‘De Pelgrimsdroom’: een psychoanalyticus loopt twaalf keer de Camino de Santiago

Sinds 2006 liep auteur Thijs de Wolf twaalf keer naar Santiago de Compostela. Als pelgrim legde hij tienduizend kilometer af. In De Pelgrimsdroom verwerkte hij zijn dagboekaantekeningen en blikt op zijn leven terug: "Wandelen gaat over herhalen en herinneren."

Het begon met een etentje in 2004, vertelt Thijs de Wolf. “Tussen het hoofdgerecht en het voorgerecht zei Jean, de gastheer: “Beste mensen, als kind hadden we zo onze dromen. Hebben jullie nog steeds dromen?” Ik bekende dat ik graag een keer naar Santiago wilde lopen, zonder te weten waarom. En toen zei hij: “Thijs, ik zou het een eer vinden om dat samen met jou te doen.” Zo zijn we in 2006 dat avontuur aangegaan.’

Ja, Thijs de Wolf is psychoanalyticus. En ja, zo erkent hij in het voorwoord, ‘wie wandelt, neemt zichzelf mee’. Tegelijk beklemtoont hij: ‘De Pelgrimsdroom is geen (…) vakboek waarin ik het wandelen beschrijf als een therapeutisch proces, maar een boek waarin ik mijn ervaringen heb willen onderzoeken, en delen.’ Die ervaringen – soms realistisch beschreven, soms in een bijna barokke stijl – nodigen uit en schrikken af. Enerzijds denk je: dit wil ik ook, lopen door dat woeste landschap, praten met pelgrims vanuit de hele wereld! Anderzijds deins je terug voor de ontberingen: de spierpijn, de blaren, de kou, de hitte. De troosteloze vlakten, de wiebelige hangbruggen, de diepe ravijnen naast glibberige rotsen. En vooral: de uitputting.

Wandelmaat Jean moet het na enkele Camino’s dan ook halverwege opgeven; fysiek lukt het niet meer. Na een emotioneel afscheid blijft Thijs alleen Camino’s lopen, langs de vijf verschillende routes. ‘Op het eind van het boek beschrijf ik dat hij me in 2022 zou opwachten zodra ik alleen aankwam in Santiago. Nóg zie ik hem half rennend beneden komen, met uitgespreide armen, vanaf de heuvel waarop de basiliek staat. Dat was een ontroerend weerzien.’

– U liep daar niet als belijdend rooms-katholiek. Toch ademt De Pelgrimsdroom voortdurend een diepe liefde voor de kerk, vermengd met weemoed.

‘Ja, dat is zo. Ik heb veel te danken aan mijn katholieke verleden. Als kind was ik een angstig kereltje. Zoals veel jongetjes was ik misdienaar, en voor de vroegmis moest ik dan in het donker van huis naar de kerk lopen. Dan haastte ik me vanuit het schijnsel van de ene lantaarn naar het schijnsel van de andere lantaarn. Zodra ik de kerk bereikt had, voelde ik me vrij.
Later, toen ik op kostschool zat bij de paters augustijnen in Venlo, mocht ik drie keer per jaar naar huis: in de kerst-, de paas- en de zomervakantie. Maar na twee dagen thuis wilde ik alweer terug en stapte dan opgelucht op de trein. Nu realiseer ik me dat dit vast heel pijnlijk was voor mijn moeder.’

– U voelde zich meer thuis bij de paters augustijnen dan in het ouderlijk huis?

‘Ja, kennelijk. Meestal hoor je juist vreselijke verhalen over katholieke kostscholen. Maar bij mij zorgden de kerk, de kostschool en later het klooster voor heel gelukkige momenten in mijn leven. Dat mag je gerust raar vinden. Maar het is het goed geweest dat ik na mijn eindexamen hbs eerst twee jaar in het klooster doorbracht, want daar heb ik veel geleerd. In de kloostertuin heb ik nota bene voor het eerst een meisje gekust. Het was ook goed dat ik het klooster weer uitging. Daarna ben ik als mens verder gegroeid, ging psychologie studeren, werd psychoanalyticus, trouwde, kreeg kinderen et cetera.’

– Wat ook fascineert in De Pelgrimsdroom zijn de plots opduikende personages, met dialogen waarin Dichtung und Wahrheit niet meer te onderscheiden zijn. Soms lijkt het een stukje casuïstiek uit uw praktijk, dan weer een droom, of een visioen…

‘Kijk, in eerste instantie ben je als pelgrim nog bewust aan het lopen. Maar na verloop van tijd merk je dat het lopen, de wandeling, als het ware wordt overgenomen. Je wandelt niet meer; je beantwoordt aan het pad, zal ik maar zeggen. Dan ga je fantaseren, dromen; vooral in de refugio’s, de slaapplekken voor pelgrims. En dan keren oude dromen terug, soms als een vergeten vlammetje dat weer opflakkert. Maar er verschijnen ook mensen uit het verleden. Of dat concrete personen zijn? Moeilijk te zeggen. Die zitten er wel bij, net als mensen die ooit in mijn professionele wereld een rol speelden. Maar fictie en non-fictie lopen door elkaar. Als je me nu vraagt: “Wie was echt en wie niet?” geef ik geen antwoord. Niet uit onwil, maar omdat het niet lukt.’

– U schrijft: ‘Fantaseren verschaft troost en maakt het leven draaglijk’. Gaat dat over een vorm van dagdromen?

