Onze hoge levensverwachting bewijst dat Nederland allang een heel veilig land is. Ira Helsloot, hoogleraar besturen van veiligheid aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, mag zich dan ook graag verbazen over het extreme veiligheidsbeleid in ons land — het kost miljarden en levert amper extra veiligheid op. Als voorbeeld noemt hij het besluit van de Rijksoverheid om alle asbestdaken voor 2024 te saneren. Die investering, zo berekende de Gezondheidsraad in 2010, voorkomt de komende dertig tot veertig jaar ongeveer tien longkankergevallen, waarbij de slachtoffers enkele jaren eerder dan anders zullen komen te overlijden. Voor de betrokkenen natuurlijk zeer tragisch, erkent Helsloot, ‘maar minstens zo tragisch is het voor de duizenden mensen die nu zullen overlijden omdat het geld niet in verstandiger veiligheidsbeleid wordt geïnvesteerd’.
Als de burger zelf mocht kiezen, zou hij totaal andere — veel verstandigere — beslissingen nemen dan de overheid, daarvan is Helsloot overtuigd. ‘Ik was anderhalve week geleden in Goor, waar de gemeente voor tientallen miljoenen euro’s asbest saneert. Er waren tweehonderd burgers bij die bijeenkomst, die mij aanklampten: ‘Professor, kunt u niet uitleggen aan de gemeente dat we helemaal niet bang voor zijn voor dat asbest? En dat wij er helemaal niet op zitten te wachten dat hier bomen voor gekapt worden?’
Maar dat is nu net iets waar de overheden en wetenschappers in Nederland niet mee kunnen omgaan, met burgers die helemaal niet zo bang zijn. De bange burger bestaat helemaal niet. Toch is dat frame van die bange, irrationele burger heel hardnekkig,’ zegt Helsloot. Het is juist andersom, denkt hij. ‘Niet de gewone Nederlander, maar de elite is bang.’
Heeft de burger nog wel een beetje vertrouwen in officiële instanties en experts, zoals wetenschappers?
‘We weten uit onderzoek dat mensen minder vertrouwen hebben in politici en in wetenschappers — niet in de overheid en de wetenschap overigens, dat is een belangrijk verschil. En dat wantrouwen is terecht, omdat de overheid niet eerlijk communiceert en wetenschappers zich volledig onwetenschappelijk gedragen. Wetenschappers worden steeds meer activisten, kijk maar naar het aantal petities en ingezonden brieven van wetenschappers in de krant waarin ze weer pleiten voor een of andere maatregel. Het collectieve klimaatactivisme is daar een goed voorbeeld van. Het gevolg is dat wetenschappers niet meer boven het debat staan, maar er een onderdeel van zijn geworden.’
Is het vertrouwen niet ook gedaald door de fraudegevallen in de wetenschap?
‘Nee, het aantal fraudeurs in de wetenschap is maar heel klein, daar maak ik me niet zoveel zorgen over. Natuurlijk is het wel zo dat je afhankelijk van je kernovertuigingen al automatisch dingen anders interpreteert, dat weten we allemaal. Bias is ook wat anders dan fraude, natuurlijk. Maar wat heel erg is, is dat wetenschappers van de Gezondheidsraad onlangs een advies hebben uitgebracht over hoogspanningsleidingen, waarin ze zeggen: wetenschappelijk zien wij geen enkel risico, maar laten we toch maar het voorzorgbeleid voortzetten en een beetje uitbreiden.’
Er was toch wel een klein risico op leukemie bij kinderen?
‘Nou, mógelijk een héél klein risico. Als die effecten — en dat is wat ik onwetenschappelijk noem — epidemiologisch kleiner zijn dan een factor 2, kun je eigenlijk alleen zeggen: ik zie niets overtuigends. En als je niets overtuigends ziet, is de enige wetenschappelijke conclusie volgens mij: geen beleid voeren. Dat dit niet gebeurt, komt door angst voor de samenleving.’
Is het een zoethoudertje?
‘Voor de Gezondheidsraad is het geen zoethoudertje. Het is een oprechte angst om aansprakelijk te worden gehouden voor het geval er toch een effect is. Het bijzondere van de Gezondheidsraad is dat ze zelf normen hebben bedacht voor de maximale investering in een gezond levensjaar en een mooi rapport, Voorzorg met rede, hebben geschreven. Daarin zeggen ze: als de uitkomst onzeker is, moet je kosten en baten afwegen. En in zo’n rapport over hoogspanningsleidingen lappen ze weer hun eigen normen aan hun laars. Hetzelfde zie je gebeuren in een conceptrapport over blootstelling aan PAK’s. We weten dat die stoffen dodelijk zijn als je er heel veel van binnenkrijgt, maar dat geldt ook voor zout. En beneden een bepaalde grens weten we het niet. Laten we tóch maar aannemen dat het wél gevaarlijk is, dat is een beetje de basishouding.’
