Ja, 2020 was een jaar om snel te vergeten. Gelukkig viel er nog wat te genieten van het soms opvallend fraaie weer. Zonnig, met strakke blauwe luchten. Een gevolg van minder industriële uitstoot, en dus minder luchtvervuiling. En dan liep de emissie van broeikasgassen – niet te verwarren met luchtvervuiling – ook nog eens wereldwijd met 6,4 procent terug.
Kortom: dat virus is een bezoeking, maar het klimaat knapt ervan op.
Niet dus. Ook in 2020 werden er hitterecords gebroken, woedden er tal van bosbranden, hielden stormen en orkanen huis, en bracht La Niña, de tegenhanger van het opwarmende natuurverschijnsel El Niño, niet de gehoopte verkoeling.
Minder CO2 leidt simpelweg niet meteen tot koeler weer. Koolstofdioxide is een gas dat tientallen jaren in de lucht blijft hangen. Draai je de knop lager, dan blijft het – net als een elektrische kookplaat – nog tijden warm.
Maar er speelde in 2020 nog iets naargeestigers mee: ‘global dimming’. Ofwel: de afkoelende werking van fijnstofdeeltjes, aerosolen genoemd. De meeste aerosolen weerkaatsen zonlicht. Minder aerosolen betekenen dus hogere temperaturen. En er zijn minder aerosolen bij minder industriële uitstoot: vele hebben namelijk, net als CO2, een antropogene ofwel menselijke herkomst.
Global dimming stoelt op een onverteerbare premisse: wat ons doodt, houdt ons ook in leven. Jaarlijks sterven wereldwijd bijna negen miljoen mensen aan luchtvervuiling, een grotere killer dan nicotine. Tegelijkertijd behoedt luchtvervuiling ons voor nóg hogere temperaturen, en biedt haar giftige deken dus ook bescherming. Dat gebeurt echter steeds minder: door allerlei maatregelen zijn de luchten de afgelopen dertig jaar schoner geworden. En dus is in dezelfde periode de opwarming van de aarde versneld.
Global dimming stoelt op een onverteerbare premisse: wat ons doodt, houdt ons ook in leven
Global dimming bezegelt daarom ons lot, stelt de grootste onheilsprofeet van de klimaatwetenschap, de Amerikaanse hoogleraar ecologie Guy McPherson. Volgens hem werkt CO2-vermindering averechts. Dan haal je immers ook verkoelende aerosolen uit de lucht. En dat laatste heeft ook nog eens een veel directer effect, want aerosolen dwarrelen snel omlaag nadat ze zijn uitgestoten, terwijl CO2 blijft hangen. Dus wil je het in een keer een stuk warmer hebben, dring dan vooral de CO2-uitstoot snel terug, en bereid je voor op het ergste. Aldus de boodschap van McPherson, die uiterst omstreden is onder klimatologen: zij verwijten hem dat hij de wisselwerking tussen CO2 en aerosolen op een onverantwoordelijke manier versimpelt.
‘Doomed if we do, doomed if we don’t’, concludeert desalniettemin McPherson, die ‘stomverbaasd’ zou zijn als er rond 2030 nog een mens in leven is op onze planeet. ‘Het tempo waarin onze leefomgeving verandert wordt geweldig onderschat,’ laat hij per e-mail weten. ‘Het is in de geschiedenis van onze soort nooit zo warm geweest als nu. We zitten midden in een mass extinction event, per dag sterven er honderden diersoorten uit. Temperaturen lopen op met een snelheid die veel complexe diersoorten – waaronder uiteindelijk ook de mens – in de verste verte niet kunnen bijbenen.’
At the edge of near human extinction, only love remains, luidt het wrange credo van McPherson: wees nog maar even lief voor elkaar. Een gevestigde klimatoloog als Michael Mann vindt alarmisten als McPherson even verwerpelijk als klimaatsceptici. Volgens McPherson durven zijn collega’s, Mann inbegrepen, de vreselijke waarheid niet te vertellen.
