Mocht het toch tegenvallen met de Nederlandse successen in Japan, dan wordt er sowieso sportgeschiedenis geschreven. Want voor het eerst heeft NOC*NSF niet één maar twee TeamNL atleten aangewezen die tijdens de intocht in het Olympisch Stadion in Tokio de Nederlandse vlag dragen. Het zijn de 16-jarige skateboarder Keet Oldenbeuving en de 37-jarige estafetteloper Churandy Martina.
De oudste en de jongste deelnemer, zo kopten de media. Maar hoewel Martina voor een sprinter inderdaad behoorlijk op leeftijd is, is hij allerminst de nestor van de Nederlandse delegatie in Japan. Met zijn 51 jaar is de dressuurruiter Edward Gal namelijk bijna vijftien jaar ouder dan Martina. Maar ook bijvoorbeeld zeilster Lobke Berkhout (40 jaar) en de wielrensters Annemiek van Vleuten en Kirsten Wild (beiden 38) zijn atleten die in Tokio meer jaren op de teller hebben staan dan Martina. En dat niet alleen: het zijn allemaal atleten die grotere medaillekansen worden toegedicht dan de sprinter.
Krasse knarren
Fysieke, technische, tactische en psychologische factoren spelen allemaal een rol wanneer het gaat om succes op de Olympische Spelen. Tot welke leeftijd een atleet om de medailles kan strijden, hangt logischerwijs van de sport af en welke eisen die aan de beoefenaar ervan stelt. Biologische capaciteiten hebben een verschillend piekmoment in het leven. Terwijl de meeste fysieke eigenschappen hun maximum bereiken vóór het dertigste levensjaar, pieken bepaalde belangrijke cognitieve vaardigheden bijvoorbeeld pas dertig jaar later.
In sporten die om weinig fysieke inspanning vragen, zoals paardrijden, zeilen of schieten, daar kan een grijsaard dan ook nog prima in de top meedraaien. Check de website Olympedia met alle cijfers en interessante weetjes over de Spelen (‘Hoeveel Olympiërs zijn betrokken geweest bij een James Bond film?’ Antwoord: 9) en je ziet dat vanaf de eerste Spelen in 1896 al gauw meer dan 125 vijftigplussers eremetaal op deze onderdelen hebben binnengesleept. Koploper qua leeftijd is de Zweed Oscar Swahn: hij was precies 64 jaar en 258 dagen oud toen hij op 4 juli 1912 met zijn team een gouden plak won bij het geweerschieten, op het onderdeel ‘lopend hert met enkel schot’.
Het is geen verrassing daarom dat ook de oudste Nederlandse goudenmedaillewinnaars op de Olympische Spelen uitkwamen bij het boogschieten, zeilen en paardrijden. Driekske van Bussel, met 51 jaar de recordhouder, schoot in 1920 in Antwerpen het Nederlands team naar goud op het onderdeel bewegend vogeldoel. In dat team zaten overigens nog drie andere krasse knarren: Joep Packbiers (45 jaar), Piet de Brouwer en Tiest van Gestel (beiden 39). Op dezelfde Spelen haalde de 50-jarige Cornelis Hin, samen met zijn zoons Frans en Johan, goud bij het zeilen in de klasse 12-voets jollen. Hun enige tegenstanders waren overigens ook Nederlanders.
Van een recenter verleden is het goud dat amazone Anky van Grunsven in 2008 in Beijing won op de individuele dressuur. Van Grunsven was toen veertig jaar en is daarmee de oudste Nederlandse goudenmedaillewinnaar bij het paardrijden. Maar wie weet lukt het Edward Gal in Tokio om dit record af te pakken van Van Grunsven. Of zijn collega’s Marc Houtzager of Hans Peter Minderhoud, die respectievelijk op de komende Spelen vijftig en 47 jaar oud zullen zijn.
Lichamelijk verval
Schieten, paardrijden en zeilen vormen maar een kleine selectie van het totaal op de Olympische Spelen. Bij de grote meerderheid draait het vooral ook om fysieke kwaliteiten. En dat die met het verstrijken van de jaren onherroepelijk achteruit hollen, is wel duidelijk. De pompfunctie van het hart wordt minder, bloedvaten worden stijver en de hoeveelheid spiermassa neemt af. Het gevolg: een topsporter op leeftijd moet opboksen tegen een afname in uithoudingsvermogen, explosiviteit en kracht.
