuw na het Vichy regime,weten we dat donkere krachten, intolerantie en onrecht zich een weg kunnen banen naar de allerhoogste niveaus van de staat. Maar we weten ook dat Frankrijk het beste in zichzelf naar boven kan brengen als het uur der waarheid is gekomen: groots, sterk, verenigd en waakzaam. Dat is zonder twijfel wat Emile Zola en Alfred Dreyfus ons na al die jaren voorhouden. Omdat ze vertrouwen hadden in onze gemeenschappelijke waarden, die van onze Natie en van onze Republiek, en omdat ze zo diep hielden van Frankrijk, waren deze buitengewone mannen in staat haar te herenigen met zichzelf.’
Dat waren mooie en vrome woorden maar of de Franse staat anno 2014 inderdaad nog een harmonieuze eenheid vormt is de vraag. De komeetachtige opkomst van het Front Nationale, dat in veel opzichten het politieke petekind is van de anti-Dreyfus-beweging, doet in dat opzicht het slechtste vermoeden. Gevoegd bij het virulente antisemitisme dat in de straten van Parijs opgeld doet – tijdens de protesten tegen wat er in Gaza gebeurt maar ook al voor die tijd – worden de observaties van Theodor Herzl ten tijde van de Dreyfus-affaire weer schrikbarend actueel.
Polanski verfilmt ‘heksenjacht’
De Britse thrillerschrijver Robert Harris werd tijdens een lunch met zijn vriend Roman Polanski in 2012 op het spoor van de Dreyfus-affaire gebracht. Polanski, die eerder Harris’ The Ghost Writer verfilmde, vroeg Harris om een filmscript over de zaak, maar aanvankelijk deinsde Harris daarvoor terug: met zijn honderden personages, intriges en nevenintriges, leek de affaire hem veel te ingewikkeld om er in een speelfilm recht aan te doen. Eenmaal verdiept in de kwestie schreef Harris in een jaar tijd de spionageroman An officier and a spy (in het Nederlands bij uitgeverij Cargo verschenen als De officier).
Polanksi loopt al jaren rond met de wens de Dreyfus-affaire te verfilmen. In zijn ogen is de zaak ‘absoluut relevant’ voor wat er in het huidige tijdsgewricht gebeurt, ‘met zijn eeuwenoude heksenjacht op een minderheidsgroep, paranoïa over veiligheid, geheime militaire tribunaals, spionagediensten die buiten controle zijn, cover up-acties van regeringen en een hondsdolle pers’.
Eerder maakte Polanki The Pianist, op basis van de autobiografie van de Poolse-joodse pianist Władysław Szpilman. Polański overleefde als kind de holocaust in het getto van Krakau: zijn moeder kwam om in Auschwitz-Birkenau, zijn vader overleefde Mauthausen.