Waarom stoort u dat zo?
‘Van een wetenschapper verwacht ik een afweging, niet een vlucht naar de veiligheid. Daarmee creëer je eigenlijk juist een onveilige samenleving. Het gevolg is dat de overheid miljoenen euro’s stopt in honderd procent zekerheid, terwijl je met dat geld ook kunt investeren in bijvoorbeeld preventie van ziekte. De grap is dat de samenleving zich helemaal niet zo bang laat maken, maar dat de overheid en wetenschappers bang zijn dat de burger bang wordt. Bij de fipronil-affaire zag je precies hetzelfde. ‘Ik zou als het even kan tot zondag geen eieren eten,’ zei Van Zoeren van de NVWA in het NOS Journaal. Dat is slecht, als je zo communiceert.’
Wat had hij wel moeten zeggen?
‘Hij had als vertegenwoordiger van de overheid zich puur bij de feiten moeten houden: in een aantal eieren hebben we deze concentratie gevonden. Deze concentratie is driemaal hoger dan de norm. Ga ervan uit dat als je levenslang twintig eieren per dag eet, dat het gevaarlijk kan zijn. En dan kan iedereen zijn eigen afweging maken.’
Maar is het echt zo dat de burger niet zo bang is? Er zijn steeds meer mensen die hun kinderen niet meer vaccineren, er is weinig animo voor het HPV-vaccin tegen baarmoederhalskanker, uit angst voor bijwerkingen.
‘De bange burger bestaat niet. Negentig procent is niet bang. Maar de communicatie nú is alleen maar geruststellend. Bedóéld geruststellend. Je moet het vaccin vooral nemen, dan is er niks aan de hand. Waar ik voor pleit is: wees transparant over mogelijke bijwerkingen en leg de samenleving uit dat het niet alleen in het belang is van de eigen kinderen maar ook voor de rest van de samenleving. Een beroep doen op het algemeen belang, dat durft de overheid bijna niet. De overheid heeft zó weinig vertrouwen in ons, dat ze denken dat wij alleen maar egocentrische, egoïstische domoren zijn. En zo worden we ook behandeld. Dat roept juist weerstand op.’
Hoe had het RIVM beter kunnen communiceren over het vaccin?
‘Ze zeggen zelf — en in dit geval ben ik het met hun analyse eens — dat ze niet eerlijk over de risico’s hebben gecommuniceerd. Het is een fiasco geworden omdat ze alleen maar defensief communiceerden en aan het voorlichten waren. Voorlichten. . . het is al een ontzettend fout woord, hè? Dat betekent dat jij weet hoe het zit en dat ga je de ander uitleggen. Geef dan ook oprechte informatie, vertel wat er mis kan gaan. En dán leg je het neer bij de samenleving. Er is altíjd een risico, hoe klein ook. Maar het begint en het eindigt met totale transparantie.’
Crisisregelreflex
Met zijn Crisislab onderzoekt Helsloot ook het verloop van grootschalige incidenten en crises. Bij elk incident en na elke crisis zie je hetzelfde fenomeen, zegt Helsloot: bestuurders krijgen de ‘crisisregelreflex’. Ze vinden dat ze snel, en ogenschijnlijk daadkrachtig, ‘iets moeten regelen’. Vaak komt zo’n reflex na een onverwachte gebeurtenis die leidt tot maatschappelijke commotie. Van een schietincident in een winkelcentrum en een moord door een tbs’er tot spoorwegrampen en schandalen in de vleesindustrie, het ligt bestuurders in de mond bestorven: ‘Dit mag nooit meer gebeuren’. Waarna ze onderzoekscommissies instellen die maatregelen voorstellen die geëvalueerd worden in andere commissies.
Maar als die bestuurders nu weten, ook uit uw onderzoek, dat ze het beter anders kunnen doen, waarom blijven ze dan toch in die reflex hangen?