Het lichamelijke verval door de ouderdom heeft duidelijk consequenties voor de sportprestatie. De Amerikaan Ray Fair zette een tijdje terug de snelste tijden in zijn land voor alle disciplines in het zwemmen en de atletiek op een rij en zag dat vanaf een leeftijd van 35 jaar het hard achteruit gaat: grofweg elke tien jaar wordt een zwemmer of atleet vijf tot tien procent langzamer. Australische onderzoekers breidden Fairs analyse uit met andere sporten en gingen daarbij uit van ’s werelds beste prestaties. Ze concludeerden dat gewichtheffen de sport was waarvan de prestatie het hardst daalde met het verstrijken van de jaren. Toproeiers daarentegen hadden het minste te lijden van de ouderdom.
Roeiende dertigers
Dat roeiers jarenlang op het hoogste niveau mee kunnen, laten de prestaties van de Brit Steve Redgrave (vijf keer goud op vijf achtereenvolgende Olympische Spelen tussen 1984 en 2000, tijdens de Spelen in 2000 was Redgrave 38 jaar) zien. Volgens gegevens van de wereldroeibond nemen gouden medaillewinnaars op steeds latere leeftijd afscheid van de boot: tussen de Spelen van 1980 en 2012 steeg de ‘pensioengerechtigde leeftijd’ van roeiers met drie of meer gouden medailles van 24 tot 39 jaar. In dezelfde periode nam de gemiddelde leeftijd van de finalisten in de skiff toe van 24 naar 31 jaar.
Dat de ‘oudjes’ in het Nederlandse roeien ook in staat zijn om op de Olympische Spelen te schitteren, laat de prestatie van Marit van Eupen in 2008 zien. In Beijing, op haar derde Olympische Spelen, haalde Van Eupen op 38-jarige leeftijd eindelijk goud op de skiff, in de lichte dubbeltwee. Ook Nico Rienks (vijf keer deelnemer op de Spelen) en Ronald Florijn (vier maal) waren met hun 34 en 35 jaar op een respectwaardige leeftijd toen zij in 1996 in Atlanta goud in de acht met stuurman wonnen. Ook in Tokio zal een viertal dertigers de acht bemannen: Robert Lücken (36 jaar), Bjorn van den Ende (35), Mechiel Versluis en Ruben Knap (beiden 33).
Twintigers domineren
Daarmee krikken de oudere roeiers de gemiddelde leeftijd van een deelnemer aan de Spelen flink op. De website Topendsports analyseerde de leeftijden van alle deelnemers aan de Olympische Spelen in 2012 en 2016 en kwam uit op een gemiddelde van 26,5 jaar in Londen (jongste: 13,5 – oudste: 71,3) en 26,8 jaar in Rio (jongste: 13,7 – oudste: 62,3). Ook de Nederlandse afvaardiging in 2016 telde, met een gemiddelde leeftijd van 27,3 jaar, voornamelijk twintigers. Van de 249 TeamNL deelnemers in Rio hadden er 184 een leeftijd tussen de twintig en dertig jaar.
Zoals verwacht verschilde de leeftijd tussen de diverse onderdelen. In 2012 was de leeftijd van de Olympiëgangers bij het paardrijden bijna 38 jaar, terwijl bij het ritmische gymnastiektoernooi de meerderheid net onder de twintig was. Ook in 2016 waren de ruiters recordhouder wat betreft de gemiddelde leeftijd, op de voet gevolgd door de schutters en de golfers, die sinds 112 jaar weer welkom waren op de Spelen. De jongste atleten in Rio waren te zien in de turnhal, het zwembad en het voetbalveld; dat laatste was logisch omdat teams voornamelijk moesten bestaan uit spelers jonger dan 23 jaar.
Succes in Londen
Maar dit waren alle Olympische deelnemers. Hoe zat het met de leeftijd van de atleten die de medailles wegsleepten of in ieder geval ver kwamen tijdens hun toernooi? Hiervoor kunnen we kijken naar de analyse die Argentijnse onderzoekers na de Spelen in 2012 maakten. Ze namen hiervoor 3548 atleten onder de loep, die geselecteerd werden op hun prestatie in de loop van het toernooi. Bij het BMX-en was dat bijvoorbeeld het halen van een plek in finale, bij het hockey een halve finaleplaats; bij het zeilen ging het om een top tien plek, bij het wielrennen op de weg een plaatsje bij de eerste twintig.