‘We zitten midden in een mass extinction event, per dag sterven er honderden diersoorten uit’
Global dimming is hoe dan ook een monsterlijk stiefkindje in de klimaatdiscussie. Het verschijnsel werd in de jaren tachtig ontdekt, wekte enige consternatie in klimaatwetenschappelijke kring, maar daarna zagen er onderzoeken het licht waaruit zou blijken dat het effect meeviel. De waarden die het IPCC in zijn laatste algemene evaluatie in 2014 publiceerde waren kleiner dan in de vorige (2007).
Bovendien was de door McPherson voorziene Apocalyps onmogelijk, verluidde het in de wetenschappelijke mainstream, om de eenvoudige reden dat de industriële samenleving niet zo snel is af te remmen. Je kunt de global dimming ‘uitfaseren’. Problematisch? Ja. Fataal? Nee.
Maar – dat was buiten corona gerekend. Tijdens een pandemie kan er wel degelijk een scherpe daling van industriële activiteit optreden, zo is afgelopen jaar gebleken. Het mogelijke gevolg is een ineenstorting van de voedselvoorziening, doceert McPherson. Waarom dat vorig jaar dan niet is gebeurd? Pure mazzel! Corona brak in de winter uit en verspreidde zich in het vroege voorjaar. Biologisch gebeurt er dan weinig. Gewassen worden sneller aangetast door stijgende temperaturen. Wacht maar tot er in het late voorjaar of in de zomer een pandemie uitbreekt.
Het is van belang erop te wijzen dat deze stelling van McPherson door diverse studies stevig onderuit wordt gehaald, zoals deze, waaruit blijkt dat er in 2020 weliswaar meer zonlicht de aardbodem bereikte, maar dat het effect daarvan op bodemtemperatuur de komende vier jaar minimaal zal zijn. Ook een ander onderzoek wijst uit dat de door een afname van aerosolen veroorzaakte temperatuurschommelingen zo klein zijn dat ze nooit een voedselcrisis kunnen veroorzaken.
McPhersons apocalyptische voorstelling van zaken is in meerdere opzichten problematisch. De mensheid lijkt namelijk helemaal niet op uitsterven af te stevenen. Integendeel, de wereldbevolking blijft rustig toenemen. McPherson heeft geen echte theorie, luidt de kritiek: hij stapelt doemscenario’s op elkaar.
Of zijn voorspellingen nu overdreven zijn of niet, de global dimming-paradox die hij aanstipt is geen fictie. En het effect valt misschien toch niet erg mee. Dat suggereert althans een Nederlands onderzoek van eind 2019, dat opmerkelijk genoeg nauwelijks media-aandacht genereerde. En het blijkt ook uit wat een bron binnen het IPCC, op voorwaarde van anonimiteit, vertelt: het verkoelende effect van global dimming wordt in het komende, nog dit jaar te verschijnen evaluatierapport, van een kwart naar een derde van het broeikaseffect bijgesteld. Global dimming is daarmee terug van weggeweest.
Los dáárvan is het wel duidelijk dat een adequaat klimaatbeleid wereldwijd uitblijft. Daarom pleiten wetenschappers in Nederland sinds kort voor onderzoek naar de haalbaarheid van een uiterst omstreden techniek die zal helpen de temperaturen althans tijdelijk te beheersen: solar radiation management. Waar die techniek op is gebaseerd? Op… global dimming. Op gedoseerde, strategische luchtvervuiling. Het is een paardenmiddel, het gaat in tegen gevestigde ideeën over wat gezond en verstandig is, en dus blijkt uit de belangstelling die wetenschappers er desondanks steeds meer voor hebben, dat zich zij zich in toenemende mate zorgen maken.
Solar radiation management (SRM) valt onder geo-engineering: het grootschalig ingrijpen in natuurlijke systemen om klimaatverandering te bestrijden. Beïnvloeding van de CO2-huishouding (Carbon Dioxide Removal) is een in principe sympathieke vorm van geo-engineering. Je plant bomen, of ‘schraapt’ CO2 uit de lucht. Technieken die onvoldoende werken, of nog in de in de ontwerpfase zitten – maar al wel schielijk in IPCC-scenario’s zijn opgenomen.