‘Dat probeer ik al tien jaar uit te zoeken. Ik denk dat de overheid denkt dat wat in de krant staat en wat er op de sociale media gebeurt, ook is wat mensen denken. Bestuurders zijn geconditioneerd om te kijken naar de media. De krant staat natuurlijk vol met rampen en ellende, want alles wat van het gewone afwijkt, is interessant. Maar dat betekent niet dat gewone mensen vinden dat er direct iets aan gedaan moet worden. Daarnaast is er een kloof tussen wat mensen als privépersoon vinden en wat ze zouden doen als ze zelf bestuurder waren.’
Kunt u een voorbeeld geven?
‘Denk aan de roep om ‘meer blauw op straat’ — daar hebben we veel onderzoek naar gedaan. Het idee vormt al decennialang de mantra van bijna alle politieke partijen in Nederland, dus wordt er fors geïnvesteerd: in het laatste regeerakkoord weer 275 miljoen. Natuurlijk helpt dat gesurveilleer niet om de objectieve veiligheid te verhogen, dat is ondertussen vele malen wetenschappelijk vastgesteld. Het is dus in elk geval deels een investering in het zinloos laten rondrijden van agenten. Maar als je de burger vraagt wat hij als bestuurder zou doen — en dat hebben we bij Crisislab gedaan — dan zou hij helemaal niet investeren in meer politie. Dat fenomeen noem ik ‘de narrige burger’. Dat wil zeggen: als je burgers bevraagt als consument, krijg je een antwoord gebaseerd op hun eigen belang. Zet ze in de rol van bestuurder en je krijgt een ander antwoord. Mensen zijn niet zo gauw verontwaardigd als er een ongeluk gebeurt of iets faliekant misgaat. Het is alleen de toplaag, de elitelaag — wij — die niet meer zo goed weet wat pech is. Als de wasmachine stuk is, dan kopen we een nieuwe. Bij de grote meerderheid van Nederland hangen nog steeds van die leuke tegeltjes: ‘Van het concert des levens krijgt niemand een program’.
Elk huisje heeft zijn kruisje?
‘Precies! Die tegeltjes heeft de elite niet in huis, maar de gewone Nederlander wel. En dat laat precies zien dat het beeld van politici en wetenschappers van een risicomijdende cultuur niet klopt. En áls mensen kwaad zijn, dan zijn ze niet zozeer kwaad om het incident zelf. Ze zijn boos omdat de bestuurders vooraf zeiden: er is geen risico, en na een incident: ja maar absolute veiligheid bestaat niet. In plaats van dat de overheid direct helder is, moeten mensen achteraf maar begrijpen hoe het echt zit. Ik zou er ook chagrijnig van worden.’
Is het dan niet zo dat mensen overassertief zijn geworden en de samenleving is verhard?
‘Nee. Integendeel, de trend is juist omgekeerd. Of het nu moord en doodslag is of schelden op straat: alles neemt gestaag af. Begrijp me goed, ik juich dat toe. We krijgen er een betere samenleving van. Maar de gedachte is steeds: het gaat de verkeerde kant op, terwijl het feitelijk steeds beter gaat.’
Nog even die levensverwachting — onderzoek laat zien dat die nog steeds stijgt: elke tien jaar komen er twee tot drie jaar bij. Zijn we niet gewoon verwend?
‘Ik zeg altijd: de beste maat voor veiligheid is toch de gemiddelde levensverwachting. Die is hier hoger dan in de meeste andere landen, dus ja, het is hier veel veiliger. Maar is dat per se beter? Met die vraag begin ik steeds meer te worstelen. Wat ik ook een steeds lastiger onderwerp vind: roken. Rokers gaan gemiddeld vier jaar eerder dood — je kunt uitrekenen dat ze de samenleving uiteindelijk minder kosten dan niet-rokers. Economisch gezien is roken dus best gunstig. Toch doen we met z’n allen erg ons best om mensen te ontmoedigen te gaan roken en om mensen die roken aan te moedigen te stoppen. Daarmee gaan ze langer leven— maar we weten helemaal niet of ze dan gelukkiger leven. Wij vinden dat we voor een ander mogen bepalen dat die langer moet leven. Maar de vraag of dat een positieve ontwikkeling ten koste van alles is, is een vraag die slecht onderzocht is. Eigenlijk zouden we dat eens moeten onderzoeken: het geluk van rokers versus niet-rokers. Maar dat vind ik dus het ingewikkelde van mijn eigen onderzoek: veiligheid is niet hetzelfde als geluk. Moeten we ten koste van alles streven naar meer veiligheid?’
Dit artikel werd in juni 2018 gepubliceerd in Skepter (©) .