Driekwart van de succesvolle atleten was tussen de twintig en dertig jaar oud, 99 procent was jonger dan veertig (let op: de ruiters waren in de analyse buiten beschouwing gelaten, net als de voetballers). Bij de mannen was de top drie van sporten met oudjes die goed presteerden: schieten (32,6 jaar), zeilen (31,1) en beachvolleyball (30,5 jaar); bij de vrouwen was dit: triatlon (30,2 jaar), mountainbiken (29,4) en wegwielrennen (29,3). De jongere mannelijke atleten presteerden het beste bij het BMX-en (23,2 jaar), schoonspringen (23,5) en turnen (23,7); de jongste vrouwelijke atleten deden dit evenzo bij het turnen (19,4 jaar) en de BMX (22,2), en in de ritmische gymnastiek (21,0 jaar).
Inspanningsduur
De grote variatie in piekleeftijd voor topprestaties in Londen laat zien dat het nogal afhangt van de discipline of een atleet mogelijk te oud of te jong is om een medaille op de Olympische Spelen te winnen. Maar zoals het flinke leeftijdsverschil tussen succes op de BMX en in het wegwielrennen bij de vrouwen al illustreert: de duur van de inspanning speelt een rol. Het is iets dat de eerste serieuze studie naar de piekleeftijd van sporters in 1988 al suggereerde. De onderzoekers van de universiteit van Pittsburgh analyseerden de leeftijden van de gouden medaillewinnaars op de Zomerspelen tussen 1948 en 1980. Wat hen opviel: op de sprintnummers in de atletiek stonden jongere atleten op het hoogste podium dan op de midden- en lange afstanden.
Dit patroon werd vervolgens in andere studies en in andere sporten bevestigd, zo laat een systematische review uit 2015 zien. Bij de sporten waar het vooral draait om uithoudingsvermogen neemt de piekleeftijd derhalve toe met de duur van de inspanning: bij zwemwedstrijden met een duur van 2-15 minuten ligt de piekleeftijd rond de twintig jaar, bij ultraritten op de fiets van bijna dertig uur is dit bijna het dubbele. Maar gaat het juist om een sport waar het voornamelijk draait om explosiviteit, dan neemt de piekleeftijd juist af met de duur van de inspanning: voor werp- en springonderdelen in de atletiek (1-5 seconden durend) ligt de piekleeftijd rond de 27 jaar, voor zwemonderdelen met een duur van 20-250 seconden ligt deze ‘slechts’ net boven de twintig jaar.
Spierkrimp
Het betekent ook dat wanneer het bij een Olympische discipline op explosiviteit, kracht en sprintvermogen aankomt, de ouderdom zich het eerst laat gelden. Het heeft te maken met een afname in spiermassa vanaf een jaar of 25, met de nare bijkomstigheid voor de explosieve atleet dat deze krimp de ‘snelle’ spiervezels harder treft dan de ‘langzame’. Ook neemt hierbij de spiercoördinatie af. Dat, vergeleken met de loopnummers, de jaren bij de werp- en springnummers pas later gaan tellen, kan waarschijnlijk verklaard worden door het belang van de juiste technische vaardigheden in deze explosieve disciplines.
Hoewel de ouder wordende duursporter minder te lijden heeft van de afname in spiermassa dan zijn collega in een explosieve sport, gaan hier de jaren uiteindelijk ook tellen. De maximale zuurstofopname raakt bijvoorbeeld vanaf het 25e levensjaar in het gedrang. De oorzaak hiervan zit hem grotendeels in een afname van de maximale hartslagfrequentie, maar door een netjes afgestemde vergroting van het hart (‘sporthart’) weet een duuratleet dit lange tijd adequaat te compenseren. Tel hierbij het gegeven dat tijdens het roeien en wielrennen de gewrichten niet al te zwaar belast worden, en het is duidelijk dat Olympische atleten in een boot of op een fiets ook na hun dertigste nog op goud kunnen azen.
Of zelfs na hun veertigste: de Amerikaanse Kristin Armstrong veroverde in Rio een gouden plak op de Olympische tijdrit de dag voor haar 43e verjaardag. Mocht het in Tokio niet lukken, dan hoeft Annemiek van Vleuten zich dus geen zorgen te maken. Over drie jaar heeft ze gewoon nog een goede kans.