‘Tja … Er komen allerlei beelden, herinneringen in je op; noem het dagdromen, dat is prima. En die geven troost doordat ze de eenzaamheid van zo’n wandeling draaglijker maken, en de kou of juist de hitte.’ Lachend: ‘Ik neig nogal naar de pessimistische kant van het spectrum. Dus ja, ik ben wel op zoek naar troost.’

– Wat telkens terugkomt, naast de angst, is het alsmaar hechten en onthechten.

‘Ja, dat is het ‘Caminogevoel’: je krijgt iets met mensen met wie je geen verleden en geen toekomst deelt. In feite loop je die Camino alleen. Maar onderweg loop je vaak een stukje met anderen op, of je komt een paar dagen achtereen in dezelfde refugio’s. Daar wissel je ervaringen uit. De volgende dag ga je alleen verder, of misschien even met z’n tweeën of met z’n drieën. Maar de kern blijft die tijdelijkheid. En toch heb je samen één doel: je wilt naar Santiago de Compostela.’

Bij de Camino in 2006 spraken we af: “Jean heeft de tijd, Thijs heeft het horloge.” Dat was een wezenlijk verschil.

‘Een voorbeeld: tijdens mijn laatste Camino tot dusver, in april 2024, ging ik ’s morgens vroeg op pad. Even later werd ik ingehaald door iemand. We keken elkaar aan en wisten: wij hebben elkaar eerder gezien! Het bleek dat we elkaar jaren geleden waren tegengekomen op de Camino de la Plata, van Sevilla naar Santiago. En nu zagen we elkaar terug op de Camino de Francés. Ongepland, maar het gaf een blij en een warm gevoel. We liepen een poosje samen op. Maar ik ben wat ouder, hij wat jonger; hij loopt wat sneller, ik wat langzamer. Dus na twee dagen gaven we elkaar een knuffel en gingen elk onzes weegs. Zulke ontmoetingen heb je voortdurend: je kent elkaar en toch ook weer niet.’

– U hebt ook een soort droomgesprek met uw vroegere kloosterleraar Remigius, over natuurbeleving en het godsbeeld van de negende-eeuwse filosoof Johannes Scotus Eriugena.

‘Zoals ik al zei: gaandeweg loop jij niet meer zelf, maar wordt het lopen als het ware overgenomen. En dan gebeurt er iets raars. Hoewel iedereen weet dat een pad gewoon een pad is, dat het geen bedoelingen heeft, voelt het wel alsof dat pad met jou op de loop gaat. En dan realiseer je je dat je in de natuur loopt. Je ervaart hoe jij onderdeel van die natuur bent en hoe je je daarnaar voegt. Daardoor kwamen voor mij Remigius en het geloven van Johannes Scotus terug. God en de natuur vallen niet samen, maar ze zijn wel onlosmakelijk verbonden.
In het boek gebruik ik de metafoor van de bloem en het bloeien. Die twee hebben met elkaar te maken, maar ze zijn niet hetzelfde. Het bloeien is niet grijpbaar, niet te definiëren, het vraagt om verwondering in plaats van rationeel weten. Zo kun je ook de relatie zien tussen God en mens. Zonder God geen mens en zonder mens geen God. Zonder bloem geen bloei en zonder bloei geen bloem. Dus als mensen vragen: “Ben je gelovig?” zeg ik: “Ja, maar op een speciale manier. En die is lastig uit te leggen.”’

(Tekst loopt door onder afbeelding)

U citeert instemmend een andere filosofiedocent uit uw kloostertijd, pater Salomon, die zei: ‘Denken is danken.’

‘Hij bedoelde geen mathematisch denken in de zin van ‘meten is weten’. Geen verklarend denken, maar een beschouwend denken. Een vorm van bezinning dus, die neerkomt op: je voegen naar de ander, die ander zien en zelf gezien worden. Als je de Camino loopt, jezelf naar het pad voegt en elke dag weer ergens aankomt, ga je iets als dankbaarheid voelen. Dat heeft te maken met controle opgeven, met overgave dus. Bij de Camino in 2006 spraken Jean en ik af: “Jean heeft de tijd, Thijs heeft het horloge.” Dat was een wezenlijk verschil. Ik probeerde alsmaar in te schatten hoe snel we gingen, waar we waren en hoe laat we zouden aankomen. Jean gaf zich over aan het lopen, hij genoot van de natuur en de ontmoetingen met anderen. Hij was gewoon dankbaar dat hij daar liep. Die dankbaarheid heb ik gaandeweg moeten veroveren. Maar tijdens al die Camino’s bespeurde ik een oud vlammetje in mezelf; van enthousiasme, van idealen, van wensen die ik als kind al had. Die hadden jarenlang op de waakvlam gestaan of waren zelfs uitgedoofd, doordat ik vooral rationeel had geleefd. En pas op de Camino merkte ik hoe dit oude vlammetje − noem het geloven − weer opflakkerde.’

Thijs de Wolf: De Pelgrimsdroom. Op weg naar Santiago de Compostela. Noordboek, oktober 2024. 176 pagina’s. Prijs €22,90.

(Dit artikel verscheen op 10-11-2024 in het Nederlands Dagblad)

Mijn gekozen waardering € -

Van Friese afkomst, maar geboren en getogen op de Veluwe. Na het gymnasium deed ik één semester Nederlandse taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna belandde ik op het conservatorium in Zwolle (nu ArtEZ) en begon als muziekstudent met het recenseren van concerten en cd's. Na mijn eindexamen verbreedde dit schrijfwerk zich naar meerdere genres en opdrachtgevers.
Van 1991-1998 studeerde ik daarnaast psychologie in deeltijd aan de Universiteit Utrecht.
Journalistieke aandachtsgebieden: human interest, cultuur, zingeving.