Want Lips bestond niet. Of beter gezegd: de naam Han Lips stond voor een groep redacteuren die bij toerbeurt het tv-recensiewerk voor hun rekening namen en en passant min of meer per ongeluk een heel eigen stijl, ja zelfs een heel eigen personage had ontwikkeld. In die zin leefde Lips dus wel degelijk. Maar dat mag ‘in deze tijd’ dus niet meer. Voortaan worden de recensies met de naam van de schrijver ondertekend, waarbij men denkt de ‘houding’ van Lips in stand te zullen houden. Dat gaat natuurlijk niet. Een club mensen die elk onder hun eigen naam recensies in een gezamenlijke sfeer en stijl schrijven, dus in de huid van een fictieve ander moeten kruipen, die alleen nog een vage herinnering is? Vergeet dat maar. Al is het maar omdat geen van hen ooit nog, zoals Lips regelmatig deed, te rade kan gaan bij mevrouw Lips. Lips is dood, en met hem zijn sfeer en zijn stijl.
Bijna onzichtbaar
Hoe destructief ook, het besluit van Het Parool is het voorlopig sluitstuk van een vele decennia lange ontwikkeling: de individuele profilering van de journalist. Tot een eind in de twintigste eeuw waren journalisten in hun kranten bijna onzichtbaar. Bijna alle artikelen waren anoniem, hooguit verscheen de schrijver helemaal aan de rand van het beeld, in de stijl van ‘vanuit Berlijn bereiken ons berichten’. ‘Ons’, de naamloze redactie. Waar altijd al wel een naam onder of boven hoorde, dat waren schotschriften en dergelijke. In moderne termen: opiniestukken. Vanwege het subjectieve karakter daarvan was de identiteit van de schrijver uiteraard wel van belang. Maar bij ontstentenis van een gegarandeerde vrijheid van meningsuiting kon het prijsgeven van je naam lang levensgevaarlijk zijn, zeker als het over politiek en cultuur ging. Daarom publiceerde bijna iedereen zijn opvattingen anoniem of onder pseudoniem. Dat bleef de gewoonte, ook nadat de staatscensuur verdween. Voltaire, Uw getrouwe medeburger, Stendhal, Boz, Multatuli, niemand heette echt zo, en in de literatuur bleef het pseudoniem onverminderd populair, tot Nescio, Andreas Burnier, J. Bernlef, Patrizio Canaponi, Anna Enquist, Carl Friedman en Hendrik Groen aan toe.
In de kranten begon je dat terug te zien toen de rubrieken ontstonden, ook wel cursiefjes of columns genoemd. Zulke regelmatig terugkerende, min of meer persoonlijke artikelen van één auteur behoefden een naam, en in navolging van het literaire gebruik werd ook dat vaak een pseudoniem. Het Parool zelf had met Kronkel (Carmiggelt) en Journaille (Jan Vrijman) destijds twee roemruchte voorbeelden in huis, in andere kranten en tijdschriften vond je de afgelopen decennia, om maar wat te noemen, S. Montag, Tamar, Opheffer, interviewster Bibeb, Mirza en de vele gedaanten van Hugo Brandt-Corstius (Piet Grijs, Raoul Chapkis, Battus, Jan Eter, Victor Baarn, Stoker en zo voort).
Initialen
Bij standaard verslaggeving bleef naamsvermelding in kranten lang achterwege. Op de voorpagina van Het Parool van 3 oktober 1987 staan bijvoorbeeld tien artikelen en artikeltjes, maar nul auteursnamen. Het is ‘van onze politieke redactie’, ‘van een onzer verslaggeefsters’, respectievelijk ‘verslaggevers’, of de aanduiding van het aanleverende persbureau: (ANP), (AFP), (Reuters). Verderop in die krant tref je bij sommige meer gespecialiseerde stukken wel wat namen aan, of een enkele keer initialen.
In Engeland en Amerika was naamsvermelding, een byline, vanouds een zaak van prestige, alleen weggelegd voor de redactie-elite. Dat leefde hier nooit zo sterk. Maar naarmate in de late twintigste eeuw door meer welvaart, betere techniek en uiteindelijk ook het internet bij kranten de nadruk begon te verschuiven van kale berichtgeving naar achtergronden bij het nieuws, analyse en duiding, werd naamsvermelding steeds meer de regel. Daarmee werd de journalist veel meer een individu en werd ook de sterverslaggever geboren – denk aan Mick van Wely (Het Parool) in de misdaad en Covid-duider Maarten Keulemans (de Volkskrant). Sterker nog, de stamvader van het genre, Willem Oltmans, wás feitelijk voornamelijk zijn naam. Ondertussen was bij columnisten en opiniestukken dankzij het voortschrijden der techniek alweer een nieuwe stap gezet, één die zich slecht verdroeg met pseudoniemen: portretjes van de auteurs.
IJdelheid en geldingsdrang
Bij een persoonlijke column of een opinieartikel is een portretje, net als een auteursnaam, zinnig. Als de krant ergens een meneer is, dan is het wel in haar columns. Maar Het Parool plaatst inmiddels ook auteursportretten bij doodgewone berichtgeving. Op 10 juni bevatte de krant vijftig artikelen, waarvan zes naamloos. De zeven columns hadden alle een auteursportret, maar veertien gewone artikelen ook. Waarom? We moeten wel besluiten dat bij Het Parool moderne ijdelheid en geldingsdrang het gewonnen hebben van aloude journalistieke principes. De journalist is er voor zijn stuk gaan staan. Maar een algemene verslaggever moet het niet hebben van zijn persoonlijkheid, maar van zijn ambachtelijke kwaliteiten, zoals een zorgvuldige omgang met bronnen en feiten, een rechte rug en het streven naar afstandelijke objectiviteit.
Vermoedelijk meent de redactie van Het Parool ook met al die schrijversportretjes reuze transparant te zijn, maar dat is natuurlijk onzin. Iedereen weet ongeveer wel wat een krant is en wat hij ervan verwachten mag, daarvoor heeft de lezer geen zicht op de redactievloer nodig. Essentieel is slechts het vertrouwen dat hij niet beduveld wordt met verzinsels of eenzijdige en bevooroordeelde berichtgeving. Han Lips gaf zijn mening over controleerbare zaken, namelijk tv-programma’s die iedereen kan zien. Transparant en volkomen duidelijk, ongeacht wie er achter die naam zat.
Dit artikel verscheen op 17 juni 2023 in Wynia’s Week.