Solar radiation management, de andere ‘poot’ van geo-engineering, is eigenlijk iets heel anders: daarmee hoop je de wereldtemperatuur onder controle te houden door aerosolen in de lucht te spuiten. Liefst ook ‘vieze’ aerosolen zoals sulfaten, want die hebben een sterk reflecterende werking. Lelijk, riskant, en niet meer dan symptoombestrijding, zo erkennen de Nederlandse klimaatwetenschappers desgevraagd, maar waarschijnlijk ook goedkoper en sneller toe te passen dan Carbon Dioxide Removal. En misschien over pak’m beet twintig of dertig jaar bittere noodzaak.
‘Solar radiation management lost het klimaatprobleem niet op, het is of je een coronapatiënt een paracetamol geeft,’ zegt de in marien en atmosferisch onderzoek gespecialiseerde Claudia Wieners, werkzaam aan de Universiteit Utrecht. ‘Maar als we de temperatuurstijging echt tot anderhalf à twee graden willen beperken, moet je er toch serieus over nadenken.’ Haar collega Herman Russchenberg, professor Atmospheric Remote Sensing en directeur van het TU Delft Klimaatinstituut, vult aan: ‘Solar radiation management moet uit de taboesfeer’.
‘Solar radiation management lost het klimaatprobleem niet op, het is of je een coronapatiënt een paracetamol geeft’
Beiden maken deel uit van een club Nederlandse wetenschappers die de overheid er actief toe willen bewegen te investeren in onderzoek naar geo-engineering – en dan met name ‘SRM’. Op dit moment zijn ze bezig met de uitwerking van een onderzoeksvoorstel. Ook willen ze een ‘white paper’ schrijven en een internationale workshop organiseren om het draagvlak te vergroten. Het doel: financiering van een aparte onderzoekslijn.
Dat brede draagvlak zal wel nodig zijn. Blijkens een reactie van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat is de Nederlandse overheid zeer beducht voor geo-engineering, ‘vanwege de risico’s en onvoorspelbaarheid, en de gevolgen voor milieu, natuur, mens en ecosystemen.’ Het is overduidelijk geen populair onderwerp bij overheid en politici. Niet een van de zes benaderde politieke partijen reageert op vragen en de reactie van Economische Zaken en Klimaat blinkt uit in beknoptheid en laat lang op zich wachten. Ook TNO weidt er niet graag over uit. Ja, aan lokale projecten op het gebied van afvang, opslag en gebruik van CO2 wordt wel wat gedaan, maar solar radiation management? Nee. Waarom niet? Omdat we andere dingen doen. Prettige dag verder.
SRM is besmet. De risico’s ontkennen Wieners en Russchenberg ook allerminst. ‘Mogelijk luidt de conclusie van ons onderzoek dat het niet kan,’ zegt Wieners, ‘omdat de ozonlaag er erger door wordt aangetast dan aanvaardbaar is of omdat we er te veel zure regen door krijgen. Maar dat kunnen we dan maar beter zo snel mogelijk weten.’
Om het nog ingewikkelder te maken: er zijn twee soorten solar radiation management. De vriendelijkste is marine cloud brightening: het volspuiten van wolken boven zee met onschuldige aerosolen als zeezout. Beoogd effect: bij een gelijke hoeveelheid waterdamp ontstaan meer condensatiekernen, waardoor de druppeltjes kleiner worden en minder snel uitregenen. Wolken blijven dan langer bestaan, ergo: er dringt minder zonlicht door. Of dat ook echt gebeurt is zeer de vraag. De interactie van wolken met aerosolen is uiterst complex. Het is ook mogelijk dat kleinere druppeltjes sneller verdampen en de levensduur van de wolken juist wordt verkort.
Wieners houdt zich bezig met de controversieelste vorm van solar radiation management: stratospheric aerosol injection, waarbij op zo’n vijftien kilometer hoogte zwaveldeeltjes in de stratosfeer worden gespoten. Een operatie die de inzet van honderden vliegtuigen per dag zal vergen, en die feitelijk een beetje luchtvervuiling toevoegt aan de luchtvervuiling die er al is.
Hopelijk zal dat weinig uitmaken, zegt Wieners: ‘De hoeveelheid zwavel is veel minder dan wat de industrie in een jaar in de lagere atmosfeer spuit. Het idee is om spul dat toch al door de industrie wordt uitgestoten, op strategischere, hogere, drogere plekken aan te brengen, waar het langer bestaat en dus voor meer afkoeling zorgt, en waar het tegelijk minder kwaad kan. De concentraties zijn immers lager dan in de industrie, de verdeling is gelijkmatiger en de totale hoeveelheid kleiner. Ik verwacht dan ook niet dat het zo erg wordt met de zure regen en de bossterfte als vroeger in Europa. Toegegeven: het blijft vies.’
Een groot voordeel van deze ‘vervuiling light’ is dat de werking ervan al is beproefd. Bijvoorbeeld door de vulkaan Pina Tubo op de Filipijnen, die in juni 1991 tot een uitbarsting kwam. De effecten waren wereldwijd merkbaar. Grote hoeveelheden fijnstof kwamen in de stratosfeer terecht, de gemiddelde temperatuur op aarde daalde dat jaar met zo’n 0,5 °C.
Een groot voordeel van deze ‘vervuiling light’ is dat de werking ervan al is beproefd
Wieners: ‘Stratospheric solar injection komt erop neer dat je de Pina Tubo nabootst. Hopelijk hoeft dat maar één keer per jaar. In dat geval mag je hopen dat schadelijke effecten, zoals aantasting van de ozonlaag, beperkt blijven. Het wordt natuurlijk een ander verhaal als je het equivalent van vijf Pina Tubo’s per jaar nodig hebt om de gewenste temperatuurdaling te bereiken.’
De angst voor onderzoek naar deze techniek is die van het ‘hellende vlak’: erin investeren brengt uitvoering dichterbij. ‘Maar niets doen is óók iets doen,’ reageert Wieners. ‘En dan zitten we straks misschien met onze handen in het haar. Stel, we beslissen nu dat we niets aan geo-engineering doen: dan is er nóg kans dat er te weinig aan CO2-reductie wordt gedaan. Dus hoeveel extra risico krijg je als een paar gekken als ik geo-engineering onderzoeken? Twintig jaar geleden had niemand het over geo-engineering, maar werd klimaatverandering op geen enkele andere wijze bestreden. En ten slotte: als we er nu geen onderzoek naar doen, lopen we het risico dat over twintig jaar iemand het alsnog probeert, maar het verkeerd aanpakt. Tijdig onderzoek kan het gevaar van blunders reduceren.’
En dan kleeft er nóg een belangrijk nadeel aan passiviteit: dat anderen wél in onderzoek investeren en knowhow vergaren over een techniek die iedereen aangaat. Dat grote bedrijven en gefortuneerde avonturiers zich erop storten. Herman Russchenberg: ‘Kennis van geo-engineering – in het bijzonder solar radiation management – is van strategisch belang voor Nederland. Het gaat om lokaal uitvoerbare technieken, die een mondiale impact hebben. Dat moet je dus niet overlaten aan Elon Musk. En ook niet aan grootmachten als de VS of China. Dit moet door middel van brede internationale samenwerking worden aangepakt, want de consequenties zijn immens en van invloed op iedereen. Onze insteek is dat Nederland de EU ervan overtuigt in actie te komen.’
‘Het gaat om lokaal uitvoerbare technieken, die een mondiale impact hebben. Dat moet je dus niet overlaten aan Elon Musk.’
Waarom Nederland? ‘Tja, we kunnen wachten op anderen, maar als wij er ideeën over hebben, moeten wij ermee aan de slag. Nederlandse aardwetenschappen staan bovendien zeer hoog aangeschreven, men beseft dat wij weten waarover we het hebben.’ (De Universiteit Utrecht is volgens QS rankings het hoogst aangeschreven in de Europese Unie als het om ‘Earth and Marine Sciences’ gaat.)
De toepassing van solar radiation management brengt niet alleen technische problemen met zich mee. Op ethisch en bestuurlijk gebied zijn de uitdagingen nog veel groter. De noodzakelijke internationale samenwerking waarvan Russchenberg rept, gaat het bevattingsvermogen haast te boven. Wie wordt de baas van het weer? Wie betaalt de rekening? Wieners schetst wat voor pijnlijke afwegingen in het verschiet liggen: ‘Je kunt de temperatuurdaling wel redelijk voorspellen, maar dan houd je nog steeds grote onzekerheid over regionale klimaateffecten. Een voorbeeld, geheel aan de fantasie ontsproten: de smelt van Groenland stopt, maar daardoor droogt de Sahel uit. Wat kies je, hoe meet je de wenselijkheid of onwenselijkheid van het ene tegenover het andere?’
Wieners hoopt ‘dat we Solar Radiation Management met z’n allen gaan oplossen’, maar is er niet gerust op. ‘De kans bestaat dat grote machtsblokken uiteindelijk voor iedereen gaan beslissen. Puur vanuit klimatologisch oogpunt is dat misschien niet eens zo erg, want het is niet heel waarschijnlijk dat solar radiation management voor een paar landen erg goed uitpakt en voor andere erg slecht. Politiek is dit echter wel bijzonder riskant, want stel dat een land of regio toch nadeel ondervindt van elders genomen beslissingen, of dat alleen al denkt: dan ligt conflict op de loer. Daarom blijft het van het grootste belang te streven naar een zo breed mogelijke inbreng en discussie.’
Wie wordt de baas van het weer? Wie betaalt de rekening?
Hoe groot is de kans eigenlijk dat de wereldgemeenschap haar toevlucht moet nemen tot deze moeder van alle noodoplossingen? Dat is moeilijk te zeggen, maar de voorspellingen die Russchenberg kalmpjes presenteert zijn behoorlijk verontrustend. Volgens een door het Amerikaanse Congres gemandateerde Nationale Klimaatbeoordeling 2017/2018 van het US Global Change Research Program, is er maar een kleine kans dat de gemiddelde temperatuurstijging (vergeleken met pre-industriële tijden) onder 2 graden Celsius blijft: namelijk 50 procent, wanneer de ondertekenaars van het klimaatakkoord van Parijs veel strengere maatregelen nemen dan die waartoe ze zich hebben verplicht.
Een eind februari verschenen, vernietigend rapport van de Verenigde Naties wijst uit dat deze verplichtingen slechts zullen leiden tot 2 procent daling van de uitstoot van de broeikasgassen tegen 2030, terwijl er 25 procent nodig is. Bedenk daarbij dat het maar de vraag is of deze verplichtingen worden nagekomen, én dat de stijging eigenlijk tot 1,5 graad beperkt moet blijven, en je ziet de eenzame schaduw van Guy McPherson, de Armageddon man van de klimaatwetenschap, toch weer dreigend aan de horizon verschijnen.
Blijft het gevaar dat politici solar radiation management zullen aangrijpen om CO2-reductie nog minder serieus aan te pakken. Daar moet Wieners niet aan denken: ‘SRM is echt alleen een aanvulling, en nooit of te nimmer een vervanging.’ Aan de andere kant is een beetje soelaas misschien wel dringend nodig om onder het dilemma van global dimming – de tegengestelde effecten van minder luchtvervuiling en minder CO2 – uit te komen: vervang de verkoelende industriële viezigheid in onderste luchtlagen door viezigheid in bovenste luchtlagen die nóg verkoelender is, én minder schadelijk, en je kunt nu wél gelijktijdig de strijd aanbinden tegen luchtvervuiling en CO2.
Beide wetenschappers zien wel wat in deze redenering, maar wijzen als het om global dimming gaat, de term ‘dilemma’ van de hand. Daar gaat een verkeerde boodschap vanuit. ‘Een dilemma is als je moeilijke keuzes moet maken,’ zegt Russchenberg, ‘en er is maar één optie. De luchtvervuiling moet hoe dan ook omlaag, want je kiest altijd voor volksgezondheid, zeker nu we weten dat zelfs een klein beetje luchtvervuiling de gezondheid al kan schaden. En de CO2 moet óók sowieso flink omlaag. Onmogelijk? Nou, het is ook weer niet zo dat alle aerosolen uit dezelfde schoorsteen komen als CO2.’
Nog een argument tegen het dimming-dilemma: de temperatuurstijging is tijdelijk. Wanneer alle aerosolen zijn neergedaald, drijven ze het kwik niet meer op. Koolstofdioxide daarentegen reageert vertraagd, maar daardoor werkt het verkoelende effect van reductie ook veel langer door. Het is als de race tussen de haas en de schildpad, waarbij de aerosol-haas een flinke voorsprong neemt maar op zeker moment uitgeput neerzijgt, waarop de CO2-schildpad hem kruipend inhaalt.
Het punt is alleen: hoe lang duurt die race? Hoe zuur is de appel waar we doorheen moeten bijten? Misschien langer, respectievelijk zuurder, dan we dachten – en ons met een gerust hart kunnen veroorloven.
Een intensieve zoektocht op Google leert dat je abonnee moest zijn van het kleine Reformatorisch Dagblad om er als doorsnee nieuwsconsument weet van te hebben: het in november 2019 gepubliceerde Nederlandse onderzoek ‘Afkoelende rol fijnstof groter dan gedacht’. Aangezien de luchtvervuiling al jaren afneemt en zal blijven afnemen betekent die grotere afkoelende rol dat de somberste klimaatvoorspellingen aan waarschijnlijkheid winnen. En ze waren al somber.
Geen enkel ander mainstream medium pakte dit op. Was de bron van het onderzoek obscuur of onbetrouwbaar? Niet bepaald. Het betrof het Netherlands Institute for Space Research (SRON), dat in 2017 door internationale experts de status van ‘world leading’ werd toegedicht. De paper verscheen, peer-reviewed, in Nature Communications, een wetenschappelijk tijdschrift waarin onder anderen klimaatkanon Michael Mann ook regelmatig publiceert.
Waarom dit onderzoek met zijn onprettige uitkomst dan toch werd genegeerd? Feit is dat in de klimaatberichtgeving – én in het klimaatbeleid – het accent veel op CO2 ligt, en weinig op atmosferische verschijnselen. Terwijl deze verschijnselen uiterst gevoelig zijn voor de door broeikasgassen verstoorde energiehuishouding van Moeder Aarde. Waaruit bestaat de atmosfeer, behalve uit broeikasgassen? Uit aerosolen. En uit wolken. Wolken waarop de klimaatwetenschap weinig vat krijgt door hun grilligheid, terwijl ze een cruciale rol spelen: net als aerosolen weerkaatsen ze zonlicht, en hebben ze dus een afkoelende werking. Die is zelfs zeer bepalend: zonder wolken was het tien graden warmer en stierven wij letterlijk van de hitte.
Maar nu komt het: wolken kunnen niet bestaan zonder aerosolen. Die vormen de condensatiekernen waar wolkendruppeltjes zich omheen vormen. Het directe reflecterende effect van vrij rondzwervende aerosolen is redelijk bekend. Het indirecte reflecterende effect – van aerosolen in interactie met wolken – is veel onzekerder. Maar dat het er is, dat staat vast.
En daar gaat de SRON-studie over. Hoofdonderzoeker Otto Hasekamp en zijn collega’s Johannes Quaas van de Universiteit van Leipzig en Edward Gryspeerdt van het Imperial College in Londen gebruikten een nieuwe analysemethode van het SRON: uit bestaande data van het Franse satellietinstrument POLDER werden, naast de hoeveelheid, ook de grootte en de vorm van aerosoldeeltjes afgeleid, en daarmee hun geschiktheid als condensatiekern. De onderzoekers stellen dat ze hiermee het verband tussen aerosolen en hun afkoelend effect nauwkeuriger in beeld hebben gekregen. En dan blijkt dat effect meer dan twee keer zo sterk is als in het laatste, Vijfde Algemene Evaluatierapport van het IPCC, uit 2014.
‘Daarmee gaan we terug naar af,’ zegt de natuurkundige Otto Hasekamp van het SRON. ‘In het vierde rapport, uit 2007, werd een hogere waarde aangegeven dan in het vijfde. Het is zelfs zo dat onze waarde ook die van het vierde rapport overstijgt. Het is nog verder dan terug naar af.’
Hoe deze U-bocht te verklaren? ‘De modellen gaven altijd al hogere waarden, maar die kwamen niet overeen met de metingen,’ aldus Hasekamp. ‘En men geloofde de metingen, wat logisch is. Alleen: als die niet erg nauwkeurig zijn, kunnen simulaties alsnog gelijk krijgen.’
Het SRON-onderzoek bevat nog grote onzekerheden. En er zijn ook onderzoeken met gematigder uitkomsten, maar die hebben veelal een engere focus. Zo heeft een recente studie alleen betrekking op de uitstoot van zeeschepen. Opvallend is dat twee andere studies uit ongeveer dezelfde tijd tot soortgelijke waarden leidden als het SRON-onderzoek, maar langs een hele andere weg tot hun conclusies komen, wat die conclusies nog geloofwaardiger maakt.
Het ene onderzoek, van de Amerikaanse wetenschapper Isabel McCoy, betreft een vergelijking tussen vervuilde wolken op het noordelijk halfrond met schonere wolken op het zuidelijk halfrond. De bevindingen waren wat dubbelzinnig – er leek niet veel verschil te zijn – maar de gevonden waarde bevindt zich een stuk dichter bij die van het SRON dan bij die van het IPCC. Hetzelfde geldt voor het andere onderzoek, van de Israëlier Daniel Rosenfeld – een atmosferische geleerde van wereldfaam.
Opmerkelijk blijft hoe weinig global dimming – eigenlijk moeten we tegenwoordig spreken van global brightening, het verkoelende effect neemt immers af – bekend is bij het grote publiek. Het staat ook niet hoog op de agenda van beleidsmakers; die zijn helemaal gericht op het simpeler verhaal van CO2-reductie. Op zich is dat logisch en wenselijk: CO2-vermindering is het allerbelangrijkste, vereist urgente actie, en daar kunnen alleen beleidsmakers voor zorgen.
Het neemt niet weg dat er nog een wereld aan noodzakelijke kennis te winnen valt over de atmosfeer. Wolken koelen niet alleen af, ze houden aan de onderkant juist warmte vast. En sommige aerosolen, zoals roetdeeltjes, weerkaatsen géén zonlicht, maar absorberen het juist omdat ze zwart zijn. Het gaat dus bij uitstek om complexe processen, en hoe meer we daarover weten, des te beter we kunnen voorspellen wat ons op klimaatgebied te wachten staat.
Er valt nog een wereld aan noodzakelijke kennis te winnen over de atmosfeer
‘Doordat we te weinig van aerosolen en wolken weten, kunnen we de menselijke invloed op de energiehuishouding van de aarde niet goed becijferen,’ meldt professor Daniel Rosenfeld via Zoom vanuit Jeruzalem. ‘Resultaat is dat ons toekomstige klimaat moeilijk te voorspellen is. We weten dat het warmer wordt, maar of dat met twee of vijf graden is, weten we niet. En dat scheelt nogal.’
Moeten overheden zich meer gelegen laten liggen aan onderzoek naar wolken en aerosolen? ‘Nou en of,’ zegt Rosenfeld. ‘Ze leiden tot betere weersverwachtingen. Naarmate het weer onvoorspelbaarder wordt, is dat een groot goed. Daarnaast zullen nauwkeuriger scenario’s politici minder uitvluchten bieden om niets te doen.’
Rosenfeld heeft zeer weinig geloof in politici. Daarom is hij extra huiverig voor solar radiation management – ook al kan meer atmosferische kennis tot een verantwoorder gebruik van deze techniek leiden. ‘De toepassing vergt een collectieve discipline waarover politici niet beschikken. Ik zie op geen enkel gebied mondiale consensus in het verschiet liggen, SRM inbegrepen. Pas als er direct wereldwijd gevaar dreigt, is er kans op overeenstemming. Inderdaad: ik ben erop tegen om politici op wat voor wijze dan ook aan te moedigen om deze techniek aan te wenden, want de kans is levensgroot dat ze dit op verkeerde gronden gaan doen. Anderzijds is onderzoek noodzakelijk voor als we haar in extremis nodig hebben. Dan kunnen we beter weten waar we aan beginnen. Ja, daarin zit een tegenstelling.’
Professor Rosenfeld produceert een vreugdeloos lachje: ‘Wat kan ik eraan doen? We moeten ermee leren leven.’
Foto boven artikel: Elektriciteitscentale bij Belchatov, gemaakt door Petr Stefek/Wikimedia Commons